Workshop Leren (door)reflecteren
Veilige omgeving om te delen, iedereen mag op elk momen zegen:
- stop
- pauze
- skip
Kernreflectie:
5 min.
zes lagen in harmonie zijn met elkaar dan ontstaat wat Csikszentmihalyi (1999) flow. Je handelt dan zowel in
overeenstemming met wie je bent als in overeenstemming met wat nodig is in de omgeving.
https://www.youtube.com/watch?v=ixK3LgWw2eU
kernreflectie (Korthagen & Vasalos, 2002)
Hamachek (1999, p. 209) stelt: “the more that teachers know about themselves (…), the better their personal decisions are.”
kernreflectie niet om een therapeutische benadering, maar om een methodiek voor coaching van docenten bij hun professioneel
handelen.
Ervaringen maken wie we zijn
25. min
Hamachek (1999): Consciously, we teach what we know, unconsciously we teach who we are.
Kernkwaliteiten verwijzen naar “who we are”, naar onze diepere kern en hoe die zich uitdrukt in onze beroepsidentiteit.
Delen van een positieve invloed:
Welke docent heeft het meest betekend in jou educatieve achtergrond en waarom?
Schrijf voor jezelf op
Vrijblijvend delen
Kernkwalitieten?
Delen van een worsteling:
Wat was een worsteling die je hebt ervaren in jou educatieve achtergrond?
Schrijf voor jezelf op
Vrijblijvend delen
Allegieen?
Gedrag (wat doe je)
- Wat zijn je karaktereigeschappen?
geef 3 woorden
Competenties (wat kun je)
- Waar ben je goed in?
schrijf 3 woorden op
Kies een word en vul de kernkwadrant in:
Ofman (1992) kernkwaliteiten.
https://www.youtube.com/watch?v=y6eTVTY71c0
Een lerares wil kinderen vooral liefde bieden
(laag van betrokkenheid) en ziet zichzelf als een liefdevol, zorgzaam mens. Ze wordt evenwel
geconfronteerd met een groepje nogal lastige, weinig respectvolle jongens en weet daar niet
goed mee om te gaan.
Omgeving:
1 op 1 delen:
Indexering van micro naar macro:
Persoonlijke context:
- wat is je achtergrond? Sociaal/educatief (basisschool, middelbare school, vervolgopleiding)
- wat is je huidige omgeving (thuis situatie)?
Interpersoonlijke context:
- wat is de verhouding tussen je collega’s en wat is je positie binnen de organisatie
Institutionele context:
- Welke institutionele omgeving bevind je je (ministerie, school, museum, buurthuis etc.)
Nationale context:
- Hoe verhoud jou institutionele omgeving zich nationaal (politiek, economisch, religieus, cultureel)
Internationale context:
- Hoe verhoud zich dit in een internationale context (waar staat jou institutionele omgeving zich ten opzichte van andere landen)
NB het kan zijn dat je dit (nog) niet weet.