Interventieruimte


Mini-onderzoekjes in de koffiekamer. Project genaamd: ‘De Koffiekamer’


Uit het gesprek met het MT en meerdere gesprekken die hieraan voorafgingen met collega's is gebleken dat tijd als enorm schurende factor wordt gegeven. Mijn collega's hebben gedurende de dag veel te doen. Extra tijd vrijmaken voor mij, want zo zien de leerkrachten het, lukt niet. 


Ik zal dus moeten zoeken naar een oplossing voor mijn eerste probleem. De leerkrachten helpen zonder dat dit te veel tijd van ze vraagt. Op enquëtes, interviews en geforceerde praatjes zitten de leerkrachten niet te wachten. Ik wil ze prikkelen en enthousiasmeren voor mijn onderzoek. Ik zal dit dus goed moeten aanvliegen zonder dat ze afkeer krijgen tegen hetgeen waar ik mee bezig ben.

 

 

Uit onderzoek van Chadborn & Reysen (2016) is gebleken dat wanneer de groep in norm gelijk is, het een positief effect heeft op inspiratie om dit vanuit een gezamenlijk oogpunt te bekijken. Het gemeen en het kunnen delen heeft een positief effect op het kunnen laten inspireren. Echter wanneer er een kunstenaar zou deelnemen aan de groep, dan heeft het een negatief effect op de inspiratie van anderen. Kunstenaars worden gezien als stereotyperend hoger ten op zichte van de andere groepsnorm. 

 

Hieruit blijkt dat ik moet zoeken naar een ruimte waar de drie factoren volgens Chadborn & Reysen (2016) samen kunnen komen. Een plek waar de leerkrachten samen zich kunnen doen laten inspireren en waarbij ze in contact kunnen staan met elkaar. Echter moet het ook een plek zijn waar ik als onderzoeker en als kunstenaar buiten kan staan. Dit omdat, wanneer ik deelneem, leerkrachten zich dan wellicht bescheiden gaan opstellen of bang zijn voor mijn mening en/of ideeën. Ondanks dat ze weten dat ik hen niet zal veroordelen, heb ik de keuze gemaakt om mijzelf buiten deze eerste fase te plaatsen.

 

De koffiekamer is de locatie geworden voor de interventieruimte. Hier is de collaborative space, waar het werk in de klas even geen rol speelt. De perfecte ruimte voor de interventies. En tevens een ruimte waar ik mezelf bewust buiten kan plaatsen en niet altijd aanwezig ben.




Interventieruimte

 

16-11-2023 interventie kunstwerken


Ik start met een mini-vooronderzoek in de koffiekamer zonder ook nog maar iets aan te kondigen. Dit zal ik doen door drie posters van drie verschillende kunststromingen en de daarbijhorende kunstwerken in de koffiekamer neer te leggen. Deze dag zal ik zelf aan het werk zijn in de koffiekamer voor de opleiding. Ik hoop verschillende reacties van collega’s op te vangen over wat zij van de beeldende werken vinden. Zonder enige sturing van mij zullen zij wellicht iets vinden van de posters die ineens in de koffiekamer liggen. Ik ben benieuwd wat de reacties van de leerkrachten gaan zijn. Zal het een gesprek op gang brengen? Zullen ze enkel een blik werpen of zal het verdwijnen in de waan van de dag? Onderstaand de drie beelden die met naam van de kunstenaar en het kunstwerk getoond zullen worden in ‘de koffiekamer’. Gegevens worden verzameld in de bijlage 1.

Uitkomsten/bevindingen/observaties:

De kunstwerken trokken al meteen de aandacht van de collega’s. Sommige collega’s keken naar de kunstwerken maar voelde wellicht niet persé de behoefte om er iets over te delen met de andere collega’s (een leerkracht schoof de kunstwerken aan. De kant). Sommige collega’s gingen er echt over in gesprek met elkaar (aan de overkant van de tafel) en praatten over wat ze nu een mooi kunstwerk vinden of welke ze zouden willen ophangen in hun huis.

 

Enkele reacties uit de interventie:

‘Ja, misschien dat ik tijdens mijn pensioen wel weer meer ga tekenen en schilderen, dan heb ik meer tijd. Ik vind het wel leuk om te doen’ (Collega, November 2023)

 

‘Mag ik dat kunstwerk eens zien?’ ... ‘Naar deze kun je blijven kijken.’ (Collega, November 2023)

 

‘Dit kunstwerk vind ik niks. Een Spiegelei is echt onzin. Een voorwerp pakken en zeggen dat het kunst is.’ ... ‘Oh, is het geschilderd? Dan is het anders.’


Interessant is dat nadat mijn interventie in principe was afgerond de kunstwerken die bleven liggen alsnog reacties uitlokten. Ik hoorde van een van mijn collega’s dat er in de avond uitgebreide gesprekken zijn geweest over Het Spiegelei. Dit waren filosofische gesprekken over wat de kunstenaar dacht toen hij het kunstwerk maakten; ‘was hij gehaast, eet hij zijn ei ook zo et cetera.’

 

Ik mag constateren dat het inbrengen van deze kunstwerken in deze context dus zeker iets doet met de leerkrachten. De interesse is er met betrekking tot het bespreken van kunstwerken, de meeste leerkrachten willen het gesprek aangaan met elkaar over kunst. In kleine stappen zal ik ook de koppeling moeten gaan maken naar hun eigen makers-kant. Hun eigen creativiteit. Om te zien of leerkrachten hier net zo open voor staan en net zo enthousiast op reageren als op mijn eerste interventie. De setting zal ik klein blijven houden, in de koffiekamer. Dit is toegankelijk, grijpbaar en dit vraagt niet extra tijd van de leerkrachten. Opnieuw zal ik de interventie niet aankondigen en zal ik niet benadrukken dat dit een interventie is. Ik wil namelijk een zo neutraal mogelijke setting creëren, zodat leerkrachten geen druk voelen om te presteren of om wenselijke reacties te gaan geven.

23-11-2023 Mindmap inventariseren


Nadat ik de interesse rondom beeldende vorming en kunst in zijn algemeen heb gewekt wil ik het wat meer gaan specificeren tot de schoolse context. Want hoe denken mijn collega’s over beeldende vorming in de klas? Wellicht dat hier uitkomt wat ze nog nodig hebben of wat ze al doen, hoe ze er tegenover staan et cetera. Ik wil ook dit open houden. Ik heb nagedacht of ik het wil kaderen in twee beelden. Een creatieve knutsel en een Pinterest knutsel, ze zouden dan kunnen kiezen wat zij ‘het beste’ vinden. Dit zal dan alleen niet resulteren in hetgeen wat ik wil bereiken. Ik wil namelijk niet al specificeren wat in mijn ogen goed of fout is. Ik wil hen na laten denken over het kunstonderwijs nu. Of wat ze wellicht zouden willen. Ik wil verschillende geluiden horen zodat ik wellicht kan duiden wat de leerkrachten nodig hebben of wat juist niet. In. de koffiekamer zal ik een mindmap neerleggen met verschillende stiften. Hetgeen wat er op deze mindmap komt te staan is: 
Beeldende vorming in de klas:’.

Op deze manier houdt ik het open maar wel getrechterd tot de context waar mijn onderzoek over gaat. De mindmap zal een x aantal dagen in de koffiekamer blijven liggen, zodat leerkrachten, wanneer de behoefte er is, hier iets kunnen noteren. De gegevens worden genoteerd in bijlage 2.

Uitkomsten/bevindingen/observaties:

Opvallend is dat er veel leerkrachten het hebben over inspiratie en proces is belangrijker dan product.

 

Zo zegt een collega (november, 2023): voorbeeld is techniek en inspiratie geen keurslijf.

Andere collega (november, 2023): Kunstenaars + voorbeelden

 

Waar de een heel concreet beschrijft dat voorbeelden tonen niet wenselijk is, is dat de ander voorbeelden wel heel concreet benoemd. 

 

Hierbij noteer ik vraagtekens. Vanuit mijn literatuuronderzoek weet ik inmiddels hoe je de creativiteit aanspreekt. Enkele leerkrachten lijken nog niet over dezelfde kennis te beschikken als dat ik beschik. Dit zal ik moeten delen. Dit zal zich gaan situeren buiten de koffiekamer. (inmiddels aangepast, informatie overgedragen a.d.h.v. workshop)

 

De weken hierna breekt een drukke periode aan voor de leerkrachten. Toch merk ik veel nieuwsgierigheid in de koffiekamer. Ik word vaak aangesproken of hetgeen wat in de koffiekamer ligt voor mijn onderzoek is of niet. Er wordt veel gefilosofeerd en er worden veel gesprekken gevoerd onderling. Ik ontvang van verschillende collega’s spraakopnames die gesprekken stiekem hebben opgenomen. Ik hoor nieuwsgierigheid bij de leerkrachten én daar hoor ik dus ergens ook wel een drive... Zal er nu al iets van de grond zijn gekomen?

 

Ik merk dat ik in deze weken ook een beetje vastloop. Ik wil hetgeen wat ik nu al heb bereikt niet verpesten door met ‘zware’ informatie te komen. Ik wil gestructureerd te werk gaan.

 

24-01-2024 Mindmap inventariseren


Tiffany wees mij er op dat ik de nieuwsgierigheid van de leerkrachten wat meer mag gaan aanspreken in de koffiekamer. Dat ik juist nu, nu dat de leerkrachten die drive lijken te hebben, ik door moet pakken en ook veel moet gaan doen en experimenteren.


Samen kwamen we op het idee om het doosje: ‘Niet openen’ in de koffiekamer te zetten. De vraag is natuurlijk of de leerkrachten hun nieuwsgierigheid volgen of zich toch houden aan hetgeen wat er staat. In het doosje zit een kaartje. Op dit kaartje staat: ‘Wat zou jij doen wanneer een kind zijn of haar nieuwsgierigheid volgt?’. In de hoop dat dit natuurlijk de leerkrachten weer aan het denken zet.

 

Mijn eerste reactie toen Tiffany en ik dit bedachten was als volgt. Ik denk dat ik vanuit mijn leerkrachten rol meteen ‘streng’ zou reageren op het. kind. Want een kind doet dan niet wat de opdracht is of wat ik van hen vraag. Maar wat zou er gebeuren wanneer we het laten gebeuren? Ik hoop dat de leerkrachten hier ook over na gaan denken en wellicht weer met elkaar in gesprek zullen gaan.

 

Meteen kreeg ik een vervolg-idee voor een paar dagen later. Een doosje met de tekst: ‘Maak open en laat inspireren’. Hierin zitten dan kleine ideeën die de leerkrachten kunnen gebruiken om in te zetten bij de kinderen waarbij ze inspelen op de creativiteit/nieuwsgierigheid van het kind. 

Op deze manier probeer ik het grijpbaarder te maken voor de leerkrachten.

Uitkomsten/bevindingen/observaties:

Deze interventie was enorm geflopt. De respons was zeer minimaal. De reactie waar het naartoe ging was 'Heeft Isa dit hier neergelegd?'. Vervolgens werd er even gekeken, meer niet. Misschien heeft het natuurlijk wel wat leerkrachten aan het denken gezet, maar ik geloof dat dit te abstract was voor de leerkrachten en niet uitnodigden tot gesprek of actie.

 

Ik besloot om toch even navraag te doen bij een aantal leerkrachten. Want. als ik het indirect niet kan opvangen, ben ik benieuwd wat ik terugkrijg als ik het ze direct vraag'.

 

L6.1: 'Ik zag het doosje liggen, ik heb er even naar gekeken, even over nagedacht, maar verder niets'.

 

L3.2: 'Ik vond het best een boeiende stelling. Iets waar we het te weinig over hebben in het team vind ik. Ik zou het hier best vaker met collega's over willen hebben. Ik vind de nieuwsgierigheid van het kind namelijk echt iets moois, iets waar wij als leerkrachten een rol in hebben om daar op in te spelen'.

Gesprek met collega:


I: Wat denk jij dat zou werken? Ik merk dat het enthousiasme afzwakt voor mijn interventies.

L5.1: Ja, ik denk ook dat de meeste nu denken 'oh daar komt Isa weer met haar dingen'.

I: Ja, dat is juist alles behalve wat ik wil bereiken.


I: Wat zou jou kunnen helpen? Wat zou jij leuk vinden om te zien?

L5.1: Ik denk een concreet voorbeeld, iets wat ik in de klas de dag erna zou kunnen uitvoeren. En waarvoor ik niet weer veel materialen bij elkaar moet gaan zoeken.

I: Oke en dan zou jij dat in je klas gaan doen?

L5.1:  Ja, ik denk het wel!

L5,1: Het lijkt me fijn om écht iets te kunnen leren, wat kan ik doen en hoe kan ik dat doen.Dan kan ik het ook makkelijker vertalen naar mijn klas.


Ik hoor dat deze leerkracht iets mist om creativiteit uit te kunnen dragen. Deze leerkracht heeft voorbeelden nodig. Of zoals ik het zou noemen, inspiratie. Want voorbeelden is meer gericht op het product in plaats van het proces. Kiest deze leerkracht perongeluk de verkeerde bewoording of heeft deze leerkracht echt behoefte aan voorbeelden? Ik denk dat deze leerkracht behoefte heeft aan het bevorderen van zijn/haar meesterschap.

 

Gestopt met interventies in de koffiekamer


In het begin leken de leerkrachten de kleine interventies leuk te vinden en werd er enthousiast meegedaan. Na de laatste interventie merkte ik echter weinig enthousiasme. Dit wellicht ook omdat de periode die hierop volgde erg druk was i.v.m. Cito's, oudergesprekken, uitwerken van groepsplannen et cetera. 


Ik moet opnieuw gaan zoeken naar wat de leerkrachten nodig hebben. Wat willen ze?

20-02-2024 Interventie uitvoerbare opdrachten


Naar aanleiding van het gesprek dat ik met mijn collega had gevoerd merkte ik dat de leerkrachten behoefte hadden aan materiaal. Iets wat ze meteen door konden voeren naar de praktijk.


De behoeftes bij de leerkrachten zijn verschillend. De een gaf in de mindmap inventarisatie al aan zonder voorbeelden te kunnen en willen werken. De ander heeft toch ergens wel die structuur en houvast nodig. Hier moet ik tijdens het bedenken van mijn volgende interventie op inspelen.


Ik heb bedacht om twee posters in de koffiekamer te leggen. De ene is erg vrij. Hierbij krijgen de leerkrachten de opdracht om vanuit het materiaal te vertrekken en samen vanuit de nieuwsgierigheid van het kind een creatief proces te doorlopen.


De ander is gespecificeerd tot een opdracht. Het plaatsen van een mensje in een fantasierijke wereld. Ze kunnen hierbij gebruik maken van potloden, stiften, wasco en tijdschriften. Uit eerder gesprek met een leerkracht bleek dat materiaal verzamelen ook een belemmerende factor is. Om dit probleem te tackelen heb ik het de leerkrachten makkelijk gemaakt door de tijdschriften al klaar te leggen in de koffiekamer. Het andere materiaal heeft elke leerkracht al in zijn of haar klas liggen.


Ik ben benieuwd wat dit gaat doen met de leerkrachten. Zet het ze aan om juist iets te doen of blijft de reactie zoals eerder, passief en doen ze er niets mee? Voor mij resteert dan de vraag waar dit aan ligt. Dit is afwachten.



Uitkomsten/bevindingen/observaties:

Deze interventie leek al meer te doen dan eerdere interventies. Sommige leerkrachten pakten meteen een stapel tijdschriften en vertelden de 'gestructureerde' opdracht morgen uit te willen gaan voeren.


Andere leerkrachten keken opnieuw naar de blaadjes, maar schoven ze daarna ook weer weg. 


Één leerkracht die met de gestructureerde opdracht aan de slag was gegaan sprak mij aan, ze wilde graag vertellen over haar bevindingen. Deze bevindingen heeft ze via spraakopname met mij gedeeld. Zie hiernaast de uitwerking daarvan.


Bevindingen collega aan de hand van de spraakopname:


L3.2: 'Ik had denk ik te hoge verwachtingen had van de kinderen.'


L3.2: 'Ik had gelijk een idee hoe ik het voor me zag.'


L3.2: 'Zo creatief zijn ze bij mij niet in de klas.'


L3.2: 'De fantasie was niet zo sterk en ik denk dat komt omdat we het niet zo vaak doen'. De meeste knutsels die wij altijd doen zijn best wel resultaatgericht en niet zo procesgericht.


L3.2: 'Resultaatgericht werken vind ik wel fijn omdat ik dan ook trots kan zijn op wat ze hebben gemaakt en het is makkelijker om daar een punt aan te hangen'.


L3.2:'Ik had wel het idee dat ze fijner aan het werk gingen, omdat er een minder hoge verwachtingen aan hingen'.


L3.2:'Ik vind wel leuk als je dan vraagt nu, na afloop, naar de eindresultaten hoor je de fantasie wel terug in het verhaal van het kind'.

 

Wat mij opvalt is dat deze leerkracht vanuit de 'wij-vorm' spreekt. 'Wij doen eigenlijk altijd productgerichte opdrachten'. Dit geeft aan dat deze leerkracht zich niet autonoom genoeg voelt om zelf te mogen kunnen beslissen. Echter geeft deze leerkracht ook aan dat het productgerichtwerken een houvast geeft om het resultaat makkelijker te kunnen beoordelen.

 

27-02-2024 keerpunt in het onderzoek en interventieruimte vervalt

Ik merk duidelijk dat er iets moet veranderen. Want waarom is het maar enkele van de leerkrachten gelukt om de opdrachten uit te voeren? Wat hebben de leerkrachten nu echt nodig, want ook de vorige interventie blijkt minder effectief dan gehoopt. Hierbij heb ik enkele leerkrachten aangesproken, niet alle. Is mijn eigen doel te hoog? Misschien moet ik zelf ook tevreden zijn met hetgeen wat ik nu al heb bereikt bij sommige leerkrachten. Of moet ik het toch over een andere boeg gooien en wel meerdere leerkrachten probereren aan te spreken?

 

Om dit meer te kunnen duiden moet ik weer terug naar de leerkrachten. Ik heb de leerkrachten opnieuw gevraagd wat ze nodig hebben en waarom het vertalen van de opdracht in de praktijk niet is gelukt of waar dit aan ligt. Ik merk dat het enorm helpt dat ik zelf als collega in mijn onderzoek sta. Dit maakt dat de leerkrachten zich veilig voelen om mij antwoorden te geven op de vragen die ik heb. Ik merk dat ze zich niet geforceerd voelen om gewenste antwoorden te geven. 

 

Uit de gesprekken die ik heb gevoerd na alle interventies die ik heb gedaan blijkt dat ik opnieuw naar het verandermodel van Knoster (1991) zal moeten kijken. Op welk element, welke succesfactor, gaat het nu mis? Wellicht is dit namelijk een term die buiten de theorie van Drive (Pink, 2010) valt. Er is veel overlap in het model van Knoster (1991) en de theorie van Drive. Toch wil ik, gezien het om een verandering gaat binnen een organisatie, het verandermodel van Knoster ernaast leggen. Daarna kan ik opnieuw herzien of er de overlap is met de theorie van Drive (2010).

 

VISIE

De visie heb ik eerder onderzocht en staat ook omschreven in de aanbevelingen op het beleidsplan. Waar ik me eerder afvroeg of de visie wellicht niet gedragen werd door het team, vraag ik me nu af of de visie wellicht een belemmerende factor is in dit proces. Er wordt namelijk veel verwacht van het team. De prioriteit ligt op de hoofdvakken. Ook wanneer ik over creativiteit met de leerkrachten praat, blijf ik die prioriteit voortdurend terug horen. De leerkrachten blijven bezig met het halen van de beste resultaten. Ook bij creativiteit hoor ik dit terug. Dus is de visie het probleem? Of is het de vlaag van de. school (zoals ik het noem) die er vanuit onze school overheen wordt gegooid? De vlaag die ervoor zorgt dat de leerkrachten kijken vanuit een tunnelvisie gericht op de hoofdvakken en resultaten.

 

Dit blijft een enorm moeilijk en bijna gevoelig aspect te zijn om te onderzoeken. Omdat het MT een enorm duidelijk visie heeft op hoe het onderwijs georganiseerd moet worden. Creativiteit ondergeschikt aan de hoofdvakken. Het wordt misschien niet zo genoteerd, toch merken ik én mijn collega's het. Ik proef frictie bij de leerkrachten. Langzaam begin ik te begrijpen waar het op vastloopt. De leerkrachten leggen de prioriteit ook elders, omdat deze vanuit het MT ook elders ligt. Het loopt dus niet vast op visie, maar op het belang.

BELANG

Ik merk dat dit een belangrijk aspect is om opnieuw te onderzoeken. Weten de leerkrachten wat ze doen en waarom ze het doen? Wanneer de leerkrachten het belang helder hebben zal er ook geen weerstand optreden. Dit komt echter niet overeen met wat ik bij de leerkrachten terug hoor. Ik hoor welwillendheid, ze willen meedenken en meegroeien en ze staan open voor mijn ideeën en denkwijzen. Toch is het iets wat ik opnieuw zal moeten gaan onderzoeken bij de leerkrachten. Omdat ik inconsistentie merk.


Echter ga ik het nu anders aanpakken. Eerder heb ik gevraagd wat de leerkrachten vonden van het kunstonderwijs. Gezien ik nu zie dat het misgaat wanneer het naast de  hoofdvakken wordt gezet, kom ik erachter dat ik juist dit moet bevragen. De waarom, hoe en wat, voor creativiteit met daarin de andere hoofdvakken meegenomen. Een lastige vraag die ik nog beter zal moeten concretiseren. Alleen merk ik, dat daar voor mijn collega’s, de frictie ontstaat. Daar zal dus ook een deel van mijn probleem ontstaan. 

PLAN

Het plan is helder. De structuur op onze school is enorm, dus het is niet verwonderlijk dat iedereen meegaat op de heldere structuur en het plan zoals het er nu staat. Er is allesbehalve chaos op onze school.

MIDDELEN
De middelen zijn ook aanwezig. Ik hoor nergens terug dat dit een probleem is. Het verzamelen van deze middelen is soms wel een probleem, want dat kost tijd en voorbereiding.


COMPETENTIES

Ook hier worden door de leerkrachten vaak rake dingen gezegd die erop wijze dat er wellicht wat onzekerheid ontstaat met betrekking tot het hebben van de juiste competenties. Ik hoor terug bij de leerkrachten dat ze denken niet de juiste competenties te hebben. Ze twijfelen hieraan (er ontstaat dan de angst, omdat competenties ontbreken). Ze weten niet hoe ze een creatieve activiteit aan moeten vliegen, omdat hier dan ook de structuur van de leerkracht vervalt. 

 

Competenties zal dus ook iets zijn waar ik verder in moet duiken, om te kijken of ik dit verder kan stimuleren. De vraag is hoe en waar liggen de behoeften van de leerkrachten en van het MT?

COMPETENTIES

Bevindingen collega aan de. hand van de spraakopname:

 

L5.1: Ik moet van tevoren bedenken 'Hoe ga ik dit nu uitleggen?'.

 

L5.1: Stel ik had papier en tijdschriften neergelegd en gezegd 'succes ermee', dan krijg je niet het resultaat wat je wilt.

 

L5.1: Ik hoor jou ook zeggen, wat is het resultaat wat je wilt, want er is geen goed of fout. Want aan de ene kant is het eigen creativiteit maar aan de andere kant geef je wel ook gewoon een opdracht.


L5.1: Ik denk dat ik me dan toch meer moet verdiepen in hoe ga ik dat aanbieden.

 

L5.1: Ik mis gewoon stappenplannen, dat doe ik zelf namelijk heel vaak bij creatief; Binnnen die stappen kunnen ze wel kiezen hoe ze iets doen.


L5.1: Er moet wel iets staan. (resultaat)


Deze leerkracht zegt dat hij/zij toch een stuk competentie/meesterschap mist. De leerkracht moet zich verdiepen in hoe hij/zij creativiteit (procesgerichte didactiek), moet aanbieden. 'Hoe ga ik dit als onderzoeker stimuleren?'

Tweedeling

Ik merk dat er vanuit deze ruimte, de koffiekamer, een tweedeling gaat ontstaan in mijn onderzoek. Uit deze ruimte blijkt dat er op belang -> zingeving, veel frictie zit én op competenties -> meesterschap.


Belang -> Zingeving

De zingeving zal verder onderzocht moeten worden, wat wil het MT, welke overlap zie ik en hoor ik terug vanuit collega's?


Competenties -> Meesterschap

Hoe kan ik de leerkrachten helpen om het meesterschap te vergroten? Wat hebben de leerkrachten nodig?

COMPETENTIES

Meesterschap

BELANG

Zingeving


Ik blijf van de leerkrachten terughoren dat ze niet weten hoe. Ze willen hun. meesterschap vergroten en ik wil dat als onderzoeker en als collega ook.


Toch krijg ik geen grip op wat ze nodig hebben. Ik had gehoopt dat al mijn interventies voldoende zouden zijn, dat dat iets zou aanwakkeren en in gang zou zetten.

 

Ik dacht terug aan de gesprekken die ik heb gevoerd met de experts van de experttalks op de researchdays. Ik dacht aan het gesprek met Lode Vermeesch over de chefkok die anderen wil leren koken. Ze hebben meer nodig dan alleen dat kookboek.

 

BEKNOPTE CONCLUSIE MIJN KLAS 4B: EIGEN SPEELRUIMTE

Op dat moment moest ik denken aan mijn eigen bevindingen die ik op heb gedaang gedurende dit jaar. In de conclusies beschrijf ik hoe ik mijn meesterschap heb vergroot. Dit deed ik door mij verder te verdiepen, de speelruimte te nemen én door veel contact te hebben en te sparren met Tifanny.

 

Nu wist ik wat de leerkrachten nodig hebben; ze hebben iemand nodig die hen meehelpt in het bereiden van die recepten. Om deze reden kwamen de workshops tot stand.



 

Het belang is een funest aspect wanneer ik iets wil veranderen binnen ons team. Toch merk ik dat ‘het belang’ iets zeer ingewikkelds is om aan te wakkeren bij de leerkrachten. Ik weet dat ik enkele leerkrachten al mee heb of mee heb gekregen. De vraag is of ik het MT ook zo ver ga krijgen. De vraag die bij mij rustte was; ga ik hierop verder? Ga ik mijn onderzoek hierop richten?


Naar mijn idee moet ik dan verder op het beleid. Wat zit daar onder? Wat geeft het MT aan en hoe komt dit overeen met wat ik terug hoor van mijn collega's in de praktijk? Om deze reden zal deze ruimte dan ook over gaan naar de ruimte DIRECTIEKAMER, waar verder onderzoek gedaan zal worden op het belang/zingeving.

Als ik de compenties van de leerkrachten wil gaan beoordelen zal ik moeten gaan kijken naar gedrag. Hiervoor moet ik eerst de competenties helder in beeld hebben. De competenties die vanuit de lerarenopleidingen genoteerd worden kunnen hierin leidend zijn. 10Voordeleraar heeft namelijk in samenspraak met de lerarenopleiders competenties genoteerd die de leerkrachten zouden moeten beheersen. wanneer ze de Pabo verlaten. Zodat ze, op deze wijze, de kunstzinnige vakken zouden moeten kunnen uitdragen (Graaf et al., 2022). Hierbij moet de competentie helder omschreven worden en welke concrete resultaten hierbij horen om dit te kunnen beoordelen (Hoe Beoordeel Je Competenties? - ManagementSite, z.d.).


De vraag die bij mij resteert is dat er zo veel geschreven wordt over wat leerkrachten omtrent creativiteit al dan niet moeten beheersen, dat je soms door de bomen het bos niet meer ziet. De lerarenopleiders schrijven iets, de theorieën ondersteunen dit soms, maar op sommige vlakken zegt de theorie ook compleet iets anders.


Ik wilde mijn onderzoek uitbreiden door ook onderzoek te gaan doen naar waar 10Voordeleraar deze competenties op beheerst. Dit heb ik gedaan door een kritische noot te stellen richting 10Voordeleraar (zie foto). Echter heb ik besloten om hier niet verder op in te gaan, omdat dit een nieuw onderzoek vraagt.


Ik blijf kritisch op wat ik lees en welke documenten er genoteerd worden. Zeker ook omdat ik inmiddels zo veel heb gelezen en me dan vaak afvraag waarom bepaalde zaken zo genoteerd worden. Zeker wanneer ik weer opnieuw refereer aan de vernieuwde 21st century skills, de nieuwe kernconcepten. Hoe sluiten deze namelijk hier op aan?


Het voelt nogsteeds of er op alle vlakken 'maar wat gedaan wordt' om het kunsteducatieve vlak ergens onder te brengen en om het te kunnen verantwoorden. Dit maakt het voor mij als onderzoeker ook zeker niet makkelijk. Ik moet mijn focus, mijn team, niet uit het oog verliezen met alle informatie die ook interessant lijkt om mee te nemen. 

 

Graaf et al. (2022)

Het SLO is gericht is op de leerdoelen voor de leerlingen. Mijn onderzoek richt zich echter op de leerkrachten. De vraag die bij mij opkwam is of er vanuit het SLO ook doelen worden geformuleerd voor de leerkrachten.


Daarom heb ik cotact gezocht met het SLO. Zij verwezen mij naar het programma 10VoorDeLeraar. Lerarenopleiders voeren hierin de regie, die gevalideerd worden door het werkveld, de wetenschap en deskundigen,

 

10VoorDeLeraar heeft ook voor het primaire onderwijs een document opgesteld waarin alle disciplines zijn opgenomen. Waaronder het Beeldend onderwijs. Hierin zijn competenties opgenomen die de leerkrachten zouden moeten beheersen. Deze competenties zijn belangrijk voor mijn onderzoek.

(Klik hier verder)

 

Doelen die wellicht een leidraad kunnen vormen om het belang te vergroten (Graaf et al., 2022)

Graaf et al. (2022)

 Over mij door leerkrachten:

 

'Je plant nu wel zaadjes, waardoor ik weer kritisch ga nadenken wanneer ik mijn creatieve lessen vormgeef of wanneer ik een vraag stel aan een kind'

-Meenemen in workshops en conclusies-

 

27-05-2024 Gesprek Rudi Cultuurstation

Op 27 mei hebben de cultuurcoördinator en ik gesprek met Rudi vanuit het cultuurstation. In dit gesprek wordt het afgelopen jaar geëvalueerd en wordt het activiteitenplan voor volgend jaar geformuleerd. Hierin wordt onze visie en missie meegenomen.


De cultuurcoördinator vroeg expliciet of ik hierbij wilde aansuiten om ook mijn bevindingen van het afgelopen jaar te kunnen delen. Voorafgaand aan dit gesprek loop ik mijn bevindingen ook nog door met de cultuurcoördinator apart. Dit omdat het ook om zaken gaat vanuit het cultuurstation, waar kwalitatief verbeterpunten liggen. 

 

Beknopte conclusie van deze pagina

 

-Er heerst een vraagteken bij de zingeving van kunst in het onderwijs. Wat is dit, wat zegt het MT hierover en de collega's en hoe is dit terug te zien in de praktijk? (zingeving)


-De leerkrachten geven aan meer nodig te hebben om de procesgerichte didactiek in de praktijk te kunnen brengen. (meesterschap).


-De behoeftes van de leerkrachten zijn zeer divers. Hier moet ik rekening mee gaan houden bij het ontwerpen van de workshops. (autonomie)

 

-Meenemen in conclusies-