ONTWERPGERICHT ONDERZOEK: METHODE & PRAKTIJK

Beschrijving van de onderzoeksmethode en navolgbaarheid

TYPE ONDERZOEK EN OPBOUW

 

Dit onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan het bestaande arsenaal aan slow art-methoden binnen het domein van welzijnsgericht erfgoedwerk. Het betreft daarom een kwalitatief, ontwerpgericht onderzoek, voortkomend uit praktijkonderzoek, waarin de huidige praktijk van welzijnsgerichte erfgoedprogramma’s voor volwassenen wordt verkend, een nieuwe methodiek wordt ontwikkeld, enkele beschrijvingen van de effecten van deze methodiek worden gegeven en aanbevelingen worden geformuleerd voor begeleiding van deze methodiek.

 

Ontwerponderzoek omvat twee essentiële componenten: het proces van ontwerpen en het proces van onderzoeken. Ontwerpen impliceert een gestructureerde aanpak om oplossingen te bedenken en te ontwikkelen voor specifieke problemen, zoals die zich voordoen binnen het onderzoeksveld. Onderzoeken verwijst naar een systematische analyse van de eigenschappen en effectiviteit van deze oplossingen (van den Berg, 2008). Door middel van geïntegreerde ontwerp- en onderzoeksactiviteiten wordt gestreefd naar zowel verbetering van de praktijk als uitbreiding van de kennisbasis.

 

In dit ontwerponderzoek worden ontwerp- en onderzoeksactiviteiten parallel uitgevoerd. Het eerste doel is het ontwerpen van een praktijkproduct, namelijk een nieuwe methodiek voor museumeducatie voor volwassenen gebaseerd op opstellingswerk. Deze methodiek werd ontwikkeld via een iteratief proces van prototype-ontwerp, replicatie van experimenten, data-analyse en evaluatie, en resulteerde in een methodiek met drie oefeningen. Gedurende dit proces speelden een professional in opstellingswerk en een diverse groep van 36 deelnemers een centrale rol, waarbij verschillende stakeholders (publieksmedewerkers, kunsteducatoren, gidsen, musea KMSKA, Middelheimmuseum, Museum of Contemporary Art Skopje, experten in opstellingswerk, kunstenaars, museumbezoekers en diverse critical friends) werden betrokken. Het tweede doel is het genereren van aanbevelingen voor andere begeleiders van de methodiek door middel van interviews met experten, literatuur en nabesprekingen met de facilitator en de deelnemers. Naast de methodiek zelf heeft het onderzoek dus ook aanbevelingen opgeleverd voor de begeleiding ervan.

 


 

ONDERZOEKSVRAAG

 

  • Op welke manier kan opstellingswerk een bruikbare methodiek zijn om kunstbeleving te facilteren in een museum?

 

 

DEELVRAGEN EXPERIMENT 1

 

  • Kan opstellingswerk een bruikbare methodiek zijn om kunstbeleving te facilteren op een lichamelijke manier? 
  • Wat is het wetenschappelijk theoretisch kader van opstellingswerk?
  • Hoe ervaren de deelnemers de uitgevoerde oefeningen tijdens het experiment?

 

DEELVRAGEN EXPERIMENT 2


  • Wat zijn vergelijkbare praktijken of methodieken in Vlaanderen en Nederland?
  • Op welke manier sluit deze methodiek aan bij de slow art beweging?
  • In welke mate zijn de resultaten van het initiële experiment willekeurig, en zijn de verzamelde gegevens consistent en is het prototype van de methodiek reproduceerbaar?
  • Hoe ervaren de deelnemers de uitgevoerde oefeningen tijdens het experiment?
  • Kan de ervaringsgerichte methodiek op basis van lichamelijke gewaarwording via opstellingswerk worden beschouwd als een vorm van leren?
  • Is het concept 'flow' van toepassing op deze methodiek?

 

DEELVRAGEN EXPERIMENT 3

 

  • Hoe vertaalt de methodiek zich, toegepast naar verschillende kunstvormen (schilderijen, installaties, sculpturen, ...) in een klassieke museumsetting in plaats van in een beeldenpark met sculpturen?
  • Hoe kan de methodiek verbeterd worden? 

 

DEELVRAGEN EXPERIMENT 4

 

  • Hoe is de ervaring en de beleving van de methodiek in een museum met deelnemers uit een andere culturele context?
  • In hoeverre kan deze methodiek uitgevoerd worden door een niet-professionele opsteller zonder ervaring en/of welke expertise is nodig?
  • Hoe ervaart een kritische groep deelnemers die niet voordien geselecteerd werden door de onderzoeker de methodiek? 
  • Hoe kan de methodiek verbeterd worden? 

 

DEELVRAGEN EXPERIMENT 5

 

  • Wat is de praktische bruikbaarheid van de methodiek voor de stakeholders?
  • Hoe is de ervaring en beleving van een groep museumprofessionals?
  • Hoe kan de methodiek verbeterd worden? 

 

DEELVRAGEN EXPERIMENT 6

 

  • Hoe ervaren de deelnemers het experiment?
  • Hoe kan het finale prototype van de methodiek eruit zien? 

 

Het onderzoek volgt de stappen van ontwerponderzoek, zoals beschreven door Van den Berg & Kouwenhoven (2008) en McKenney & Reeves (2013), in drie fasen:

 


 

FASE 0: ORIËNTATIEFASE

 

Het onderzoek begint met een oriëntatiefase (Fase 0) om een dieper begrip te krijgen van het probleemgebied binnen museumeducatie, de potentiële oplossingsrichtingen, en de context waarin de interventie zou plaatsvinden. Tijdens deze fase staat het verkennen van alle aspecten van het ontwerp centraal, zonder noodzakelijkerwijs te streven naar volledigheid of uitgebreide diepgang (van den Berg, 2008).

 

In het voorjaar 2023 werd hiervoor een onderzoeksplan gemaakt waarin de eigen kennis over het probleem expliciet gemaakt werd, enkele gesprekken gevoerd werden met belanghebbenden en deskundigen en een ruwe theoretische verkenning. Verder werd ook de huidige praktijk van welzijnsgericht erfgoedwerk in Vlaanderen opgezocht. Vervolgens stond in deze fase, in de zomer 2023, ook een verkenning van een mogelijke interventie in de praktijk centraal met opstellingswerk als methodiek voor kunstbeleving. Deze interventie (Experiment 1) richtte zich op de vraag of er überhaupt potentieel zit om de methodiek van opstellingswerk als kunstbelevingsmethode toe te passen met volwassenen in een museale context en wat dat potentieel dan juist is. Door het aangetoonde potentieel van deze interventie, werd het meteen beschouwd als een eerste prototype om op verder te werken in de volgende fase. In overleg met de facilitator werd in de oriëntatiefase een eerste draaiboek opgesteld ter kennismaking met de werkwijze, op basis van de expertise van de facilitator zelf. 

  

De oriëntatiefase werd eind september 2023 afgerond, toen het probleem en de mogelijke oplossingsrichtingen waren verhelderd, de belangrijkste stakeholders en experts werden geïdentificeerd, en enkele relevante bronnen werden verzameld. Op dat moment ontstond er een overzicht van het project op de hoofdlijnen en kon er een voorlopige planning worden opgesteld.

 


 

FASE 1: ONTWIKKELING EN EVALUATIE IN EEN CYCLISCH PROCES

 

In deze fase worden ontwikkelen en evalueren elkaar afgewisseld in een cyclisch proces van 6 experimenten om tot een geschikte methodiek te komen. Het proces begon in oktober 2023 met de replicatie van het eerste prototype (Experiment 1) - uit Fase 0. De praktijkfase eindigde met een laatste experiment in februari 2024. Het literatuuronderzoek en de data-analyse werden verdergezet tot eind mei 2024.

 

In overleg met de facilitator werd bij elk experiment telkens een vernieuwd draaiboek opgesteld van de werkwijze. Tijdens de ontwikkelfase werden met Ruth de Pau verschillende prototypes van de methodiek doorgenomen op basis van haar expertise, de opgehaalde data en de daaruit voortvloeiende suggesties ter verbetering, de beschikbare literatuur en de toevoegingen van expert en trainer in opstellingswerk, Sara Hendrick. 

 

Op basis van de theoretische bevindingen en de bevindingen van de respondenten van de focusinterviews en experts wordt het ontwerp van de methodiek telkens bijgesteld. Naarmate het proces vorderde, begonnen de prototypes steeds meer de kenmerken te vertonen van de uiteindelijke interventie (Experiment 6). 

 

 

Na experimenten 1, 2 en 6 werd een uitvoerige analyse gemaakt van de opgehaalde data van het experiment. Er werden focusinterviews gevoerd met deelnemers, gesprekken met experts en er werden suggesties gedaan ter verbetering van de methodiek en het onderzoeksproces. Van experimenten 3, 4 & 5 werden de data minder uitvoerig of niet geanalyseerd en werden summiere of uitvoerige conclusies geformuleerd op basis van de nabespreking met de deelnemers, veldnota's van de onderzoeker en de facilitator en/of door (evaluatie-)gesprekken met experts. 

 


 

FASE 2: EINDCONCLUSIE EN EVALUATIE

 

Deze fase wordt in mei en juni 2024 uitgevoerd

Dit onderzoek is een ontwerpgericht onderzoek, voortkomend uit praktijkonderzoek. Met deze methodiek wil ik de praktijk van museumeducatie voor volwassenen onderzoeken, een nieuwe praktijk ontwikkelen en uitproberen wat in de specifieke context van het museum werkt en niet werkt. Ik voer het onderzoek uit in vier fases:

 

1/ DISCOVER: probleemoriëntatie

2/ DEFINE: mindmap en plan van aanpak

3/ DEVELOP: actieonderzoek, ontwikkeling en uitvoering van de experimenten en verbetering ervan vanuit verzamelde data, via focusgesprekken

4/ DELIVER: prototype van de methode uitschrijven en delen van de conclusies met stakeholders in het werkveld

SCHEMATISCHE WEERGAVE VERLOOP ONDERZOEKSTRAJECT

VALIDITITEIT EN BETROUWBAARHEID

 

De resul­taten van dit type onderzoek laten zich niet kwantificeren, maar wel beschrij­ven. In deze onderzoeksregistratie zijn methodologische verslagen terug te vinden van nabesprekingen met deelnemers, (audio)logboeken en evaluatiegesprekken met de facilitor en/of met andere experts, van focusinterviews met een selectie deelnemers, verslagen van expert talks en kritische vrienden en ook van draaiboeken van de experimenten waarin deelnemers met varianten van de methode oefenden. Er werden tijdens de experimenten tenminste honderd foto’s genomen en er werd telkens een audio-opname en video-opname van gemaakt. Een deel van dit onderzoeksmateriaal is toegankelijk via deze onderzoeksregistratie. Niet alle transcripties van de overige verzamelde data worden in deze onderzoeksregistratie opgenomen, maar kunnen wel desgewenst opgevraagd worden bij de onderzoeker.

 

Codering van experimenten en interviews aan de hand van transcripties en videobeelden

 

Het coderen van de transcripten van de audio-opnames van de experimenten en de nabespreking met de deelnemers ontstaat, in lijn met Mortelmans (2020) en Verhoeven (2020) tijdens het analyseproces. Nadien wordt de codering getoetst aan theorie en praktijkkennis over opstellingswerk, slow artpraktijken en embodied knowledge. Bij de data-analyse van het laatste experiment beoordeelden twee onderzoekers van de MKE onafhankelijk van elkaar de audiotranscriptie van het experiment en de nabespreking in groep, wat bijdroeg aan een hogere betrouwbaarheid van het data-extractieproces door onderzoekstriangulatie (Mortelmans, 2020). De codering van de opgehaalde data gebeurde voor het hele onderzoek met behulp van ATLAS.ti. Alle audio-opnames en focusinterviews in dit onderzoek werden ter voorbereiding van de data-analyse woordelijk getranscribeerd via Trint. 

 

Data-analyse

 

De gedane data-analyse wordt tijdens peersessies bekritiseerd door collega-onderzoekers van de MKE. Daarnaast is de data-analyse van de individuele focusinterviews met een deel van de participanten ook een belangrijke vorm van validatie (membercheck).

 

Kwaliteit

 

Het onderzoek focust zich op 36 deelnemers. Daarmee wordt een kwalitatieve uitspraak gedaan over deze deelnemers en hun bewustwordingsproces binnen dit actieonderzoek en hun context. Er kan daarmee geen causaal verband naar andere vergelijkbare situaties worden gedaan. Er kan hoogstens worden benoemd welke (overdraagbare) elementen van deze methodiek ook in andere vergelijkbare situaties voor bezoekers en musea van waarde kan zijn ten behoeve van kunstbeleving in musea.

 

Tijd en haalbaarheid

 

Omwille van de tijd die het kost om de gesprekken te transcriberen, coderen en visualiseren wordt er voor maximaal 8 deelnemers gekozen als focusgroep. Alle 8 respondenten uit de focusgroep voeren één individueel gesprek met de onderzoeker naar aanleiding van de deelname aan één van de respectievelijke experimenten. Andere deelnemers binnen de onderzoeksgroep kunnen in de nabespreking van de experimenten hun ervaring delen, maar worden niet meegenomen in de focusinterviews. De focusinterviews met de deelnemers van de onderzoeksgroep is slechts een klein deel van de data die wordt verzameld.

 

 

 

ONDERZOEKSGROEP & FOCUSINTERVIEWS


Er worden 6 experimenten uitgevoerd. Elk experiment in de onderzoeksgroep omvatte telkens 6 deelnemers, gerekruteerd uit het persoonlijke netwerk van zowel de onderzoeker als de facilitator. Deze beslissing werd genomen op basis van het advies van docent Tobias Frenssen na de presentatie van het onderzoeksplan in 2023. Het advies was om het onderzoek beperkt te houden en deelnemers binnen het eigen netwerk te werven. In experiment 3 & 5 werd echter wel gewerkt met een kritische groep van deelnemers uit Skopje en een groep museumprofessionals die de onderzoeker niet of minder persoonlijk kende. 

 

Meteen na elk experiment wordt een nabespreking gehouden, waarin deelnemers worden gevraagd naar hun ervaringen tijdens het experiment en suggesties voor verbetering kunnen geven. Uit deze deelnemersgroepen wordt vervolgens ongeveer de helft van de deelnemers (2 of 3) uitgekozen om aparte focusinterviews mee te houden enige tijd na het experiment. Deze interviews richten zich op de bevindingen van de deelnemers en verdiepen enkele thema’s die voortkwamen uit de thematische analyse van de opgehaalde data.

 

Van alle focusinterviews werden voor de navolgbaarheid methodologische verslagen gemaakt op basis van volgende vragen (Mortelmans, 2020, p.248):

  • Wat zijn de belangrijkste thema’s die in het interview behandeld werden?
  • Geef een kort overzicht van de reacties op elk van de hoofdvragen die gesteld werden.
  • Wat zijn de nieuwe hypothesen die de respondent aangedragen heeft? Zijn er elementen die eventueel in latere interviews aangedragen kunnen worden?
  • Welke elementen werkten minder goed? Zijn er suggesties om deze elementen in een volgend interview te verbeteren?




WIJZE VAN DATA VERZAMELEN

 

De verzamelde data omvatten literatuurstudie, focusinterviews met de deelnemers, getranscribeerde en gecodeerde audio-opnames van de experimenten, evenals de nabespreking met de onderzoeksgroep. Video-opnames van de experimenten zijn gemaakt ter ondersteuning van de audio-opnames en om een visuele weergave te bieden van de laatste oefening. Door middel van codering worden fragmenten van de getranscribeerde audio-opnames en de getranscribeerde focusinterviews geanalyseerd door de onderzoeker, wat betreft experiment 1, 2 en 6. Bij experiment 6 worden de getranscribeerde audio-opnames voor onderzoekstriangulatie ook geanalyseerd door medestudenten. De focusinterviews, die eenmalig zijn, richten zich op de bevindingen van de deelnemers en verdiepen de thema's die naar voren komen uit de thematische analyse van de audio-fragmenten.

 

Ter verbetering van de methodiek worden nagesprekken gevoerd met de deelnemers, de facilitator en/of experts in kunsteducatie of opstellingswerk. Het onderzoeksproces wordt ondersteund door peergesprekken met medestudenten, lessen in onderzoek aan de Master Kunsteducatie en coaching van de onderzoeksbegeleider. 

 



LITERATUURONDERZOEK


Het literatuuronderzoek situeert zich rond volgende deelvragen:

 

  • Wat is het wetenschappelijk theoretisch kader van opstellingswerk?
  • Kan de ervaringsgerichte methodiek op basis van lichamelijke gewaarwording via opstellingswerk worden beschouwd als een vorm van leren?
  • Is het concept 'flow' van toepassing op deze methodiek?

 

Op basis van deze vragen wordt een filosofisch en leertheoretisch kader onderzocht naar de bergrippen: opstellingswerk, flow, leerstijlen van Kolb, fenomenologie, embodiment, constructivisme.

 

Door eerdere ervaringen met opstellingswerk en literatuur was deze methode al bekend, maar tijdens het onderzoek werd meer wetenschappelijke literatuur geraadpleegd om deze in relatie te brengen tot de praktijk van de experimenten. Ook het constructivisme en de leerstijlen van Kolb waren enigszins bekend door professionele ervaring in de museumsector, en werden verder uitgediept in relatie tot het praktijkonderzoek. Het concept flow kwam spontaan naar voor tijdens het onderzoek, aangewakkerd door uitspraken van deelnemers over hun verlies van het tijdsgevoel tijdens de experimenten. Meer hierover wordt toegelicht in hettheoretisch kader bij dit onderzoek.

KADER & AFBAKENING


Beperkte tijd in de praktijk

 

Aangezien de experimenten worden uitgevoerd als onderdeel van het tweede jaar van de Master Kunsteducatie en worden begeleid door een professionele facilitator/Gestalttherapeut, moeten ze worden ingepland binnen de beschikbare tijd van zowel de professional als de onderzoeker van de MKE. Daarom is ervoor gekozen om maximaal 6 experimenten uit te voeren, waarvan er 3 uitgebreid worden geanalyseerd voor dit onderzoek. Hoewel alle experimenten waardevolle gegevens hebben opgeleverd, werd voor de data-analyse specifiek geconcentreerd op experimenten 1, 2 en 6.


  • Experiment 1: Vanwege de verkennende aard van dit experiment was het noodzakelijk om de initiële gegevens te analyseren om het potentieel van deze methode te evalueren.
  • Experiment 2: De herhaling van de methode in het beeldenpark en de positieve reacties en energie van de deelnemers leverden interessante inzichten op in de impact van de methode. Tijdens deze sessie was, door enkele aanpassingen, het potentieel van de methode nog duidelijker voelbaar dan bij het eerste experiment.
  • Experiment 6: Tijdens het laatste experiment in fase 1 konden we opnieuw enkele cruciale en succesvolle aanpassingen aanbrengen aan de methode zelf, waardoor de data-analyse van dit experiment van belang is. Bovendien konden we tijdens deze sessie in een klassieke museumsetting (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen) het verschil ervaren met de eerste twee sessies in het beeldenpark (Middelheimmuseum).

 

Tijdens experimenten 3 & 5 lag de focus voornamelijk op praktische aanpassingen en de toepassing binnen de klassieke museumcontext, met de betrokkenheid van enkele museumprofessionals. Experiment 4 werd uitgevoerd in het Museum voor Hedendaagse kunst in Skopje om de aspecten van begeleiding van de methodiek proefondervindelijk vast te stellen als onderzoeker. Van deze respectievelijke experimenten wordt, vanwege de beperkte omvang van dit onderzoek, geen uitgebreide data-analyse uitgevoerd, maar wordt wel een korte samenvatting van de bevindingen opgenomen.

 

Onderzoeksgroep

 

De deelnemers aan het onderzoek zijn volwassenen met affiniteit voor kunst, opstellings- of lichaamswerk, of therapeutisch werk, en hebben een bereidheid tot experimenteren. Specifiek gezien betreffen de deelnemers aan de experimenten individuen die gerekruteerd werden uit het eigen netwerk de onderzoeker en de facilitator: vrienden, familie, collega’s, mindfulnesstrainees en museumprofessionals. In het geval van Skopje werd de kritische groep samengesteld door een publiekswerker van het museum zelf, waarbij de deelnemers affiniteit of professionele ervaring hadden met opstellingswerk. Hier kon ik nagaan wat er gebeurt in het experiment in een minder gecontroleerde omgeving. 

 

Vanwege de vereiste maturiteit en een bepaald bewustzijnsniveau voor deze experimenten, werd ervoor gekozen om alleen met volwassenen van 21 jaar en ouder te werken binnen dit onderzoek.


Rol van de facilitator


De deelnemers worden telkens begeleid door dezelfde facilitator, die die professioneel opgeleid is in het begeleiden van opstellingen. Behalve in experiment 4, waar de onderzoeker zelf de rol opneemt van facilitator.

 

Rol van de onderzoeker

 

De taak van de onderzoeker omvat enerzijds het begrijpen van de huidige praktijken van welzijnsgericht erfgoedwerk, museumeducatie en opstellingswerk. Anderzijds om een geschikte methodiek voor te stellen, inclusief aanbevelingen voor de begeleider van deze methodiek. Dit wordt bereikt door gegevens te verzamelen via directe participerende en niet-participerende observatie, literatuuronderzoek en focusinterviews. Daarnaast is de onderzoeker verantwoordelijk voor het registreren van het onderzoek en de communicatie ervan.


In dit onderzoek wisselt de onderzoeker tussen de rol van participerend observator, niet-participerend observator en facilitator. De onderzoeker dient daarom rekening te houden met de diversiteit aan rollen, de persoonlijke band met de deelnemers en de mogelijke invloed daarvan op het onderzoek. Tijdens de oefeningen neemt de onderzoeker afstand van het proces door enkel de onderzoeksregistratie (audio -en video-opname) waar te nemen, waardoor de uitkomsten van het onderzoek tijdens de oefeningen niet beoordeeld, noch beïnvloed worden door de onderzoeker. Dit met uitzondering van experiment 1, waar de onderzoeker participerend observeert in de laatste oefening.


De experimenten worden begeleid door een professionele opsteller, met uitzondering van experiment 4, waar de onderzoeker zélf het experiment begeleidt om de rol van facilitator te kunnen ervaren en evalueren. De nagesprekken van de experimenten worden door de onderzoeker en de facilitator samen gevoerd om de uitkomsten van het onderzoek te kunnen beoordelen. De focusinterviews worden ook door de onderzoeker afgenomen. 

 

Introspectieve & therapeutische processen 

 

In de hypothese wordt verondersteld dat ervaringen met opstellingswerk in het museum niet alleen de beleving van kunst kunnen versterken, maar ook het persoonlijk bewustzijn kunnen vergroten. Dit onderzoek richt zich echter uitsluitend op het aspect van de kunstbeleving en niet specifiek op de introspectieve processen van de deelnemers. Hoewel het werken met het lichaam en het verkennen van emoties in kunstwerken ongetwijfeld intense gevoelens kan oproepen bij de deelnemers, is de focus van deze experimenten niet gericht op het mogelijke therapeutische effect ervan. 


Andere aspecten in de museumcontext

 

Het is, in principe, naast het onderzoeken van een kunsteducatieve interventie via het lichaam, ook mogelijk om te onderzoeken welke andere aspecten van een museale presentatie een invloed kunnen hebben op de kunstbeleving, zoals scenografie, communicatie, promotie, zaalteksten, gidsen, architectuur, akoestiek, etc... Deze variabelen worden niet onderzocht binnen de vastgestelde tijd, omdat ze een onderzoek op zich waard zijn. Het is wel zo dat proefondervindelijk vastgesteld wordt dat (enkele van) deze eerder genoemde aspecten een cruciale invloed hebben op de methode, waardoor er met praktische elementen rekening gehouden wordt (zoals bvb akoestiek en geluidstechnische aanpassingen), bij de replicaties van de experimenten in de verschillende fases van dit onderzoek.

 

Nationale en internationale context

 

Het onderzoek wordt gedaan binnen een nationale context in twee Antwerpse musea; het Middelheimmuseum en het KMSKA en binnen een internationale context, in het kader van een uitwisselingsproject van de Fontys Hogeschool met het Museum voor Hedendaagse kunst in Skopje, Noord-Macedonië. De verkenning naar vergelijkbare praktijken vindt plaats in Vlaanderen en Nederland. 


Innovatieve karakter


Kunsteducatieve bemiddeling via de opstellingswerk is een van de originele kenmerken van dit onderzoek. Bij de raadpleging van literatuur zijn er vooralsnog geen gegevens te vinden over de introductie van opstellingen in welzijnsgericht erfgoedwerk. Om deze uitdaging aan te gaan, was het noodzakelijk om af te wijken van de gebruikelijke manier waarop opstellingswerk wordt uitgevoerd. Het betekende het vrijwillig verlaten van de professionele ‘comfortzone’, zowel van de facilitator, als van de onderzoeker, om de praktijk met een nieuwe denkwijze te benaderen. 

ETHISCHE KWESTIES

 

Objectiviteit en rollen van de onderzoeker

 

De rol van onderzoeker wordt onvermijdelijk beïnvloed door persoonlijke factoren, zoals de vriendschap met de facilitator. Dit kan leiden tot ethische zorgen over mogelijke bevooroordeeldheid in het onderzoek, omdat de onderzoeker mogelijk geneigd is om bepaalde resultaten te bevorderen die overeenkomen met hun persoonlijke overtuigingen of belangen. Als onderzoeker is het belangrijk om bewust te zijn van deze mogelijke bevooroordeeldheid en maatregelen te nemen om de objectiviteit van het onderzoek te waarborgen, zoals het gebruik van gestandaardiseerde procedures, peer review, member-checks en het expliciet maken van mogelijke belangenconflicten.

 

De onderzoeker vervult verschillende rollen binnen het project, zoals documenteerder van audio en video, productie, organisator, voorbereiding keuze kunstwerken, sparringspartner van de opsteller, onderzoeker, student, gesprekspartner met mensen in het veld, collega-studenten, interviewer, recruiter van deelnemers, ontwikkelaar, faciliator in Skopje, host, netwerker, etc... 

 

Deze diversiteit aan rollen kan enerzijds leiden tot ethische zorgen over mogelijke belangenconflicten en rollenverwarring.  Bijvoorbeeld, als de onderzoeker ook een facilitator is (zoals in Skopje), kan dit leiden tot een belangenconflict tussen haar rol als onderzoeker, die objectiviteit, integriteit en onpartijdigheid vereist, haar rol als facilitator, die betrokkenheid en ondersteuning van deelnemers vereist en haar rol als deelnemer, die betrokkenheid vereist bij de ervaring en de groep. Het vraagt veel om al deze rollen met aandacht in te vullen en de grenzen tussen de verschillende rollen te handhaven. Het is daarom belangrijk om deze mogelijke belangenconflicten te erkennen. De onderzoeker nam maatregelen om de integriteit en objectiviteit van het onderzoek te waarborgen, zoals het expliciet maken van haar verschillende rollen en het scheiden van taken waar mogelijk.

 

Wanneer de onderzoeker als participerende observator deelneemt aan de activiteiten, kan dit anderzijds ook het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de deelnemers vergemakkelijken. Het kan leiden tot een meer openhartige en gedetailleerde communicatie, wat gunstig kan zijn voor het verzamelen van kwalitatieve gegevens. De participerende observatie heeft geresulteerd in een verbeterd begrip van de ervaringen van de deelnemers en heeft het geloof in het potentieel van de methodiek versterkt in de oriëntatiefase van het onderzoek.

 

Deelnemersselectie 

 

Het feit dat de onderzoeker mensen uitnodigt die ze kent, zoals familie of vrienden, kan loyaliteit en een gevoel van verbondenheid creëren bij de aanwezige deelnemers. Dit kan echter leiden tot een ethische zorg over mogelijke beïnvloeding van deelnemers, waarbij ze zich mogelijk verplicht voelen om bepaalde antwoorden te geven die de onderzoeker of hun sociale kring zouden kunnen plezieren (sociale wenselijkheid). Dit kan de objectiviteit van de gegevens in de nabesprekingen en focusinterviews beïnvloeden, omdat deelnemers misschien niet volledig vrij zijn om hun eigen gedachten en meningen te uiten. Het is belangrijk om deze mogelijkheid te erkennen en maatregelen te nemen om deelname en reacties van deelnemers te beschermen tegen ongepaste beïnvloeding. Dit deed de onderzoeker onder meer door het waarborgen van vertrouwelijkheid en anonimiteit van de reacties, evenals door het aanmoedigen van openheid en diversiteit van meningen binnen de onderzoeksgroep aan het begin van elk experiment.

 

De onderzoeker heeft vastgesteld dat ze gemakkelijker vrouwen kiest of vindt om deel te nemen aan het onderzoek. Dit heeft mogelijk te maken met het feministische aspect van dit soort onderzoek (L. Sobral, Research Day, 7 oktober 2023). Het mogelijke geslachtsvooroordeel in de deelnemersselectie kan resulteren in een vertekening van de steekproef en mogelijke ongelijkheid in de vertegenwoordiging van verschillende geslachten. Het is belangrijk om deelnemersselectieprocedures te baseren op objectieve criteria en diversiteit te waarborgen om representativiteit en rechtvaardigheid in het onderzoek te bevorderen. Daarom werd telkens gekozen om de mannelijke deelnemers mee op te nemen in de focusinterviews.

 

Deelnemers komen bovendien voornamelijk uit de middenklasse waardoor er opnieuw sprake is van heterogeniteit in de groep. Dit roept ethische vragen op over vertegenwoordiging en inclusiviteit in het onderzoek. Als deelnemers niet representatief zijn voor de diversiteit van de bevolking, kan dit leiden tot vertekende resultaten en beperkte generaliseerbaarheid van de bevindingen. Het is belangrijk om bij de verderzetting van dit onderzoek te streven naar een inclusievere en diversere deelnemerspopulatie om gelijkheid in het onderzoek te bevorderen. 

 

Therapeutisch element in de methodiek

 

Het onderzoek gebruikt een therapeutische methode, wat kan leiden tot ethische overwegingen met betrekking tot de grens tussen onderzoek en therapie. De facilitator is zich als therapeute bewust van deze dynamiek en geeft deelnemers de ruimte om emoties en lichamelijke gewaarwordingen te uiten en te verkennen, terwijl ze tegelijkertijd de grenzen van het onderzoek respecteert.

Onderzoek wijst op de mogelijke negatieve effecten van een opstellingsinterventie, vooral wanneer deze wordt geleverd door minder ervaren professionals (Thege et al., 2021, p.10). Dit roept vragen op over de ethiek van het gebruik van minder ervaren beoefenaars in dergelijke interventies, en benadrukt het belang van zorgvuldige training en supervisie van de begeleiders. Er worden in dit verband aanbevelingen geformuleerd aan het einde van het onderzoek.

 

Vrijwillige deelname

 

Het belang van vrijwillige deelname wordt benadrukt en het creëren van een veilige omgeving voor de deelnemers. Er zijn ethische overwegingen die gepaard gaan met het ontwikkelen van dergelijke intense ervaringen. Het is daarom cruciaal om respect te tonen voor de deelnemers en hun grenzen te eerbiedigen tijdens uitvoering van de methodiek. Het is essentieel om deelnemers de vrijheid te geven om deel te nemen of zich terug te trekken uit het onderzoek zonder enige vorm van dwang of druk.  

 

Gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing van opstellingswerk

 

De methode van systemische opstellingen is afgeleid van praktijkervaring en mist wetenschappelijke basis, wat kan leiden tot een ineffectieve toepassing en de belemmering van kwaliteit en wetenschappelijke evaluatie. Het wetenschappelijk onderzoek naar de methode bevindt zich nog in de beginfase (Scholtens, 2021). Dit roept ethische zorgen op over de effectiviteit en veiligheid van de methode, aangezien een gebrek aan duidelijkheid en evaluatie kan leiden tot ineffectieve toepassing. Daarom werd gekozen voor begeleiding door iemand die getraind is in het faciliteren van opstellingswerk. En werd in het literatuuronderzoek voornamelijk uitgegaan van het beschikbare wetenschappelijk onderzoek van Salome Scholtens (Scholtens, Barnhoorn, et al., 2023; Scholtens, Kiltz, et al. 2023;  Scholtens, Petroll, et al., 2021; Thege, et al., 2021).

 

Informatie en bescherming van deelnemers

 

Omdat dit onderzoek veel kwetsbaarheid en openheid vereist van de deelnemers, is het belangrijk dat de onderzoeker integer handelt en het welzijn van de deelnemers beschermt en ervoor te zorgen dat de deelnemers volledig geïnformeerd zijn over het doel en de aard van het onderzoek, evenals over eventuele risico's en voordelen die ermee gepaard gaan. Aan het begin van elk experiment en elk focusinterview werd bovendien duidelijk geëxpliciteerd dat alle opgenomen informatie strikt vertrouwelijk behandeld wordt, dat de anonimiteit van de deelnemers wordt gewaarborgd en dat de data enkel worden gebruikt voor onderzoeksdoeleinden en rapportage.

 

Transparantie en verantwoording

 

Dit onderzoek is transparant over de rol van de onderzoeker, de methodologie en de gebruikte bronnen, verkreeg toestemming van de deelnemers om de verzamelde data te gebruiken en waarborgt de privacy van deelnemers door de data te anonimiseren (Mortelmans, 2020, p.146). Het onderzoek wordt teruggekoppeld naar stakeholders en relevante belanghebbenden op een ethisch verantwoorde manier, door bepaalde verslagen te laten nalezen en verifiëren en door de resultaten van dit onderzoek te delen met het werkveld.