CONCLUSIE

Resultaten van dit onderzoek

ONDERZOEKSRESULTAAT

 

Onderzoeksvraag: Op welke manier kan opstellingswerk een bruikbare methodiek zijn om kunstbeleving te faciliteren in een museum?

 

De verschillende fasen van het onderzoek naar de bruikbaarheid van de methodiek van opstellingswerk voor het faciliteren van kunstbeleving, tonen aan dat deze benadering veelbelovend is. Museumbezoekers krijgen inzicht in hun persoonlijke beleving en die van elkaar, en ontdekken daardoor nieuwe perspectieven en betekenissen. Ze ontwikkelen een reflectieve houding ten opzichte van kunst via lichaamsbewustzijn, vergroten daarmee potentieel hun zelfvertrouwen in kunstbeleving, en ervaren vertraging als tegengewicht voor een samenleving met toenemende druk. 

 

In het onderzoek naar deze experimentele methodiek werd bewust gekozen om traditionele kunsthistorische uitleg weg te laten en enkel te werken met de informatie, gevoelens en lichamelijke gewaarwordingen die deelnemers zelf inbrengen. Deze aanpak, hoewel enigszins radicaal, benadrukt de intrinsieke waarde van wat deelnemers zien, voelen en ervaren. 

 

De resultaten van dit onderzoek vertalen zich in een draaiboek van de methodiek met aanbevelingen voor de begeleiding ervan.

 

Deze methodiek vormt een waardevolle aanvulling op slow art-methodieken binnen welzijnsgericht erfgoedwerk, vertoont kenmerken van vergelijkbare praktijken als Emotienetwerken, Visual Thinking Strategies en Mindfulness en is gebaseerd op inzichten uit museumeducatie, zoals het concept flow en Kolbs leertheorie, evenals op inzichten uit opstellingswerk. 

 

Aangezien de bevindingen van kwalitatief onderzoek vaak moeilijk te generaliseren zijn naar grotere populaties, kan de effectiviteit van deze methodiek alleen binnen de context van dit onderzoek worden aangegeven en niet worden gekwantificeerd. We kunnen op basis van de inzichten uit de verschillende experimenten in dit onderzoek wel enkele overkoepelende conclusies trekken:

 

De methodiek van opstellingswerk blijkt effectief in het bevorderen van een diepere emotionele en lichamelijke verbondenheid met kunstwerken. De deelnemers ervaarden kunst op een intensere manier, waarbij hun lichaam als instrument diende om de kunst te ervaren en te interpreteren. De methodiek leidde tot een significante verschuiving in hoe deelnemers kunst benaderden en beleefden. Ze werden meer betrokken bij het proces en de ervaring, wat leidde tot een vernieuwd en verdiept perspectief op het kunstwerk.

 

Een veilige en ondersteunende groepsomgeving is essentieel voor het succes van de ontwikkelde methodiek in dit onderzoek. De positieve groepsdynamiek droeg bij aan een gevoel van verbondenheid en openheid, wat de deelnemers in staat stelde hun ervaringen te delen en te verkennen. 

 

Hoewel het primaire doel van opstellingswerk in dit onderzoek kunstbeleving was, kwamen er ook therapeutische voordelen naar voren. De methodiek leidde tot significante reflectie en introspectie bij de deelnemers. Ze verkregen nieuwe inzichten over zichzelf en hun relatie tot kunst, wat suggereert dat opstellingswerk een krachtige tool kan zijn voor persoonlijke groei, emotioneel welzijn en zelfbewustzijn, in relatie tot kunst. Verder onderzoek naar de effecten van de methodiek op lange termijn, met de nadruk op persoonlijke groei en welzijn kan interessant zijn. 

 

De oefeningen in de methodiek moedigden de deelnemers aan om kunstwerken vanuit verschillende perspectieven te bekijken. De diversiteit aan interpretaties en reacties verrijkte de kunstbeleving en bevorderde een inclusieve benadering van kunst. Integratie van educatieve componenten zoals achtergrondinformatie over kunstwerken en kunstenaars om de ervaring te verrijken en toegankelijk te maken voor een breder publiek kunnen overwogen worden bij verder onderzoek of bij implementatie van de methodiek.

 

De fysieke betrokkenheid bij de kunstwerken, zoals door het innemen van verschillende posities en beweging door de ruimte, is een cruciaal element van de methodiek die daardoor leidt tot een diepere ervaring van kunst. Dit benadrukt het belang van lichamelijke gewaarwordingen en intuïtieve benaderingen in de kunstbeleving.

 

Het bewust vertragen en aandachtig zijn tijdens de sessies zorgde voor een verandering in de perceptie van tijd en een verhoogde aanwezigheid bij het kunstwerk. Dit aspect benadrukt het potentieel van de methodiek om een tegenwicht te bieden aan de snelle levensritmes buiten de museummuren.

 

 

 

THEORETISCH KADER

 

Theoretische deelvragen:

  • Literatuuronderzoek naar opstellingswerk (theoretisch kader)
  • Kan de ervaringsgerichte methodiek op basis van lichamelijke gewaarwording via opstellingswerk worden beschouwd als een vorm van leren (filosofisch en leertheoretisch kader)?
  • Is het concept 'flow' van toepassing op deze methodiek?

 

Uit literatuuronderzoek blijkt dat de ervaringsgerichte methodiek gebaseerd op lichamelijke gewaarwording kan worden beschouwd als een vorm van leren. Verschillende theoretische kaders en leerstijlen sluiten aan bij concepten zoals flow, embodied learning en zintuiglijke waarneming. Enkele relevante punten uit het theoretisch kader, zoals geschetst in deze onderzoeksregistratie, ondersteunen deze conclusie:

 

De fenomenologie benadrukt hoe persoonlijke en zintuiglijke ervaringen bijdragen aan het leerproces. Merleau-Ponty stelt dat onze waarneming van kunstwerken uniek is en evolueert met verdere verkenning, terwijl ook Husserl het belang van individuele ervaring benadrukt als basis voor kennis. Dewey's theorie van ervaringsgericht leren, die de basis vormt voor veel hedendaagse museumeducatie, benadrukt dat leren begint met sensomotorische coördinatie. Dit sluit aan bij het idee dat beweging en fysieke interactie met kunstwerken een essentieel onderdeel zijn van het leerproces.

 

Het onderzoek positioneert zich binnen de constructivistische stroming, waar leren wordt gezien als een actief proces van betekeniscreatie gebaseerd op zintuiglijke en eerdere ervaringen. Dit sluit goed aan bij de methodiek die in de experimenten wordt gebruikt, waarbij deelnemers actief betekenis geven aan kunstwerken door lichamelijke en emotionele betrokkenheid.

 

Het theoretisch kader verwijst ook naar Kolb's leerstijlen, waarbij de methodiek van opstellingswerk vooral aansluit bij leerstijlen zoals de 'dromer' of 'divergeerder', de 'initiërende stijl', de 'ervaringsgerichte stijl', de 'creërende stijl' en de 'reflecterende stijl'. Deze stijlen benadrukken de rol van concrete ervaring, reflectieve observatie, en emotionele betrokkenheid in het leerproces.

 

Uit de analyse van de data van drie experimenten blijkt verder een duidelijke relatie tussen de ervaring van 'Flow', zoals beschreven door Csikszentmihalyi, en de experimenten die plaatsvinden binnen de context van dit onderzoek. Flow, gekenmerkt door opperste concentratie, een gevoel van sereniteit en een veranderd tijdsbesef, komt naar voor wanneer de deelnemers zich volledig kunnen concentreren op de activiteit en een balans vinden tussen hun vaardigheden en de uitdagingen die de activiteit biedt. Dit gebeurt wanneer de deelnemers intrinsiek gemotiveerd zijn en een sterke interesse en nieuwsgierigheid tonen in de kunstwerken en het proces van kunstbeleving via de ontwikkelde methodiek.

 

De bevindingen tonen aan dat de methodiek, die de persoonlijke ervaring van de deelnemers centraal stelt en verschillende perspectieven biedt, intrinsieke motivatie bevordert en de mogelijkheid biedt voor diepgaande reflectie en groei. Door de nadruk te leggen op nieuwsgierigheid, openheid, en verbinding met de leefwereld van de deelnemers, ontstaat er een veilige en comfortabele omgeving waarin deelnemers zich vrij voelen om zichzelf te uiten en nieuwe ervaringen aan te gaan.

 

Daarnaast benadrukken de bevindingen het belang van duidelijke doelen en regels, evenals een evenwicht tussen vaardigheden en uitdagingen, om de flow-ervaring te optimaliseren. Door deze elementen in overweging te nemen en te integreren in de methodiek, kan kunstbeleving op basis van opstellingswerk een krachtig instrument worden voor persoonlijke groei en emotionele verbondenheid, waarbij deelnemers betekenisvolle ervaringen kunnen opdoen.

 

De lichamelijke gewaarwordingen die voortkomen uit de methodiek van opstellingswerk worden beschouwd als een vorm van leren, omdat ze diepgaande persoonlijke ervaringen, zintuiglijke waarnemingen en de flow-toestand integreren die bijdragen aan betekeniscreatie en kennisontwikkeling. Uit gesprekken met experts Sara Hendrick en Katrijn D’hamers en uit observaties en de leerstijlentheorie van Kolb blijkt echter dat de methodiek niet voor alle deelnemers op dezelfde manier werkt. Het effect van de methodiek lijkt afhankelijk te zijn van de mate waarin de doelgroep zich kan overgeven aan de lichamelijke of zintuiglijke gewaarwordingen en hun niveau van betrokkenheid. Volgend onderzoek naar de verschillen in effecten van de methodiek en de oorzaak hiervan zou mogelijk nuttig kunnen zijn.

 

Tijdens het literatuuronderzoek kwamen nog verschillende andere interessante theoretische kaders naar voor. Dit geldt ook voor verscheidene interessante begrippen die experts aandroegen, zoals proxemicssystem thinkingembodied knowledge, verstehen en netwerktheorieën zoals de Actor Network Theory van Latour, die in Emotienetwerken wordt genoemd. Er werd echter besloten het onderzoek af te bakenen. Deze theorieën kunnen in later onderzoek verder verkend worden.

 



VERVOLGONDERZOEK

 

Hoewel de methodiek van opstellingswerk in kunstbeleving veelbelovend is gebleken, zijn er nog verschillende vragen en uitdagingen die verder onderzoek vereisen. Zo is er behoefte aan meer inzicht in de effectiviteit van de methode, de onderliggende mechanismes en de optimale toepassing ervan. 

 

Tijdens het onderzoek kwamen bijvoorbeeld herhaaldelijk twijfels terug over het al dan niet toevoegen van traditionele kunsthistorische informatie aan de methodiek, omdat dit onderzoek vertrekt vanuit het geloof dat de directe ervaringen van de deelnemers op zichzelf waardevol zijn. Deze benadering wijkt af van de gebruikelijke methoden waarbij kunsthistorische context centraal staat, wat vragen oproept over de effectiviteit en relevantie van mijn methodiek in vergelijking met meer conventionele benaderingen. Deze methodiek biedt alleszins ruimte voor de toevoeging van kunsthistorische informatie, afhankelijk van de behoeften en voorkeuren van de deelnemers. Verdere studie naar de effecten van het al dan niet toevoegen van kunsthistorische kennis zou nuttig kunnen zijn om een beter begrip te krijgen van hoe verschillende benaderingen de kunstbeleving van museumbezoekers beïnvloeden.

 

De intensiteit van de ervaring leidde tijdens enkele experimenten bij sommige deelnemers tot vermoeidheid en overprikkeling, wat aangeeft dat het belangrijk is om een balans te vinden tussen diepgaande exploratie en het voorkomen van overbelasting van de deelnemers. Verder onderzoek is nodig naar hoe de intensiteit en de duur van de opdrachten kan worden geoptimaliseerd zonder deelnemers te overbelasten, en hoe sessies kunnen worden ingekort of afgestemd om zowel diepgaande exploratie als comfort te bieden.

 

Een goed opgebouwde en toegankelijke sessie is essentieel voor een positieve ervaring. Duidelijke instructies en een geleidelijke opbouw van de activiteiten verhogen de betrokkenheid en het comfort van de deelnemers. Een belangrijke uitdaging daarbij is dat museumbezoekers een breed scala aan interesses, leerstijlen en achtergronden hebben, waardoor deze methodiek mogelijk niet voor iedereen werkt. De invloed van de individuele leerstijlen van de deelnemers kan bijvoorbeeld verder onderzocht worden met de Kolb Learning Style Inventory.


Door deel te nemen aan deze methodiek kunnen persoonlijke grenzen echter worden verlegd, waardoor deelnemers zich meer openstellen voor nieuwe ervaringen en perspectieven, zelfs als ze aanvankelijk sceptisch waren. Als eindproduct van dit onderzoek werden enkele algemene richtlijnen opgesteld voor de uitvoering en begeleiding van de methodiek. Deze richtlijnen zijn nuttig als ze correct worden toegepast, met aandacht voor de comfortzone en leerstijl van de bezoekers.

 

Een kritische noot bij dit onderzoek is dat het noodzakelijk is om rekening te houden met de achtergrond van de deelnemers om generaliseerbare conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit van de methode. Door deelnemers met meer diverse achtergronden te betrekken, kan de methodiek in de toekomst nog beter worden getest op haar breed toepasbare waarde. Verder onderzoek is nog nodig naar hoe verschillende groepssamenstellingen (bijv. leeftijd, achtergrond, leerstijl, ervaringsniveau met kunst) de dynamiek en uitkomsten van de sessies beïnvloeden en meerstemmigheid kunnen bevorderen. 

 

Verder onderzoek is ook nodig naar de overdraagbaarheid en implementatie van de methodiek, inclusief hoe deze kan worden aangepast om een breder en diverser publiek aan te trekken en te betrekken. Het is daarnaast ook belangrijk te onderzoeken hoe musea en kunstinstellingen de methodiek kunnen integreren in hun reguliere programma’s om de bezoekerservaring te verrijken, rekening houdend met de arbeidsintensiteit, financiering en kosteneffectiviteit.

 

De methodiek van opstellingswerk toepassen, toont in elk geval potentieel als een waardevolle en impactvolle benadering om kunstbeleving te verrijken. De positieve reacties en de verschillende voordelen suggereren dat verder onderzoek en de nog verdere verfijning van deze methodiek interessant kunnen zijn om de kunstervaring voor museumbezoekers nog te verbeteren.



 

ONDERZOEKSPROCES

 

Als onderzoeker deed ik in dit proces veel waardevolle inzichten en ideeën op die hielpen bij het verder ontwikkelen van mijn experimenten. Er werd in dit onderzoek daarvoor veel data verzameld, maar niet alle data werd gebruikt voor de data-analyse. Ik interviewde experts en collega's uit het vakgebied om mijn onderzoek te verbreden, de connectie ermee te behouden, en om anderen te horen praten over hun onderzoek en werkwijzen. Dit gaf me de gelegenheid om over mijn eigen onderzoek te vertellen en enthousiasme tegen te komen, wat me telkens opnieuw stimuleerde om verder te gaan.

 

Ik werd door middel van dit onderzoek bevestigd in mijn aanpak om mensen langer bij kunstwerken stil te laten staan. En werd geïnspireerd om me verder te verdiepen in lichamelijk bewustzijn en kunstbeleving door het te combineren met performatieve technieken. Tijdens het onderzoeksproces voerde ik met verschillende experten gesprekken over de performatieve kracht van actieve kunstbeleving. Het maakt me nieuwsgierig naar de verdere mogelijkheden hiervan en inspireert me om nieuwe dingen te ontdekken na dit onderzoek. Ik wil deze nieuwe ideeën verkennen die mijn werk kunnen verrijken in een volgende fase.

 

Door tijdens het vierde experiment in dit onderzoek zelf de rol van facilitator op te nemen, kon ik mijn onzekerheid over mijn eigen ervaring in opstellingswerk deels loslaten. Ik heb tijdens het onderzoek ontdekt dat ik in staat was om meer verantwoordelijkheid te nemen en zelf bepaalde aspecten van de begeleiding op te pakken, al was het uitdagend.

 

Tijdens het onderzoek heb ik ook ervaren welke ruimte het aan mezelf geeft om te experimenteren en van de resultaten te leren. Ik kon het idee loslaten dat ik alleen moest werken en heb erg genoten van de samenwerking met Ruth als facilitator en de andere experts. Het bood me telkens opnieuw nieuwe perspectieven en ondersteuning bij het ontwikkelen van de methodiek.

 

Door voortdurend te reflecteren op mijn praktijk en mijn onderzoek, blijf ik mijn benadering van kunsteducatie in musea ontwikkelen en verfijnen. Ik ben geïnspireerd door de veerkracht en speelsheid van museumbezoekers en blijf nieuwsgierig naar manieren om kunst in te zetten als een middel tot persoonlijke groei, verbinding en betekenisgeving.