Een gesprek met wolf engelen over beginnen


(wolf engelen is beeldend kunstenaar en geeft les op de afdeling Fine Arts van de Willem de Kooning Academie. Ik heb hem gevraagd of hij met mij in gesprek wilde gaan over wat beginnen voor hem betekent. Ik was geïnteresseerd in zijn kijk op de verschillende dimensies van beginnen: van de concrete pedagogische handeling van het beginnen van een les tot de meer fundamentele vragen rond het voorbereiden van studenten op het zelfstandig in gang zetten van artistiek werk. Het gesprek vond plaats bij Heilige Boontjes aan het Eendrachtsplein te Rotterdam, op 29 december 2022.)

 

Sjoerd

Laten we bij de concreetheid van een les beginnen, hoe begin je die?

 

wolf

Ik heb logischerwijs niet één manier. In het begin dacht ik dagenlang na over hoe ik zou beginnen. Dit proces werd steeds compacter en nu denk ik er eigenlijk niet meer over na. Ik loop gewoon binnen, begin en vertrouw erop dat er iets plaatsvindt. Dit jaar kon ik niet aanwezig zijn voor de eerste lessen van de eerstejaars, dus die groep was al een beetje aan de gang. Ik merkte dat ik me daar wat zorgen over maakte. Het bleek ook best een grote groep te zijn, die als een blok aan tafel zat. Ik dacht: laten we dat eerst doorbreken. Opstaan, stoel mee, we gaan in een kringetje zitten. Wat nu? Ik vroeg wie gedichten uit het hoofd kende en toen zijn we de kring rondgegaan. In eerste instantie was dat heel onhandig, maar er gebeurde wel meteen iets, er werd naar elkaar geluisterd. Het is een veeltalige groep en iedereen sprak in de eigen taal. Dat maakte heel veel indruk. Zweeds, Portugees, Turks, Grieks, Deens – er waren opeens allemaal talen in het klaslokaal. Er zijn maar weinig native speakers, door Engels te spreken levert iedereen eigenlijk iets van de eigen intelligentie in.

 

Dit doen we nu dus elke start van de les. Mensen zijn zich gaan voorbereiden, denken na over wat ze dan wilden uitspreken. We hebben een Russische student die gaat staan en verschillende karakters uitbeeldt. Sommige studenten dragen eigen gedichten voor. Er gebeurt heel veel tegelijk: spreken, expressie, aandacht. Iedereen is stil, iedereen luistert naar elkaar. We delen de ruimte van aandacht en concentratie en van het plezier van het luisteren naar de ander. En natuurlijk rust, je bouwt rust op, stilte. Dat er maar een iemand spreekt is vrij zeldzaam, vaak spreekt iedereen door elkaar. Of je moet mensen echt proberen bij iets te betrekken. Maar nu spreekt iedereen. Er zijn ook studenten die fluisterend een gedicht voordragen, wat eigenlijk niemand hoort.

 

S

Hebben studenten zich uitgesproken over wat dit voor hen betekent?

 

w

Vooral over de tijd en ruimte die er is om je uit te spreken. Er wordt niet méér verwacht dan wat je op dat moment doet. En ze waarderen het dat de groep dit met elkaar doet. Je merkt ook dat de gedichten gaandeweg langer worden. In het begin was het soms bij wijze van spreken 'de lucht is blauw ik hou van jou', om er maar van af te zijn. Gaandeweg voelde je door die rust de vanzelfsprekendheid en zelfverzekerdheid toenemen. Het is ook gewenning door te oefenen. Iedereen doet hetzelfde, wat niet vaak gebeurt. Iedereen spreekt, niemand is anoniem. Iedereen staat even op en maakt geluid en de tijd die de persoon neemt wordt hoe dan ook gerespecteerd. Dat doet heel veel voor het vervolg.

 

S

Hoe merk je dat?

 

w

Het is natuurlijk heel moeilijk om daar precies de vinger op te leggen, want ik heb geen vergelijkingsmateriaal. Wellicht door de natuurlijkheid die het heeft, door het vertrouwen. Iedereen zet gelijk in. Het is net als dat je in een groep gaat zitten die in gesprek is. Als je dan niet meteen inzet, dan ben je meestal de hele avond stil. Je moet inzetten om er meteen bij te zijn, om te voelen dat het een gedeelde ruimte is die je samen hebt gemaakt. Dat werkt door. Daarna ga ik vaak oefeningen doen, gezamenlijk of in groepjes, en dat gaat dan heel soepel.

 

S

Het inzetten, het instappen faciliteren is dan de pedagogische handeling. Je creëert een omgeving waarin iedereen een beweging van zichzelf naar de groep maakt, naar de gezamenlijke ruimte.

 

w

En naar binnen, naar jezelf, om ook via iets anders bij jezelf te komen. Bovendien is poëzie het medium, wat natuurlijk ook over onderwerpen als verlies en liefde gaat. Je deelt iets dat niet je werk is, je bent het eigenlijk indirect.

 

S

Het zijn eerstejaars studenten die ook nog leren wat het betekent om aan een kunstacademie te studeren. Hoe heb je dat dit jaar ervaren bij deze groep, hoe was hun begin op de academie?

 

w

Omdat ik er de eerste drie weken niet was heb ik een oefening gegeven, een ritmeoefening eigenlijk. Ze moesten een voorwerp kiezen en ik had daar allerlei vragen aan gekoppeld: hoe wordt het voorwerp gemaakt? Wat voor rol speelt het in je leven? Wat voor rol speelt het in je dromen? Wat is de geschiedenis van het object? Waar komt het eigenlijk vandaan? Vragen waardoor je op alle mogelijke manieren naar het object kijkt. En daarbij: teken het voorwerp minimaal tien keer per dag. En uiteindelijk: maak het voorwerp opnieuw, wellicht in een ander materiaal of op een andere schaal. Er waren ook vragen die te maken hebben met het atelier. Hoe begint het denken over iets, hoe maak je een atelier? Hoe leer je allerlei vanzelfsprekende of heel gewone situaties en handelingen als conceptuele ruimtes te zien?

 

De eerste les ging over het tonen van de resultaten. Ik heb ze gevraagd in groepjes ergens in het gebouw een tentoonstelling te maken. Ze bleken allemaal heel hard te hebben gewerkt, ik was echt verbaasd. Blijkbaar was de vraag prikkelend genoeg en werkte de afwezigheid ook. Het was gewoon hun eigen atelier, terwijl ik er later weer soms aan moest trekken. Ik weet ook niet precies wat het allemaal betekent. Het is meer de constatering dat afwezigheid soms heel positief kan werken.

 

In het klaslokaal ben ik altijd heel erg met humor bezig. We hebben altijd heel veel lol en ik hou iedereen voor de gek. Aan het einde van het semester houden ze mij ook allemaal voor de gek. Dat gaat erover dat je loskomt, dat je het allemaal niet zo serieus neemt. In eerste instantie zijn ze daardoor verbaasd, zo van: wat gebeurt hier?

 

S

En dan stoppen ze dus ook gelijk met het doen van huiswerk ...

 

w

Dat is het risico! Maar dan pak ik het weer terug en gaan we bijvoorbeeld een presentatie doen, en dan blijk ik ineens wel heel erg serieus. Ik ben dan heel eerlijk en we analyseren elk punt. Dan herhaal ik eigenlijk al die aspecten van het atelier. Wanneer wordt iets een atelier? Heeft dat hier plaatsgevonden? Alle handelingen worden doorgesproken.

 

S

Het tot stand brengen van een atelier zit eigenlijk al in die eerste opdracht. Ze hebben alles al een keer doorlopen en dat bevat een model.

 

w

Het model bestaat eruit dat ze voelen dat alles heel veel vragen bevat. Er zijn veel ingangen om ergens te komen en daar moet je zelf een keuze in maken, niet ik. Als je een handeling inzet dan kan ik je daarover alleen vragen stellen. Ze leren dat ook bij elkaar te doen. Het vervolg van de opdracht is dat ze materiaalonderzoek gaan doen. Ze kiezen een materiaal en dan lopen ze de vragen door. Waar komt het vandaan? Wat is de geschiedenis? Wat is de politiek? Maar, bovenal: practice-based research, gewoon klooien, dingen uit elkaar trekken. Op een bepaald moment vraag ik ze of ze hun materialen in dialoog willen brengen. Daar komen heel wonderlijke dingen uit. Het gaat me erom dat het hun ruimte blijft. Daarom zet ik zo in op humor – zodat er geen oordeel komt over high en low culture en wat kunst zou zijn. Ik probeer allerlei vragen te introduceren waarin eigen referentiekaders meegenomen kunnen worden. Als je heel erg van strips houdt, of van heel ordinaire dingen, dan moet dat ook kunnen. Alles kan erin mee, zeg maar.

 

S

Ik herinner me dat je vorig jaar een keer zei dat het niet ging om de inhoud van de vragen die de studenten inbrengen, maar om de grondigheid waarmee het onderzoek wordt gedaan. Dat is uiteindelijk ook hetgeen je beoordeelt. Klopt dat nog steeds?

 

w

Dat klopt wel. Bij het beoordelen gaat het erom hoe eigen het atelier is gemaakt, wat ze daarin hebben aangedurfd en open weten te trekken. Heel simpel gezegd gaat het dus gewoon om leveren. Het is gewoon hard werken en heel veel doen.

 

Over het aspect van beginnen, het eigen atelier maken: er was een Zuid-Koreaanse exchangestudent uit het derde jaar die vertelde dat ze met een groep studenten een club was begonnen. Ze kijken samen een film en de week daarop is er een performance gerelateerd aan de film. Ik heb dat aan het einde van het semester aan de eerstejaars verteld. Ik zei: ik zie jullie pas weer het laatste kwartaal, als jullie nu in de tussentijd een club beginnen – wat je maar wilt, een leesclub, of breiclub, het maakt niet uit – dan kunnen we daar later op verder gaan. De studenten maken zo onafhankelijk van de academie een leeromgeving, waarin ze alles kunnen doen. Ze zetten nu op papier wat de club is.

 

S

En doen ze dat als groep, of in kleinere groepjes?

 

w

In kleine groepjes, maar je mag ook alleen een club beginnen of mensen van buiten in je club opnemen. Een groepje is heel ambitieus, bij het afstuderen willen ze een boek over hun club maken. Die hebben al hun hele academie ontworpen tot aan het eindexamen! Over dat beginnen gesproken, je creëert een soort situatie waarin zij ook steeds iets moeten beginnen. Eigenlijk probeer ik het de hele tijd een beetje om te draaien.

 

S

Hoe je die verschuiving teweegbrengt lijkt me een kernvraag in pedagogisch handelen. Hoe bereid je iemand voor op vrijheid?

 

w

Dat is het. En met welke verantwoordelijkheden komt die vrijheid?

 

S

We kunnen als docent zeggen: dit is het model dat je kunt blijven toepassen, maar dan nog moet er iets verschuiven. Het initiatief ligt in eerste instantie nog steeds bij de docent. Het verbaast me soms ook, dan denk ik: je hebt toch alle ingrediënten om het nu zelf te doen, waarom komt het er niet uit, wat is er nog meer nodig?

 

w

Als ik bij die club had gezegd: jongens, we gaan een club beginnen, dan is het eigenlijk mijn ruimte. Maar nu is het een doorgegeven ruimte, van een student, en ik laat zien dat ik die niet heb verzonnen. Ik laat de kwaliteit van de student zien, eerder als een suggestie.

 

S

Dit zijn de subtiliteiten die me misschien het meest interesseren in pedagogiek. Hoe kan het dat zo'n kleine verschuiving een grote verandering teweegbrengt? Hoe ontstaat een gevoel van eigenaarschap?

 

w

In mijn lessen merk ik dat er oprechtheid moet zijn. Ik ben enorm uitgesproken en heel eerlijk. Als ik iets niet zie zitten dan leg ik uit waarom. Ik krijg van de studenten terug dat ze vaak niet van docenten te horen krijgen wat die denken. Ik zoek een directe uiteenzetting, of een ontmoeting. Echt contact, zo je wilt. Door het nemen van risico word ik zelf ook zichtbaar. Tegelijkertijd probeer je met elkaar in een zo oprecht mogelijke ruimte te komen. Soms hoor ik mezelf ook dingen tegen studenten zeggen waarbij ik denk: ik weet niet of ik dit zo moet zeggen. Toch raak je dan vaak iets aan dat blijkbaar aan de orde is. Je voelt dat je zelf moet durven op de rand te lopen, wat griezelig is.

 

Ik wijs studenten ook op wat ik net al zei over die handelingen, dat die allemaal conceptuele momenten zijn. Alles is maken en dat doen we met elkaar, in het atelier. We hebben daarin te maken met academische vrijheid, wat betekent dat je ook controversiële ideeën mag uitspreken. Je moet leren elkaar daarin ruimte te geven. Dat is in mijn voorstelling een veilige ruimte. We moeten die conceptuele ruimte begrijpen en niet alleen de emotionele kant ervan – zodat je voelt wat academische vrijheid betekent. Als ik iets zeg waarbij je denkt: wow, dat weet ik niet, dan wil ik dat graag horen, zodat we erover kunnen praten.

 

S

Wat je omschrijft begrijp ik als het onvoorwaardelijk bevragen van aannames die je tegenkomt in een proces van maken, in de ontmoeting met anderen en met ruimtes en plekken die misschien niet helemaal werken zoals je gewend bent. Wat is er nodig om dat te laten werken voor een groep studenten? Hoe train je ze daarin? Je bent voorbeeldstellend, ten minste dat maak ik op uit je verhaal, je laat zien hoe dat werkt.

 

w

Ja, voorleven is een heel belangrijk aspect, eigenlijk het belangrijkste aspect. En de speelse ruimte, de humor, dat je met elkaar een beetje probeert te dansen. Ik doe gewoon heel veel oefeningen. Heel veel maken, ernaar kijken en erover praten. De hele tijd met elkaar proberen in die ruimte te komen. Ik nodig uit om te spreken, te provoceren en elkaar dan weer op te vangen, of hoe je het ook wilt noemen. De hele tijd actief zijn, elkaar bevragen, niet alleen maar zenden, maar laten zien, laten ervaren.

 

S

Zijn er ook studenten die daar niet uitkomen?

 

w

Ja, er zijn studenten die daar niet uitkomen, maar interessant is dat dat dan vaak in alle lessen zo blijkt te zijn. Het kan een attitude-probleem zijn. Die student kan eigenlijk de academie niet aan, of heeft zich vergist in wat een academie is. Die denkt: gewoon leuke dingen maken en dan blijkt het eigenlijk veel te vragen. Het is een spel, maar wel een heel serieus spel. Leren denken, leren dingen bevragen, bij jezelf te komen, angsten te overwinnen. Het is natuurlijk een enorme klus, in je leven echt naar buiten te treden, je te leren verhouden tot andere dingen die ook bestaan. Als je het als een soort lifestyle-oefening ziet dan krijg je moeite met mij, maar waarschijnlijk ook met de andere docenten!

 

S

Je hebt het over een spel. Een spel heeft spelregels. Door een atelier te beginnen en dit proces te bevragen kom je als student steeds dichter bij waar je zelf het atelier wilt laten plaatsvinden, en onder welke condities. Zijn dit die spelregels?

 

w

De regel is dat je je eigen regels moet leren formuleren. En mijn regels zijn helemaal niet zo sterk. Een regel is: we zijn een tijd bij elkaar en dan proberen we wat zich aandient écht te doen. We doen niet alsof, alles aan het spel is echt.

 

S

Ook het begin met de gedichten kun je zo vatten in twee of drie spelregels. Heel transparant eigenlijk, ik denk dat het mede daardoor werkt. Je zet iets in gang en van daaruit formuleer je de spelregels, als een reactie op wat er gebeurt op dat moment.

 

w

Ja, en dat doe je eigenlijk samen, je ziet het met elkaar gebeuren. Ik vind het heel mooi hoe we daar dan met elkaar waarde aan gaan hechten – het idee van de eigen taal werd op die manier als een olievlek. Opeens worden er presentaties in het Portugees gedaan, wat we helemaal niet begrijpen. Een student deed zijn eindpresentatie in het Deens. Er zit een vrijheid in die beslissing de eigen taal te spreken. Het wonderlijke is dat het over het algemeen niet heel veel uitmaakt of het nu in het Engels of in het Deens is, je begrijpt het toch wel. Soms begrijp je het zelfs beter, omdat je dan minder met taal bezig bent en opeens meer naar het werk kijkt.

 

S

Je begint dus een proces en je formuleert van daaruit spelregels die zich in de loop van de vier jaar studie steeds verder verfijnen. Hopelijk kan iemand aan het einde van die vier jaar eigen spelregels formuleren. Dit sluit goed aan op een basisintuïtie van waaruit ik zelf ook werk, het idee van herhaling, niet als een vorm van disciplinering, maar om een model te oefenen dat binnenstebuiten gekeerd kan worden.

 

w

Ik leg de studenten ook uit dat herhaling de mogelijkheid biedt om jezelf te vergeten. Doordat je vergeet dat je iets moet maken opent zich heel veel. Je begint je je te vervelen, of je let even niet op, of je denkt juist: Jezus Christus, alweer … en daardoor ga je dingen naar jezelf toetrekken. Bijvoorbeeld, een student had bedacht nooit op dezelfde ondergrond te tekenen, alles even groot te maken en alleen met eigen afval te werken. Ze heeft dat uiteindelijk allemaal aan elkaar genaaid tot een lange rol. Ze stelt zich nu voor dat die rol ook niet meer ophoudt en dus stopt ook de oefening niet meer. Dit soort dingen ontstaan alleen door herhaling. Daarbij merk je dat er heel veel gebeurt als je even niet oplet. Herhaling is niet om te disciplineren, maar jezelf een beetje te vergeten, om de pretentie eruit te halen.

 

S

Soms ontstaat er heel goed werk in het tweede jaar, als alles nog niet zo vast ligt. Wat doe je daarmee als docent? Hoe blijf je het proces van oefenen ondersteunen, om ervoor te zorgen dat er lucht in blijft? Je hebt misschien al een antwoord gegeven door wat je zei over humor. Is dat voldoende? Wat kun je doen om het open te houden?

 

w

Altijd alles blijven bevragen, dat is de enige manier. De student loopt natuurlijk in van alles vast als er meer omheen komt, zoals een begrip van de kunstwereld, dus die moet dat ook weer van zich af zien te werken. Het is niet te voorkomen. Ik leg de studenten uit dat de academie ook gewelddadig kan zijn, dat je er van alles kwijtraakt. Maar dat komt ook wel weer goed, je moet daar gewoon doorheen. Je zult vastlopen en je zult even niet meer weten waar je bent. Het is belangrijk om die realiteiten met elkaar te delen. Het is niet zo dat wij dit allemaal wel kunnen en zij niet. 

 

Soms helpt het een student te herinneren aan bepaalde oefeningen en is dat voldoende om weer los te komen. Een student die altijd heel zacht sprak gaf ik het advies te gaan zingen. Ga naar het bos en ga daar lekker zingen! Ze heeft dat gedaan en bleef daarna met geluid bezig door in het bos opnames te maken. Hierdoor is een heel nieuwe ruimte geopend.

 

S

Dat is misschien een ander aspect van het beginnen, dat je in zekere zin de hele tijd daadwerkelijk opnieuw begint.

 

w

Exact, dat merk je zelf toch ook in het atelier?

 

S

Natuurlijk, absoluut.

A conversation with wolf engelen about beginning

(wolf engelen is a visual artist. He teaches at the Fine Arts department at Willem de Kooning Academy, Rotterdam. I invited him for a conversation about what beginning means for him. I was interested in his perspective on the different dimensions of beginning: from the concrete pedagogical action beginning a class to more fundamental questions around preparing students for self-direction in artistic work. The conversation took place at Heilige Boontjes on Eendrachtsplein, Rotterdam, on 29 December 2022. This text is an edited version of the conversation.)