Hier ligt de grens.

Proloog

Beginnen bij het begin:

Het kader van mijn onderzoek, de context, de plek lag al jaren klaar.


Een verhaal over kunst, educatie en sociale woningen.

 

‘Antwerpen. Geboren, school gelopen en blijven plakken.’ 

Ik ontwikkelde me in deze stad waar de haven, het water en een mix aan bewoners me steeds hebben gefascineerd. Het was het ballet dat me naar Antwerpen haalde.
Mijn ouders en broer, die drie jaar ouder is dan ik, bleven achter in Brasschaat, een rijke gemeente ten Noorden van de stad. Mijn thuissituatie hield het midden tussen armoede en miskende genieën. Ook al staat Brasschaat bekend voor haar villa’s met lange oprijlanen, welgestelde families en dure winkelzaken, dat was niet de jeugd die ik kende. Ook Brasschaat kende een sociale woonwijk, voor gezinnen die met geld uit noeste arbeid en matige administratieve jobs een bescheiden woning konden kopen. Mijn ouders, een koppel bestaande uit een Nederlandse man en een Belgische vrouw, meer precies een Friese inwijkeling van de tweede generatie en een Antwerpse, kochten een woning via De Kleine Landeigendom. Een initiatief van de Vlaamse Gemeenschap om mensen met een laag inkomen te ondersteunen in het kopen van hun eerste woning. Een sociale koopwoning dus.
De volledige wijk, waarvan hun huis deel uitmaakte, werd door mensen bewoond die door dit initiatief geholpen werden. Mijn moeder werkte dubbele shiften om de eindjes aan elkaar te knopen. Ze was zorgkundige en poetsvrouw. Maar ze was bovenal moeder. Ze wist haar werk zo te plannen dat ze steeds thuis was wanneer de kinderen thuis waren. Pas toen ik zelf een schoolgaande dochter had, begreep ik wat een roofbouw zij gepleegd had op haar eigen gezondheid. Ze werkte tijdens de schooluren en ‘s nachts. Mijn vader had wisselende jobs en probeerde ook als zelfstandige ondernemer zijn dromen waar te maken. Hij was IT-er in de jaren 80 en 90 en kende de opkomst van de computer. Als genie stond hij mee aan de wieg van de spraaktechnologie en programma’s voor technisch tekenaars die vandaag ook nog gebruikt worden. Maar zijn neus voor zaken was onderontwikkeld en hij zag zijn ideeën steeds weer weggekaapt worden door mensen die geld zagen in zijn uitgedokterde systemen.

Deelsystemen, besturingssystemen, robotica in de land- en tuinbouw... Ik heb het allemaal zien ontstaan, aan de in de sigarettenrook gehulde  tekentafel bij ons thuis. Maar het gezin heeft er weinig voor in ruil gekregen. Erger nog, mijn vader ontwikkelde door een mix van teleurstelling en frustratie een drankprobleem en een stemmingsstoornis. De sfeer werd grimmig. Er hing steeds een wolk ongelukkigheid in huis. Geboren als danser, lag de wereld niet aan maar onder mijn voeten. Ik vluchtte weg in een wereld van ultieme ontsnapping. Waar ik kon dansen en kon opgaan in de muziek en het ritme van mijn eigen hartslag. Ook al was dat thuis, tussen de rook, de grimmige wolk en de ongelukkigheid. Zolang de stereo-installatie het deed, had ik enkel de wereld nodig om aan te ontsnappen. Mijn moeder heeft me hier steeds in ondersteund. Zij begreep als geen ander dat mijn toekomst niet in een dergelijk disfunctioneel huishouden lag, maar ver daarbuiten. Ze leerde me dat wanneer je netjes kan praten, mensen je meer aux serieux zouden nemen. En dat hard werken loont.
Toen ik acht jaar oud was liet ze me auditie doen voor de Koninklijke Balletschool in Antwerpen. Ik werd aangenomen. Het was de gelukkigste dag uit mijn leven. Omdat dit betekende dat ik op internaat zou moeten gaan en dus mijn thuissituatie zou verlaten voor vijf dagen in de week, werd ik voor de keuze gesteld. Of bij moeder blijven, of gaan dansen. Ik mocht zelf beslissen. Ik heb altijd mogen beslissen, zolang ik maar een duidelijke visie had. Want buiten netjes praten, moest ik ook kunnen beargumenteren. Op zo’n moment, op die leeftijd denk je met je hart. En het was toen dat ik voelde, danser word je niet, kunstenaar wordt je niet... het overkomt je, het is een roeping, het is het hogere doel EN het is een uitweg, een mogelijkheid tot ontplooiing. Dit betekende wel dat mijn moeder nog meer uren ging werken, want de studie was duur. Zelfs mijn vader nam een vaste baan aan in Utrecht en werkte lange dagen. Mijn broer bleef achter. Iets wat op familiebijeenkomsten soms nog opgeworpen wordt.
En ik? Ik kwam aan in Antwerpen. De stad waar ik nooit nog weg zou gaan. De stad die mij mee vormde tot de persoon die ik nu ben. Waar ik na het afstuderen ging werken bij het Opera Ballet Vlaanderen als ballerina. Waar ik verliefd werd. Waar ik ronddwaalde met een gebroken hart. Waar ik een thuishaven vond na alle verre reizen als freelance danser en waar ik een dochter kreeg.
Generatiearmoede.
Het is een hardnekkig iets. Toen ik alleen kwam te staan met mijn dochter van negen maanden, had ik geen vangnet. Antwerpen liet me in de steek. Lange wachttijden bij de sociale huisvesting, stroeve sociale diensten, manke hulpverlening. Antwerpen heeft me ook gehard, ontnuchterd en in de steek gelaten.
Een opleiding aan de filmschool in Brussel had ik moeten staken door medische problemen tijdens de zwangerschap. Een plan B drong zich op. Tijdens de avonden, de weekenden en de schoolvakanties werkte ik als freelance danser in het binnen- en buitenland, overdag tijdens de schooluren ging ik terug studeren om een diploma Onderwijs te halen. Het was een investering in een toekomst voor mezelf, voor mijn eigen dochter en voor de kinderen van Antwerpen, omdat ik wist wat een verschil een leraar kan maken. Wat was drie jaar op een heel mensenleven? Ik had het mijn moeder zien doen, ik wist hoe het moest. Weinig slapen, doorzetten, kansen zien, kansen grijpen. Afstuderen deed ik niet met een thesis, maar met een danstheatervoorstelling voor een kleuterdoelpubliek. Met een grote onderscheiding en een diploma op zak ging ik het onderwijs in en bleef ik dansen, maken en onderzoeken hoe je met het lichaam kan ontsnappen aan de realiteit van alle dag. Of hoe je je er toe kan verhouden, zodat je voelt waar je kracht of je mogelijkheden liggen. Voor de danser, maar ook voor de toeschouwer.
Mijn onderzoek.
Waar nu de wijk Nieuw Zuid wordt opgetrokken lag vroeger een hide-out voor verloren gelopen zielen. Het oude Zuidstation was een gigantisch kraakpand waar daklozen elkaar troostten. De weide achter het Zuidstation was een plek waar mensen konden dwalen, waar ideeën konden ontstaan, maar waar ze ook tijd kregen om te blijven liggen in de zon. Het rook er naar de in de grond gesijpelde olie van oude raffinaderijen aan de Zuidrand. In Scheld’apen kregen beginnende bandjes een eerste podium, was er een volxkeuken voor wie het eten in de supermarkt te duur werd en was er tijd en ruimte om elkaar te ontmoeten. In de donkerste nachtclub van de stad - De Petrol - gebeurde wat het daglicht niet verdragen kon. Er stonden ook woonwagens van mensen die uit de stad werden verdreven. Nog voor ik moeder werd ging ik er graag wandelen wanneer ik me niet helemaal deel voelde van de samenleving. Het contrast tussen de bezige stad en de tijd die stilstond aan het Zuidstation kon niet groter zijn. De eeuwige stroming van de Schelde aan de rand van het station vormde het enige verband tussen deze plek en de stedelijkheid. Helemaal vooraan op Het Zuid stond een enorme woontoren met sociale appartementen. De kantoren van de sociale huisvestingsmaatschappij waren gehuisvest op de begane grond. Ik bezocht ze later meermaals, hopend op een thuis enkele verdiepen hoger.
Het leven kan soms raar lopen. Dat besef had ik wanneer ik jaren later een klas had in een containerschooltje op het braakliggend terrein naast diezelfde woontoren. Het schooltje zou gaan deel uitmaken van een hele nieuwe wijk waar ze De Petrol, Scheld’apen, de woonwagens en het veld voor hadden gesloopt. Het terrein was vanaf dan in handen van Triple Living, een projectontwikkelaar die ook een tentakel heeft binnen de stadsontwikkeling. Met het schooltje hielden we kleine interventies in de woontoren om de bewoners een fijn Kerstfeest te wensen, of om een lentepoetsbeurt te organiseren. Pas toen vielen me de schrijnende toestanden op die zich achter de gordijnen in de toren afspeelden. Inmiddels waren mijn dochter en ik uit de armoede gekropen en woonden we bij een man die vandaag mijn echtgenoot is. Een componist en muzikant. Iemand die verder kijkt dan generatiearmoede, verloren lopen en niet helemaal deeluitmaken van. Maar het was 'educatie' dat er voor gezorgd heeft dat ik uit de kansarmoede geraakte.
Ik besef heel erg goed, dat het leed achter de voordeuren van de woontoren, ook mijn leed had kunnen zijn. Ik voelde me verbonden met de bewoners.
Achter de woontoren begon de ontwikkeling van een nieuwe wijk, met luxeflats en onbetaalbare nieuwe woningen. Lang speelde ik met het idee om een documentaire te maken over het contrast tussen de nieuwe wijk en de woontoren. Hoe keken de bewoners van de woontoren naar de nieuwe wijk? Hoe keken de bewoners van de nieuwe wijk naar de woontoren? Waar Het Zuid altijd al een plek was van contrasten, kon dit contrast wel tellen. Een afgeleefde betonnen woontoren en gloednieuwe luxeflats naast elkaar. De documentaire is er nooit gekomen. Maar ik ben wel wekelijks blijven wandelen in de wijk om de veranderingen waar te nemen. Het containerschooltje werd opgedoekt, de woontoren werd afgebroken en de bewoners werden ingeplant in de nieuwe wijk Nieuw Zuid. Omringd door prestigieuze architecturale projecten, werden drie appartementsgebouwen gebouwd door Woonhaven, een sociale woningbouwvereniging. De bewoners van de oude woontoren, kregen hier hun nieuwe plek. En nog steeds vroeg ik me af, hoe kijken de bewoners van de woontoren naar hun nieuwe wijk. Hoe kijken de bewoners van de nieuwe wijk naar de bewoners van de woontoren? Tot op de dag van vandaag blijven die contrasten zichtbaar. Het fascineert me. En tegelijkertijd is het me niet vreemd. Het vormt voor mij een stukje heimat in de stad waarin ik woon en leef.

 

Voor mama.

Een ambitieus onderzoeksplan:

Juni 2022

Start

Summerschool MKE

September 2022:

1 en 2 september
Summerschool:

Een nieuwe start en een terugblik, over opwinding en verwarring.
Het weerzien met de afstudeerders en de starters voelt als de summerschool van vorig jaar. Ik ben opgewonden, zenuwachtig, hyped up! Wanneer ik Jan en Jan zie, voel ik dat ik blij ben om weer aan de slag te gaan.
Ik las nogmaals A Thousand Plateaus van Deleuze en Guattari. (1987)
En het trof me dat zij proberen weergeven dat het rizoom, het netwerk, een eindeloze connectiviteit en verbindingen maakt tussen semiotische kettingen, machthebbende organisaties en omstandigheden die gerelateerd zijn aan kunst, wetenschap en sociale strijd. En dat semiotiek heel diverse vormen kan aannemen buiten de talige vorm. Ze suggereren vormen van perceptie, mimetische vormen, gesturale vormen en cognitieve vormen. (P.5-7)
Ik voelde me thuiskomen.
Het sterkte me in mijn eerder bevinding dat mijn fysieke vorm van dataprocessing mogelijk was. Maar het gaf ook voeding aan een meer manifeste houding om mezelf als kunstenaar als vezel, als draad en verbinding in te zetten tussen de de bewoners van de stad, kunst en de machthebbende autoriteiten zoals het stadsbestuur.

Ik las ook het boek het stad in mij van Maud Vanhauwaert opnieuw. (2020) Hoe zij zich schrijvend en dichtend tot de stad, mijn stad, Antwerpen, verhoudt stimuleert me om mezelf ook tot mijn stad te blijven verhouden. Maud was twee jaar lang stadsdichter in Antwerpen, van 2018 tot en met 2019. In het boek staan niet enkel de gedichten die ze die twee jaar tijdens het stadsdichterschap heeft geschreven, maar ook hun context, het ploeteren, het zoeken, het leven...
En na het herlezen van het boek stel ik me de vraag of Antwerpen ooit klaar zou zijn voor een stadsdanser? 

 

Momenteel lees ik A Restless Art van Mattarasso. (2018)
Het schudt me heen en weer. In het boek wordt beschreven wat het verschil is tussen participatieve kunst en gemeenschapskunst. Ik voel een groote affeniteit met participatorische kunst. Maar eigenlijk doe ik in het onderzoek aan gemeenschapskunst. Maar kan ik me wel vinden in alle deelelementen van gemeenschapskunst? Ik heb heel veel vragen en ik merk dat ik heel het onderzoek in vraag stel. (p.45-59)

En met deze mentale toestand kom ik terug in het fantastische entourage van MKE. En wat blijkt, iedereen is in de war en zenuwachtig. De starters omdat alles nieuw is, de afstudeerders omdat iedereen aan het begin van het onderzoek staat.
En dan hebben we een ontmoeting met Leen Tielemans. Zij werkt voor de Stad Antwerpen aan het Cultuur- en kunstenbeleid. We krijgen bij haar de documentaire ‘Groeten uit de Koekenstad’ van Jan Beddegenoodts te zien. Een documentaire die op dit moment jammer genoeg nergens anders te zien, of te verkrijgen is. [1]
Mijn hoofd borrelt en ontploft!
We zien en horen kunstenaars, kunstcollectieven, sociaal-artistieke initiatieven, ... die voelen dat ze langzamerhand uit de stad geweerd worden, letterlijk.
De werkplaatsen worden niet langer finaciëel ondersteund, of ze worden door de stad zelf in een pand geplaats aan de rand, buiten de stad, ... Ik hoor verzuchtingen en angsten. Het verdreven worden, niet erkend worden, het niet vergund worden. Waarom voelt het zo herkenbaar? Het zet me met mijn kleine onderzoek van vorig academiejaar, het wekelijks dansen in het openbaar aan de scheldekaaien, middenin deze stroom aan gevoelens.
Het geeft me niet enkel een sterk verantwoordelijkheidgevoel, maar tegelijk ook een gevoel van vrijheid. Want als je niet erkend wordt, heb je je ook niet te verantwoorden.
En ik toch voel ik me verantwoordelijk om me net als kunstenaar te verbinden met anderen, kunstenaars en niet-kunstenaars, die zich niet erkend voelen.

Dit is een geschenk! Een cadeautje. Ik voel me geprivileerd dat ik deze documentaire heb mogen ervaren.

 

Dansen, ik moet terug gaan dansen! In de stad, in de wijk, in de straat, in het park, ... Dansen!



Bronnen: 


Deleuze, G., Guattari, F. (1987). A Thousand Plateaus. University of Minnesota Press


Matarasso, F. (2019). A Restless Art. Calouste Gulbenkian Foundation.


Vanhauwaert, M. (2020). het stad in mij. Dasmag.

 

De Wijk

Augustus 2022:

4 september 2022
Antwerpen
Zwijgerstraat

 

Achter elk raam ligt een leven.
In de woonkamer, in bed, onder de douche, aan het fornuis.
Achter elk raam worden er elke dag duizend kleine handelingen verricht. Handen wassen, haren kammen, de deur sluiten.
We denken niet na over deze handelingen, we doen ze automatisch.
Deze kleine choreografieën hebben we ons eigen gemaakt en zitten in ons lichamelijk archief.
Iedereen heeft zo'n archief, een bewegingsarchief.
Wat kunnen we met deze schat aan bewegingen in de statigheid van de stad, de wijk of de straat?
Hoe kunnen we de verschillende archieven ontdekken van elkaar?
Hoe kunnen we deze kleine individuele verzamelingen, die we vaak in solitude vasthouden, inzetten om te verbinden?
Wat doen we individueel anders, maar collectief hetzelfde?
En hoe kan ik als bewegingskunstenaar daar iets in betekenen?
Hoe open ik de gordijnen voor de buurman ze weer sluit?

9 september 2022

Een eerste crisis en een nieuwe vraag!

 

Het is de eerste 'Meesterproef werkdag' van het academiejaar.
We hebben individuele digitale gesprekken over onze onderzoeken.
En ik voel meteen een enorme chaos in mijn hoofd. 

Volgende vragen doemen bij me op:

 

Wanneer de personen die ik contacteer niet reageren, wat doe ik dan?

Ga ik dan gewoon het contact aan met de bewoners op straat?
Hoe doe ik dat?
Als student?
Als kunstenaar?
Pratend?
Dansend?

Word ik hier nu niet heel erg met de neus op de feiten gedrukt?
Ik ben wit en gepriviligeerd.
Welke verhaal heb ik te vertellen?

Is het mijn verhaal?

Wie ben ik om te stellen dat er weinig sociale cohesie is?

Op de deurbellen van de sociale wonningbouw staan veel anderstalige namen. Hoe ga ik daar correct mee om? Hoe treed ik in contact?
En welke lichamelijkheid zet ik daar voor in?

 

Is dit dan een eerste deelvraag?

Is het dan de sociale cohesie die ik onderzoek?
Of (onder)zoek ik het contact?

Nee, het is wel de sociale cohesie die ik onderzoek. Maar ik zet het lichaam ook in om contact te maken.

 

Deelvraag 1:
'Welke lichamelijkheid zet de kunstenaar in om het contact aan te gaan met de bewoners in de wijk?'

 

Is het wel haalbaar in één academiejaar?
Het lijkt wel of ik maar net genoeg tijd heb om het theoretische kader uit te werken. Maar ik wil aan de slag.
Moet ik het theoretische en het praktische splitsen?

Dien ik 'de straat' te laten vallen?
Kan ik het praktische luik in de straat oefenen en het theoretische in de wijk?
Hoe geef ik dat dan weer?
Hoe voeg ik dat weer samen?

 

Een gesprek met Emilie brengt soelaas.
Ze vertelt me dat dit een eerste muur is waar ik tegenaan loop.
"Wie initiatief neemt, die komt muren tegen.
Loop niet om de muur heen, sta stil bij de muur.
Wat doet die muur met je?
Wat is jouw aandeel? Wat ligt buiten jou om?
Hoe kan je omgaan met die muur?
Heeft die muur een deur die toegang tot nieuwe informatie verschaft?"

 

Het stelt me gerust.
Dit hoort erbij.
Ik vind het vervelend en spannend tegelijk.

En dat gevoel zou dus blijven...


 

'Welke lichamelijkheid zet de kunstenaar in om het contact aan te gaan

met de inwoners van de wijk?'

De eerste
deelvraag!

22 september 2022

Een eerste ontmoeting met Mieke Smet.

 

Mieke is de vriendin van Hans Bossmann, mijn kritische vriend.

Afgelopen zomer, nadat ik Hans had gevraag om mijn kristische vriend te zijn in het onderzoek, zijn de twee op vakantie gegaan en is hier een relatie uit ontstaan.

Mieke woont toevallig in de wijk die ik wil onderzoeken. 

Zoveel toeval bij elkaar voelt te mooi om waar te zijn.
Daarenboven is Mieke textielkunstenaar en heeft ook een atelier in de wijk. [1]

Ik ben steeds een beetje bang geweest om geen toegang te vinden bij de bewoners van de wijk, maar deze kans dient zich dus aan.

Mieke woont evenwel niet in de huurflats van de sociale woningbouw (Woonhaven[2]). Ze woont in Zuiderzicht. Een luxe-torenflat van projectontwikelaar Triple Living.[3]

 

Ik had enige twijfel om haar als eerste aanspreekpunt te nemen.

Zoals vermeld heeft ze nu een relatie met Hans. Hierdoor heeft ze een ander perspectief op het onderzoek. Ze is meer dan een participant uit de wijk. En haar sociale status ligt ver van de bewoners waaruit ik het onderzoek graag zou willen starten.

Dit had ik graag kunnen overleggen met Khalid El Hatri, docent sociaal werk aan de Kareld de Grote Hogeschool in Antwerpen en jury tijdens mijn presentatie van het onderzoeksplan. Als stichter en leidinggevende van de stichting Young Fenix[4], heeft hij tonnen ervaring in het werken met en voor mensen met een migratieachtergond of sociaal zwakkere gezinnen. Hij maakte de opmerking dat ik me zeer bewust dien te zijn dat ik wit en gepriviligeerd ben. Dat ik moeite zal moeten doen om de sociale huurders te bereiken. Dat ik daar een sleutelfiguur voor nodig heb. Iemand die de wijk kent en met die doelgroep werkt of communiceert. Maar Khalid heeft het te druk. 
De tijd verstrijkt en we zijn ondertussen al bijna een maand verder zonder dat ik een sleutelfiguur heb gevonden.
Ik besluit Mieke als eerste bewoner te benaderen.

 

We spreken af in een koffiebar in de wijk.
In de koffie bar zitten enkel witte vrouwen. Het terras is afgespannen met zwarte linten.


Mieke is heel hartelijk.
Ze vertelt me over haar woning. Het gebouw telt 25 etages met elk +/- 4 woonunits.
Er is een bewonersvereniging actief in het gebouw.
Deze vereniging komt op regelmatige tijdstippen samen om zaken te bespreken. Voornamelijk bezorgdheden.
Wanneer ik vraag over welke bezorgdheden dat gaat, vertelt ze dat andere bewoners klagen over overlast. Soms spelen er kinderen in de inkomhal beneden. Dat zou erg storen. Ook is er veel zwerfvuil. Mensen laten hun afval achter in de lift of de gang.
En afgelopen week is er een BIN opgestart. Een Buurt Informatie Netwerk. [5]
Dat is eigenlijk een structurele samenwerking tussen de politiediensten van Antwerpen en de buurtbewoners uit de wijk. De buurtbewoners staan in contact met de ordediensten en kunnen overlast, onrust of een vermoeden van criminele activiteiten melden. Deze samenwerking zou een veiliger gevoel moeten genereren voor de buurtbewoners.
Mieke heeft zelf geen nood aan het BIN.
Er zou een andere buurvrouw zijn die zeer sturend is en deze zaken regelt.
Ze belooft me de contactgegevens van deze buurvrouw nog te bezorgen.

 

Er zou elke week een man actief zijn in de buurt die voor het onderhoud van de groenperken verantwoordelijk is. In deze man zie ik mogelijk ook een sleutelfiguur. Iemand die informele babbels heeft met wijkbewoners. Een aanspreekpunt, een klankbord voor verzuchtingen. De ogen en oren van de wijk.
Helaas kent Mieke zijn naam niet.
Zelf heb ik hem afgelopen zomer niet opgemerkt tijdens mijn wandelingen.
Is dit toeval, of was ik niet opmerkzaam genoeg?

Mieke vertelt me over Circuit.[6]
Circuit heeft als opzet een buurthuis te zijn, maar volgens Mieke kent het een heel moeizame start.
Er is binnen Circuit een kringloopwinkel actief, een fietsherstelatelier, een plantenzaak en een koffiebar van Oxfam. Er worden af en toe workshops georganiseerd waarin je electronica of fietsen leert herstellen.
Mieke huurt er een ruimte als atelier.

Ze heeft zelf een jaar geleden een initiatief opgestart waarbij ze de bewoners van de wijk trachtte te betrekken bij een participatief kunstproject.

Samen maakten ze een duurzaam handwerk. Ze deed dit in samenwerking met Circuit.

Maar na het project is het haar niet meer gelukt de bewoners samen te krijgen. En ze hoopte op een meer diverse groep mensen. Nu bestond de groep uitsluitend uit mensen met een woning van Triple Living en veelal mensen uit haar eigengebouw.


Het accent van Circuit ligt op duurzaamheid, in materiële zin.
Ik kende Cuircuit eigenlijk enkel als kringloopwinkel. Ik ga er regelmatig langs.
Maar blijkbaar kan je ook zelf een ruimte huren om een workshop te geven.
Dit lijkt me interessant voor wanneer ik met verschillende bewoners samen wil komen.

We besluiten samen naar Circuit te wandelen na de koffie.

Daar ontmoeten we Laura Demayer, community manager van Circuit.
Ze is enthousiast over mijn onderzoek en zou graag haar ruimte ter beschikking stellen tegen een democratische prijs. Maar dan zou ik het wel minstens 8 weken op voorhand moeten laten weten.
8 weken...
Dit voelt heel dubbel. Want ik heb het gevoel heel traag te gaan. Ik zou nu echt niet kunnen voorspellen waar ik over 8 weken zou zijn met dit onderzoek.
Om een workshop te organiseren, heb ik eerst deelnemers nodig. En die heb ik voorlopig niet.

Na het gesprek heb ik een dubbel gevoel.
Er is een bewonersvereniging, maar enkel in het gebouw waar Mieke woont, Zuiderzicht. Of er zijn er misschien nog, maar die ken ik nog niet.
Er is wel een BIN, maar dat netwerk heeft eerder een controlerende functie.
Het buurthuis is eigenlijk geen open buurthuis, geen ontmoetingsplek, maar een ruimte waar circulaire projecten een ruimte kunnen huren. De kleinste ruimte kost €750, hoorde ik van Laura. En wanneer ik een workshop zou willen organiseren, of een interventie binnen dit buurthuis, dan zou ik het minstens 8 weken op voorhand moeten boeken. Op voorwaarde dat de ruimte dan vrij is.

En dan vind ik het nog moeilijk dat ik deze zomer geen oog heb gehad voor de man van de onderhoudsdienst.

Wanneer ik terug thuis ben, besluit ik enkele mensen te zoeken en te contacteren:

 

Jonathan Lambrechts van het Buurt Informatie Netwerk Antwerpen.
Misschien staan zij ook in contact met een sleutelfiguur binnen de wijk?

Femke Stroobants, sociaal assistente van Woonhaven, de sociale woningsmaatschappij die de sociale woningen in de wijk verhuurt. Wanneer het me niet lukt om rechtstreeks in contact te komen met de bewoners, dan kan ik misschien via hen contact leggen?



[1] Studio Orimi  @ https://studio-orimi.com/

[2] Woonhaven, Sociale Huisvesting @ https://woonhaven.be/

[3] Triple Living, Project ontwikkelaar @ https://triple-living.be/

[4] Young Fenix, een hulplijn voor jongeren tussen 12 en 25 jaar. @ https://www.youngfenix.be/

 

Doorstart

Een methodiek? Let's try again. 

24 september 2022

Woonhaven.

 

 

 

Woonhaven is een sociale huisvestingmaatschappij.
Zowel huren als kopen is mogelijk bij Woonhaven.

 

Op hun website lees ik het volgende over hun visie:[1]

 

“Woonhaven Antwerpen biedt huurders een kwalitatieve en betaalbare woning aan in een aangename omgeving met aandacht voor duurzaamheid en architectuur.

Zij creëert een woonmix met respect voor herkomst, overtuiging en sociale achtergrond van de bewoners. Woonhaven Antwerpen draagt bij tot een beter leefklimaat in de stad Antwerpen.

Op die manier draagt Woonhaven Antwerpen bij tot het realiseren van het recht op wonen en het emanciperen van haar bewoners. We staan garant voor een toegankelijke en aangename woonomgeving en hebben aandacht voor het evenwicht tussen respect voor het individu en samen wonen.

 

Wanneer ik dit zo lees, hebben onze visies raakpunten met elkaar.

Het willen bijdragen aan een beter leefklimaat in de stad Antwerpen is een grote gemaanschappelijke noemer.

 

Aandacht hebben voor het evenwicht tussen het individu en het samenwonen is iets wat me raakt.
Ik ben wel benieuwd hoe zich dit vertaalt in de praktijk.

 

Wanneer ik een beetje verder zoek zie ik dat ze de ambitie hebben om tegen 2030 8 verschillende Duurzame Ontwikkelingsdoelen te bereiken. (DOD’s)[2]
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen situeren zich binnen de Sustainable Development Goals zoals geformuleerd door de VN.



Binnen deze doelen zie ik er 3 terug die ik zelf ook probeer te benaderen tijdens mijn kunstenaarschap:

 

10. Ongelijkheid verminderen

11. Duurzame steden en gemeenschappen
17. Partnerschap om doelstellingen te bereiken

 

Ik maak mezelf wel de bedenking dat ik kan aangesproken worden op een manifeste houding binnen mijn onderzoek.
Ik onderzoek al kunstenaar. Hoe kan ik me niet verhouden tot deze DOD’s?

Als kunstenaar sta ik in de wereld en verhoudt ik mij ertoe.
Het verzwijgen van mijn doelstellingen als kunstenaar, maar ook als burger zou niet eerlijk zijn.
Waarmee ik niet zeg dat ik deze doelstellingen ook daadwerkelijk tot uitvoering kan of zal brengen.
Ik blijf ook maar een kunstenaar die onderzoekt.
Het is niet dat ik een project of werking uit de grond stamp.
Nog niet...

Laat ik eerst maar onderzoeken of dat wel enige relevantie heeft.

 

Terug naar Woonhaven.
Ik ben er meer en meer van overtuigd dat ik Woonhaven dien te contacteren en dat ik hen nodig heb om deze doelgroep aan bewoners te kunnen contacteren en onderzoeken.

Ik contacteer hun sociaal assistent een tweede maal.

Lezen en onderzoeken van theoretische neerslag en andere bronnen.

Dansen in de wijk.

Documentatie in voice memo of handschrift.

Gesprekken.

5/10/2022

Ik heb een gesprek met buurtregisseur Carl van de Genachte.


Een buurtregisseur is een functionaris die werkt als tussenpersoon tussen de buurt of de wijk met al haar bewoners en de openbare diensten van het district Antwerpen.
Hij of zij is zowel een aanspreekpunt als een moderator.
Carl is al geruime tijd de buurtregisseur voor de wijk Sint-Andries. Deze wijk ligt in het zuiden van de stad Antwerpen. In 2010 werd aan hem een prijs uitgereikt door de buurtbewoners van die wijk, de Gouden Neus.
Het was een bekroning voor de inzet die hij levert en een stimulans om anderen aan te zetten tot meer interesse in het wijk- en verenigingsleven.

Met de ontwikkeling van de wijk Nieuw Zuid werd hij aangesteld om ook in deze wijk buurtregisseur te zijn.
Ik heb dus goede hoop dat hij een zicht heeft op sleutelfiguren binnen de wijk. En misschien heeft hij informatie over bestaande netwerken binnen of met de wijk.

 

Carl zegt dat de wijk nog erg nieuw is. Toch is deze in opbouw sinds 2017.
Hij heeft weinig contact met de bewoners uit de wijk.
Op de vraag wanneer hij contact maakt met de bewoners, antwoordt hij dat dit meer in functie is van gemeld overlast.
Er zijn soms wat problemen met sluikstort aan de sorteerstraatjes.

 

Carl praat langzaam en bedachtzaam.
Ik heb het gevoel dat hij zich erg hard achter zijn functie schuil houdt. En dat is eigenlijk ook normaal. Want ik spreek hem ook tijdens zijn werkuren.

Ik vraag hem hoe hij contact maakt.
Daarop formuleert hij een antwoord met een anekdote uit een actie in de wijk Sint Andries.
Wanneer daar problemen waren met sluikstort heeft hij via acties de kinderen in de wijk gemobiliseerd en kwam hij zo in contact met de ouders.
Hij bevraagt me of ik informatie heb over de kinderen in de wijk. Wat heb ik gezien tijdens mijn observaties? Welke kinderen zag ik, hoe bewogen ze zich in de wijk?
We praten over speeltuinen en grasvelden. Maar komen samen tot de conclusie dat er veel kinderen van buiten de wijk naar het park komen. En dat de kinderen van binnen de wijk vaak alleen buiten spelen, zonder ouderlijk toezicht.
We gaan na welke scholen er in de buurt liggen. De kinderen uit de wijk zullen naar alle waarschijnlijkheid in de scholen in de buurt gaan.
Misschien kan ik zo aan contactgegevens komen?
Nu weet ik als onderwijzer dat je als school geen contactgegevens mag delen met derden. Dus beschouw ik dit als een dood spoor.


We praten over Circuit, wat zou moeten functioneren  als de kringloopwinkel en het buurthuis in de wijk.
Carl geeft aan dat hij denkt dat Circuit maar weinig kan betekenen in de wijk. Het ligt op de foute locatie.
De bewoners van de wijk komen er grotendeels in nieuwe appartementen wonen. Zij hebben meestal geen boodschap aan tweedehands spullen.
Zeker het overgrote deel van de nieuwe inwoners kopen in het bovenste prijssegment van de woningmarkt en zullen hun interieur vormgeven met nieuwe spullen.

Ik vraag Carl of hij zelf ook al vaak is gaan observeren in de wijk.
Maar zijn antwoord is wat ontwijkend.
Vooralsnog trad hij voornamelijk op wegens sluikstort, loslopende honden of parkeeroverlast.
Zaken waar ik binnen mijn onderzoek eigenlijk niet meteen aan dacht.
Misschien heb ik ook een te rooskleurige bril op wanneer ik naar ‘het samen leven’ in de wijk kijk.

Ik grap dat er misschien ook wel eens een melding over mij zou kunnen komen.
Want ik ga elke zondag in de wijk plaastnemen om te dansen in de openbare ruimte.
Hier moeten we om lachen en nu pas lijkt het ijs gebroken.
Humor, een sleutel.


Carl vraagt me wat mijn ambitie is met de resultaten van mijn onderzoek.
Ik vertel dat ik denk dat er een rol is weggelegd voor ‘kunst’ in de wijk. En dat ik dit allereerst zou willen onderzoeken.

‘Kunst’ zou ruimte en aandacht kunnen scheppen waarin bewoners, ongeacht of ze in de woningen van Woonhaven of Triple Living wonen, elkaar kunnen ontmoeten en leren kennen.

We denken samen na en Carl vraagt of dit dan een soort ‘werking’ zou kunnen zijn.
Ik antwoord dat ik dat geweldig zou vinden. ‘Dat zou een droom zijn.’ Hoor ik mezelf zeggen.
Vervolgens vraagt hij of ik dit dan alleen wil doen, of eventueel vanuit Costa, het ontmoetingscentrum van Sint-Andries?

Natuurlijk is dit erg fijn en zou ik hier heel concreet op willen ingaan.

Maar dit zijn toekomstdromen en we dienen terug te keren naar de essentie van het onderzoek.
‘Wat zijn mijn volgende onderzoeksstappen?’ vraagt Carl.
Ik vertel over bewegingssessies met bewoners. Kan ik workshops organiseren waarin ik samen met de bewoners op zoek ga naar mogelijkheden om elkaar beter te leren kennen?
Heeft dans en beweging daarin een fasciliterende en misschien zelfs verbindende factor?
Dit zijn de vragen die ik zou willen onderzoeken.

Carl wijst me op de grote verscheidenheid aan culturen bij de bewoners van Woonhaven. Dit is volgens hem echt een struikelblok. Hij voorspelt dat ik geen participanten van Woonhaven zal kunnen aantrekken.

Hij raadt me aan om de sociale assistente van Woonhaven te contacteren.
Of om deur aan deur te gaan met iemand van Woonhaven.

 

Zelf bedenk ik me dat ik misschien wel het meeste tijd zal investeren in de vraag ‘Hoe maakt de kunstenaar contact met de bewoners van de wijk?’

Carl wijst me ook op de moeilijkheden qua timing. De winter is volgens hem een heel moeilijke periode om mensen te ontmoeten. De koude maanden zorgen er voor dat mensen gaan ‘cocoonen’.

Hierna komt hij terug op het dansen in de wijk. Hij vraagt me waarom ik dit doe?
Ik vertel hem dat op deze manier de mensen me al leren kennen en op eigen initiatief in contact kunnen treden met mij. Maar dat ze op die manier zichzelf ook verhouden tot een ‘kunstenaar’. Zonder dat ze eerst  een drempel moeten overgaan om een artistieke ruimte binnen te gaan. Ze komen er in de openbrare ruimte, ongepland, mee in contact.

 

Carl vraagt of ik dan soms het gevoel heb dat mensen niet met kunst in aanraking willen komen?
‘Volgens mij niet echt. Maar soms heb ik wel het gevoel dat de beleidsmakers het niet zo prettig vinden dat ik zo’n open en zichtbare positie inneem.’ Probeer ik voorzichtig.

Heel gesprek lang heb ik het gevoel dat Carl het gesprek stuurt en me soms wat van de rails duwt zodat ik geen al te directe vragen kan stellen.
Hij heeft een positie die indirect gestuurd wordt door het beleid van de stad.
Hij is funtionaris in dienst van...

Met deze opmerking probeer ik een reactie uit te lokken.
En dan pas zie ik de persoon achter de functie.
Carl vertelt, snel en energiek.
‘Dat hij dat niet goed begrijpt. Dat dit enkel maar positief kan zijn. Dat het kansen zou bieden.’

‘Het zou mensen ook kritisch kunnen doe kijken.’ Zeg ik.
‘Ja, dat is waar.’ Zeg Carl.


En dan hebben we het kort over het huidige cultuurbeleid van de stad.
‘Ik kom daar niet direct mee in contact, maar ik volg het wel.’ antwoordt hij.
‘Het is jammer wat er allemaal gebeurt, maar ja...’

En dan gaat de deur terug dicht. Want Carl kruipt terug in zijn functie, aangestuurd vanuit het beleid van de stad.
En dan begrijp ik dat ik ook met iemand van het beleid moet gaan praten.
Want als zij mee de houding tegenover ‘kunstenaars’ bepalen, dan bepalen ze dus voor een stuk mee mijn onderzoek.


Bedankt Carl voor het gesprek.
En graag tot snel.
In een café in de buurt, waar we vrij kunnen praten en elkaar kunnen bevragen.

Als mens.




Wat kan de (dans)kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?

 

Alvorens volgende vragen te behandelen:

Kan de kunstenaar van betekenis zijn?

Wat kan de kunstenaar betekenen in de wijk?

Wat is sociale cohesie voor de kunstenaar?

Wat kan de kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?


Ga ik eerst even in op 'wie is de kunstenaar?'


1. Wie is de kunstenaar?

Ik vatte dit onderzoek aan als danskunstenaar.

Doormiddel van artistiek onderzoek onderzocht ik de wijk.

Ik danste, maar ik hield ook gesprekken en ik ging heel vaak wandelen.

Ik ben er van overtuigd dat artistiek onderzoek vanuit een andere discipline ook waardevolle data had gegenereerd, maar wellicht niet dezelfde.

Het perspectief van de danser vertrekt vanuit het fysieke.

De danser ervaart met het lichaam. (Hermans 2016)

 

1.1 Heeft dit een invloed op het onderzoek?

De danser verhoudt die ervaringen tegenover eerdere ervaringen via dans. (Hermans 2015 p.6)

Dit doet de danser met het bewustzijn dat de opgedane ervaringen en het lichaam dat ervaart samenvalt. Dit begrip heet embodiment. (Latour 2004 p. 205-229)

Hoe ik ervaar is niet hetzelfde als hoe iemand anders ervaart. Omdat iemand anders niet met mijn lichaam ervaart. (Merleau-Ponty 2006)

Mijn lichaam is een verzameling aan subjectiviteit. Mijn perspectief is ook een blik vanuit subjectiviteit. En de data die gegenereerd zijn kunnen dus niet anders dan subjectief zijn.

(ter Meulen, B.C., van Woerkom 2009 p. 134)

 

1.2  Is dit onderzoek wel valabel onderzoek?

Artistiek onderzoek wint aan terrein, niet enkel in sociale domeinen. Ook in academische kringen wordt artistiek onderzoek naar waarde geschat.

Artistiek onderzoek kan krachtige perspectieven bieden op een variatie aan onderwerpen, daar waar klassiek academisch onderzoek niet zoekt.

Niet als een creatieve probleemoplosser. Maar door vragen te stellen doorheen en via een artistieke proces; “through artistic practise”. (Hübner 2022 p. 13)

Artistiek onderzoek en theoretisch academisch onderzoek staan soms op gespannen voet. Er wordt getwijfeld aan de kwalitatieve eigenschappen van artistiek onderzoek. Maar misschien hoeft dit niet wanneer artistiek onderzoek naar waarde wordt geschat.

Zijnde niet meer waard dan academisch onderzoek, niet minder waard dan academisch onderzoek, maar deel van academisch onderzoek.(Borgdorff 2010 p. 17)

De kunstenaar dient zich dan ook bewust te zijn van zowel diens eigen relevantie als diens relativiteit. (Borgdorff 2008 p. 96)


Bronnen:

 

Borgdorff, H. (2008). Artistic Research and Academia: An uneasy Relationship. Årsbok konstnärlig FoU.


Borgdorff, H. (2010). Where are we today? The state of the art in artistic research. Årsbok konstnärlig FoU.


Hermans, C. & Bremmer, M. (2015) Embodiment in Art Education, Teaching and Learning with the Body in the Arts. Amsterdam Hogeschool voor de Kunsten, Amsterdam.


Hübner, F. (2022) In Good Company. Think we must. Inaugural lecture for the professorship Artistic Connective Practices. Fontys Fine and Performing Arts.

 

Latour, B., (2004). How to Talk About the Body? The Normative Dimension of Science Studies

In Body & Society Vol. 10(2–3), SAGE Publications, London.

 

Merleau-Ponty M. (2006). The phenomenology of perception. Routledge, London.

 

ter Meulen, B.C., van Woerkom, T.C.A.M., (2009). The embodied mind: Over de subjectiviteit   

van het lichaam, Lessen voor de neuroloog? In Tijdschrift voor Neurologie en Neurochirurgie. Ariez, Zaandam.



Borgen

Haiku

Een methodiek? Let's start. 

Naar aanleiding van de workshop Expert worden op 30 september 2022.

Wandelen als observatie.

Dansen in de wijk.

Analyse

Gesprekken.

 

voelen ervaren

in artistiek onderzoek

dans ik door de wijk

Iets wat terugkomt in gesprekken, zowel bij de ander als bij mezelf, is het woord 'moeilijk'.

Moeilijk om in contact te komen.

"Hoe kan de kunstenaar lichamelijkheid inzetten om in contact te komen met de bewoners van de wijk?"

Moeilijk.

Maar voorlopig kan ik niet uitsluiten of dit een aanname is.

Misschien maken we het gewoon moeilijk doordat we er vanuit gaan dat het moeilijk is?

 

Zonder de hulp van Ella van Woonhaven, zou het nog langer duren voor ik in contact kwam met de bewoners van Woonhaven.

In dat opzicht is het inderdaad moeilijk om met hen in contact te treden.

Door de fysieke aanwezigheid van Ella, zal het gemakkelijker zijn het contact aan te gaan met de bewoners. En het is gemakkelijker voor de bewoners om in contact te komen met mij.

Ella heeft dus een wederkerige functie.

Ella is de facilitator van het contact.

Zonder de medewerking van dit personeelslid van Woonhaven zou het inderdaad heel erg moeilijk zijn.

 

06/10/2022

Ik heb een gesprek met Ella De Vylder

 

Ella is de leefbaarheidsmedewerker bij Woonhaven, de sociale woningbouwvereniging.
Woonhaven verhuurt de appartementen aan de bewoners in hun gebouwen in de wijk Nieuw Zuid.
Als leefbaarheidsmedewerker is zij het eerste aanspreekpunt voor de bewoners over het wonen en leven in de gebouwen.
Maar ze houdt zich ook bezig met het welbevinden van de bewoners.
Als opleiding volgde ze sociaal werk, en ze vindt het naar eigen zeggen belangrijk dat de bewoners graag leven en wonen in de wijk.
Ik vertel haar dat ik de wijk heb geobserveerd en dat het me opviel dat de groep bewoners van Woonhaven weinig contact lijken te hebben met de andere bewoners in de wijk.
Ella knikt instemmend. ‘Dat is ook zo.’
‘Ik zou ze wel in contact met elkaar willen brengen.’, zeg ik.

‘Dat is echt heel moeilijk.’ Het woord ‘moeilijk’ valt meteen in het begin van het gesprek.
Ik zeg haar dat ik denk dat daar wel een rol voor kunst is weggelegd. Dat ik geloof dat kunst er wel voor kan zorgen dat er verbindingen ontstaan.
‘Ja, maar zelfs de bewoners van de andere woontorens...’ Ze aarzelt.

En dan ratelt ze:
‘Zelfs de rijkere, als ik ze zo mag noemen, zijn weinig betrokken tot de wijk. Er wonen heel veel expats. Die mensen blijven daar niet lang. Blijkbaar staat 30% van het gebouw Zuiderzicht leeg.’
Het zijn cijfers en inschattingen. Maar droog, hard en weinig hoopgevend.
‘Enkel de mensen van Woonhaven blijven er echt wonen.’, zegt ze.
‘Ik bedoel, als je bij Woonhaven op ’t Nieuw Zuid kan wonen, dan heb je chance (geluk). Dat zijn echt mooie appartementen. Je zou ook op het Kiel of op de Luchtbal kunnen wonen.’
Het Kiel en Luchtbal zijn andere wijken in Antwerpen. In die wijken staan er ook grote gebouwen van Woonhaven. Maar de verschillen zijn er minder zichtbaar. Het Kiel en Luchtbal zijn algemeen achtergestelde wijken. Er heerst veel kans-armoede.
Ik vertel haar dat ik ooit ook nog als alleenstaande moeder op de wachtlijst heb gestaan voor een woning van Woonhaven. ‘Toen stond ik op de wachtlijst voor het Kiel. Maar ik heb er nooit één toegewezen gekregen.’
Ik voel dat ze even pauzeert.
Pas nu voel ik een opening.
Ze bekijkt me, waar ze eerder in het rond keek.
Ik ben één van haar mensen. Ik ben niet zomaar iemand met een exotische fascinatie voor mensen die minder kansen hebben gekregen.

‘Ik denk dat dat ook wel mijn motivatie is en waarom ik me verbonden voel met de bewoners in de wijk.’ Vertel ik verder.
Ella knikt en beaamt. Haar schouders gaan omlaag en ze ademt uit voor ze praat:
‘De wachtlijsten gaan over jaren... Heb je al contact gehad met Circuit?’
Ik antwoord dat ik al contact heb gehad met Laura.

‘Wij willen ook nauwer samenwerken met Circuit. We willen de bewoners ook daar naartoe krijgen. Vorig jaar in de paasvakantie hebben we samen met Circuit een actie gedaan met de kinderen van Woonhaven. We maakten een paas-piñata met paaseitjes in. Maar we hebben dat echt aan de deuren van de appartementsgebouwen moeten doen, want anders kwamen de bewoners niet. Dat was fijn, maar Laura is vrij nieuw. En we willen zoiets wel terug oppakken. Dus we gingen volgende week eigenlijk overal nog eens bellen. Dat werkt eigenlijk het beste. Gewoon overal gaan bellen en zeggen... “Hallo ik ben Ella van Woonhaven, we willen dit met jullie doen.”... Dat werkt eigenlijk het beste. Niet met flyers of met brieven, of zo. Dat werkt niet!’
Heel veel informatie.

En als ik nog zou twijfelen over flyeren in de brievenbussen, dan heeft Ella die twijfel weggenomen.
‘Ik zal even uitleggen wat ik wil doen.’, zeg ik. ‘Ik zou graag fysiek aan de slag gaan met de beide bewonersgroepen, waarbij ze in contact komen met elkaar. In de vorm van drie workshops zou ik hen elkaar willen laten ontmoeten. Ik zou daarbij de fysieke grenzen willen respecteren. We gaan niet meteen voor direct fysiek contact. We kunnen heel laagdrempelig en veilig beginnen.’

Ella is geboeid. Ze luistert.
‘Mijn vraag aan jullie is eigenlijk hoe ik in contact kom met de bewoners. Hoe werf ik die mensen voor die workshops?’
‘Awel, wat ik denk... kinderen, dat werkt altijd beter. En gewoon binnengaan, aanbellen.’
Dan moet ik wel eerst binnegeraken, want de toegangsdeuren beneden aan de portalen zijn altijd op slot.’

‘Dan ga ik mee, geen probleem. Dan heb ik de bewoners ook nog eens gezien. En het helpt waarschijnlijk wel dat ik er bij ben.’



Ik leg haar ook mijn idee met de magnetische puzzelstukken in de lift uit.
Ik zou allerlei (geklede) lichaamsdelen en mijn hoofd willen ophangen, waar anderen dan een persoon mee kunnen maken. Hier zou ik een gebruiksaanwijzing en mijn whatsapp willen bijhangen. Zo kunnen de knutselaars een foto maken en die naar me appen. Op die manier kan ik telefoonnummers vergaren en een whatsapp-groepje starten. Een mini-netwerk. Dit vind ze een heel leuk idee. Ze weet alleen niet zeker of de wanden van de lift magnetisch zijn. Maar dat zouden we dan kunnen testen wanneer we daar zijn.

‘Als het niet in de lift kan, dan kan het wel in de gang.’
Ella vertelt me dat er ooit al eens een puzzelproject was geweest. Dat elke bewoner een puzzelstuk kreeg en dat er aan de uitgang een tafel was om samen een puzzel te maken. Maar dat was in een andere wijk, in een gebouw met maar één uitgang. Maar daar zijn volgens haar oplossingen voor.
Ze kent niet alle gebouwen vanbuiten.
Ze is verantwoordelijk voor alle bewoners van Woonhaven in de postcodes 2000 en 2018. Dat is een enorm groot gebied. Dat is heel het centrum van Antwerpen en de Zuidelijke wijken.



En dan vertelt Ella iets wat me raakt.

‘Ik moet er toch dringend naartoe. We hebben bericht gekregen van Tripple Living over de tuintjes van de bewoners van Woonhaven. Ze vinden ze niet uniform genoeg. Nu willen ze daar een doek voorhangen.’
Tripple Living is de projectontwikkelaar van de wijk.
De tuintjes van de bewoners van Woonhaven zijn eigenlijk balkons met aanplanting of wat bloempotten met planten in. Sommige bewoners hebben ook sierverlichting gehangen, of een windgong.
Tripple Living zou zich storen aan de mik mak aan materialen en aanplantingen. Dit zou de wijk ontsieren.


Voor mij betekent dit:

De bewoners van Woonhaven leggen een stukje van hun identiteit in hun tuintje. Ze geven hun esthetiek weer aan de hand van planten, potten, versiering. Ze laten voorbijgangers zien dat zij daar wonen. Dat dit is wat zij mooi vinden. En laten dus ook voor een groot deel zien wie zij zijn.

Dit raakt me echt heel diep.
In mijn tuintje voel ik me thuis. Tussen de zorgvuldig uitgezochte planten, de rozen die ik verzorg en koester. De potten die ik heb verzameld of heb gekregen vormen voor mij een weergave van een verhaal. Een collage aan materiaal. Voor mij is mijn tuintje een kunstwerk.

‘Maar het is niet erg, ze gaan er zelf voor zorgen.’ Ella probeert me gerust te stellen. Maar het lukt haar niet. Op dat moment besluit ik dat ik ook met iemand van Triple Living wil spreken.

We maken een afspraak om bij de bewoners langs te gaan op 13/10/2022.

En zelf maak ik met mezelf de afspraak om uit te zoeken wie ik kan contacteren bij Triple Living.

 

Ik had heel lang uitgesteld om Woonhaven te contacteren.
Het voelde lange tijd toch een beetje alsof ik via de huisbaas van de bewoners in hun leefwereld zou komen.
Maar ik vond geen andere mogelijkheid.
Het voelde niet juist om hen zomaar aan te spreken op straat.


Ik wil dit juist doen,

ik wil dit voorzichtig en doordacht doen.


Ik wil dit zorgzaam doen.


En nu ben ik blij dat ik Ella heb ontmoet. Want zij is blij met mijn vragen en met de aandacht die ik aan de wijk wil schenken.
En zo zie je dat je elkaar kan helpen.

Het rizoom wordt zorgzaam uitgebouwd.



Documentatie in handschrift.

Lezen en onderzoeken van theoretische neerslag.

De blogposts.

Een schrijvende analyse.

2 oktober 2022

Nederlandse Dansdagen

Empowering Dance:

 

Ik ging naar een workshop georganiseerd door het Rotterdamse Dansateliers.[1]
Zij faciliteren en ondersteunen het onderzoek ‘Empowering Dance’ naar het ontwikkelen van Soft Skills doormiddel van participatieve dansprojecten. Als uitkomst van het onderzoek werken ze mee aan de ontwikkeling van een digitaal handboek voor dansleerkrachten, danskunstenaars en iedereen die hier mee aan de slag wil. Het is vrij digitaal raadpleegbaar op http://empowering2.communicatingdance.eu/guidebook/en/

De workshop begon met een korte theoretische uiteenzetting door Connor Schumacher en Kristin de Groot.
Kristin scheen een licht op de tot standkoming van het internationale onderzoek. Verschillende internationale instellingen werken mee an het onderzoek en het project wordt finacieel ondersteund door de EU.
Connor Schumacher vertelde dat hij onderzoek doet naar het inzetten en ontwikkelen van Soft Skills, zachte vaardigheden, doormiddel van dans. Soft Skills zijn volgens hem vandaag de meest belangrijke vaardigheden om in onze samenleving te kunnen ‘samen leven’.
Hij zei dat dansvaardigheden eigenlijk dans-soft skills zijn. Je hebt heel wat sociale vaardigheden nodig om samen te dansen. Je kan ze dus ook ontwikkelen door dans.
“Dance let you craft your skills.”
Dit komt doordat we de vaardigheden van onszelf en de ander fysiek ervaren. Wat we fysiek vaak ervaren, worden mentale processen en patronen.

Door het dansen ontwikkel je dus eigen je ‘mens zijn’.
Je oefent je ‘embodied cognition’. “...Consiousness through your body, not through your mind.”

Hij gebruikt hier naar eigen zeggen ‘social choreography’ voor. Participatieve en inclusieve dansworkshops waarin professionele dansers en niet-professionele dansers samenkomen en dansen.

Hierna gingen we aan de slag. Een groep van ongeveer 20 deelnemers, dansers en niet-dansers, jongeren, ouderen, vrouwen en mannen, werden op de danvloer uitgenodigd. Beginnende van kleine oefeningen met de ogen gesloten, op het eigen lichaam en de eigen beleving gericht, gingen we stapsgewijs over naar partneroefeningen, groepsdansen en vocale uitingen. Het valt niet te ontkennen dat de dansessie zeer verbindend werkte.
We waren allemaal vreemden voor elkaar en zaten schuchter in de zaal. Na afloop van de danssessie waren we in gesprekken verwikkeld en wisselden contacten uit.
We werden terug bij een gedeelte theorie betrokken.
Aan de hand van een schema met Soft Skills werden we bevraagd naar onze eigen vaardigheden als danser, dansleraar, danskunstenaar en mens.
Het was tijdens deze bevraging dat de waarde van mijn eigen dansessies in het openbaar duidelijk werd.
Ik reflecteerde op het experiment dat ik vorig academiejaar was begonnen aan de Scheldekaaien en waarover ik wekelijks rapporteerde op een openbaar blog.[2]
Ik was al van plan om deze manier van reflecteren terug als methode in te zetten voor het onderzoek, maar vandaag werd duidelijk dat dit dansen in het openbaar eigenlijk de essentie is van mijn kunstenaarsschap.
Kristin hielp me door mijn reflectie heen en merkte op dat mijn meest ontwikkelde vaardigheid ‘empathie’ was. De vaardigheid me open te stellen en werkelijk te voelen.
“Enkel wanneer je zelf een goed ontwikkeld inlevingsvermogen hebt, kunnen mensen zich ook tot jou, maar ook tot zichzelf verhouden.”
Dit vond ik enorm krachtig verwoord.
Misschien ben ik ook wel een ‘social choreographer’? En is het dansen in het openbaar wel een waardige methode?
Ik had het dansen naar aanleiding van de les afgelopen vrijdag in het schema ‘methodologie’ geplaats. Meer als mogelijkheid dan als vaststaand iets.
Maar deze workshop en deze ontmoeting motiveert me om er ook echt mee aan de slag te gaan.

Komende week ga ik dansen in de wijk.

 

Kristin en ik wisselen contactgegevens uit en beloven elkaar op de hoogte te houden van onze onderzoeken.



[1]Dansateliers is een onafhankelijk huis voor de ontwikkeling van dans en een thuis voor danskunstenaars, die ieder een geheel eigen artistieke vorm, taal en signatuur ontwikkelen. Daarnaast initiëren we projecten en onderzoek met specifieke thema’s om de mogelijkheden in wat je kan doen en betekenen als danskunstenaar in de wereld van vandaag, te verbreden.’ Geciteerd uit  https://dansateliers.nl/

 

de werknemer van de sociale woningsbouwvereniging als facilitator of participant?

 

Wat kan de (dans)kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?

 

Er schuilt een sterke aanname in de bovenstaande vraag. 

Met name dat de kunstenaar iets kan betekenen voor de sociale cohesie in de wijk.

Maar is dit wel zo? Wat maakt dat ik deze aanname in de onderzoeksvraag laat staan?

 

2. Kan de kunstenaar van betekenis zijn?

De vraag stellen is ze als kunsteducator beantwoorden.

Wanneer ik dans in de wijk, of ik verhoud me tot de bewoners tijdens een gesprek, dan treden zij ook in verbinding en op hun beurt in verhouding met mij. Het is een iteratief proces waar zowel ik als de Ander kunnen door ontwikkelen. (Rancière, 2015, p. 22-23; Twaalfhoven 2020, p.14-23)

De kunstenaar kan van betekenis zijn door het artistiek onderzoek en het artistiek proces te delen met alle deelnemers aan het onderzoek. Gaande van de participanten aan de gesprekken, tot de toevallige voorbijgangers tijdens de dansinterventies.

De omgeving en ieder die daar deel van uitmaakt, in een permanente of tijdelijke vorm, komt in contact met mij als kunstenaar en de praktijk die ik beoefen door dit onderzoek.
In die zin zie ik mijn versmelting als kunstenaar met de omgeving, als een artistiek gebaar naar die omgeving. (Balthazar & Schnabel, 2021)

De kunstenaar kan in deze omgeving van betekenis zijn als die van betekenis wil zijn.
Het werk van de kunstenaar zal die intentie moeten dragen en de kunstenaar zal dat engagement moeten willen aangaan.
(Twaalfhoven 2020, p.161)

 

Het van betekenis zijn, of betekenis geven aan ligt in de diepste kern van de kunsteducatie.
Het is als mens en kunstenaar als subject bestaan, we zijn. Waarbij het niet zo zeer belangrijk is wie we zijn, maar hoe we zijn. (Biesta, 2017, p. 65)
Omdat hoe we zijn zal bepalen wat we zien of wat we voor ‘mogelijk’ zien. (Lijster, 2023)

Kunstenaar zijn en werken met, door en in kunst, is perspectieven scheppen voor al diegenen die met dit werk in aanraking komen. (Biesta, 2017, p. 122)

 

Maar de kunstenaar moet zich wel bewust zijn van wat die wil betekenen.
In hoeverre wil de kunstenaar zaken in het midden leggen en anderen zich hier toe laten verhouden, of wil de kunstenaar sociale veranderingen teweegbrengen. (Vanhee 2019 p.4)
In de wijk Nieuw Zuid is het niet mijn betrachting om binnen het onderzoek sociale veranderingen teweeg te brengen.
Dit ligt ook niet in mijn bereik op dit moment.

 

2.1. Wat ligt binnen het bereik van de kunstenaar?
Tijdens dit onderzoek werd duidelijk dat het in contact treden met de bewoners het meeste tijd vroeg. Omdat ik dit zorgzaam en correct wou doen, met respect voor de context van de bewoners.

Vooraleer ik de juiste omstandigheden had gevonden waarbinnen zinvolle gesprekken konden plaatsvinden, ging er een lange tijd vooraf waarin vooral observaties plaatsvonden.

Gedanste observaties en wandelingen ter observatie.

 

Ook had ik de hulp nodig van de leefbaarheidsmedewerker van de sociale woningbouwvereniging, voor ik de bewoners van die woningbouwvereniging kon spreken.
Natuurlijk had ik ook gewoon als ‘burger’ kunnen aanbellen en hen wat vragen kunnen stellen.
Maar inhoeverre zouden dat dan zinvolle gesprekken geweest zijn? En hoeveel eigenaarschap zou de bewoners toekomen en hoeveel mezelf? En hoe sociaal-wenselijk zouden de antwoorden zijn, wanneer je als bewoner niet de tijd krijgt om je eerst een beeld te vormen van het vraagstuk dat je samen gaat behandelen?

 

En daar ligt de sleutel van wat de kunstenaar wel kan.
De kunstenaar kan de vraagstukken binnen diens onderzoek tonen aan de bewoners.
Het vraagstuk bevragen samen met de bewoners geeft ruimte aan de perspectieven van de bewoners.

De bewoners schijnen niet enkel een ander licht op de onderzoeksvraag, maar vooral op het te onderzoeken onderwerp, namelijk de wijk waar zij zelf deel van uitmaken.

Zo bestuderen en onderzoeken de bewoners en de kunstenaar dus samen. (Rancière, 2015, p. 19-21)


Hier ligt de essentie van het kunsteducatieve fundament van dit artistiek onderzoek.
Het ligt in het bereik van de kunstenaar om dit mogelijk te maken.
Door tijd, ruimte en aandacht te delen met de bewoners stelt de kunstenaar de wijk en haar eigenschappen scherp. (Hübner 2022, p.13)

Hierdoor genereert het onderzoek niet enkel zeer betekenisvolle data over de sociale cohesie binnen de wijk, maar schept het ook de mogelijkheid om samen ‘in te beelden’ wat de wijk, of wat de sociale cohesie zou ‘kunnen zijn’. (Lijster 2022, p.156)

Deze ‘inbeelding’ omvat ook de wensen en de verlangens van de bewoners.

 

2.2. Wat ligt niet binnen het bereik van de kunstenaar?

Als de kunstenaar eerlijk en oprecht is, zal die toegeven dat het niet in zijn macht ligt om binnen het onderzoek al grote veranderingen plaats te laten vinden.

En dat is in dit onderzoek niet anders.

Al vinden er mogelijks wel kleine veranderingen plaats binnen de personen en bewoners die deelnamen aan gesprekken, of in contact kwamen met mijn dansen in de wijk.

Maar hier heb ik als kunstenaar weinig deelname aan, laat staan controle.

Waar ik niet mee wil zeggen dat ik het niet mee teweeg heb gebracht.

Dat zijn beide verschillende zaken. (Bossmann, H., persoonlijke communicatie, 19 maart 2023)

 

Het verschil ligt in de intentionaliteit.

Ja, het is mijn intentie dat mensen zich verhouden tot mij en mijn kunstenaarschap, zoals ze zich verhouden naar hun eigen context en de wereld rond zich heen.

Het in beschouwing nemen, vanuit een verscheidenheid aan perspectieven, draagt bij tot het kunnen ervaren en het kunnen inbeelden en verbeelden.
Nee, het is niet mijn intentie te sturen wat die mensen ervaren, of wat zij zien in hun verbeelding.
Daar heb ik geen eigenaarschap in.

Dat kan ik ook niet.

Wat meteen ook duidelijk aangeeft wat niet in het bereik van de kunstenaar ligt.

 

Het veranderingen faciliteren, de emanicipatie van burgers en sociaal kwetsbare groepen ligt niet binnen het bereik van de kunstenaar, maar van anderen.
Dit werk is het domein van de sociaal-cultureel werker en diens netwerk aan organisaties.

De kunstenaar is geen sociaal-culturele werker, maar een artistiek werker.

Een juistere term zou zijn een artistiek onderzoeker. Hij/zij/hen beschouwt en geeft weer.

Ook al is de kunstenaar sociaal-geangeerd of heeft hij een sociaal-culturele praktijk, er is pas sprake van sociaal-cultureel werk wanneer de sociaal-culturele praktijken een zekere mate van institutionalisering vertonen. Met name overheidsregulering en -ondersteuning is onontbeerlijk bij sociaal-cultureel werk. (Socius 2016)

Pas dan kan er verandering plaatsvinden.

En laten we dit sociaal-cultureel werk ook niet onderschatten.

De kunstenaar heeft in de meeste gevallen niet de juiste vorming gekregen om dit werk op een correcte en integere manier uit te voeren.



Maar de kunstenaar kan wel eerst vaststellen en onderzoeken, om vervolgens verschillende actoren en belanghebbenden aan te vuren actie te ondernemen wanneer dit urgent en relevant is.

 

Op deze manier kan de kunstenaar zorgzaam aan de slag gaan.
Enkel zo, met respect voor de context en al wie daar deel van uitmaakt, kan ik als artistiek onderzoeker bijdragen aan sociale verandering. (Vanhee, 2019, p.4)

 

Bronnen:

 

Balthazar, M., Schnabel, B., ‘Kunst niet ín maar áls publieke ruimte’, e-tcetera #164, 1 juni 2021. Geraadpleegd op 8 oktober 2022 van https://e-tcetera.be/kunst-niet-in-maar-als-publieke-ruimte/


Biesta, G. (2020). Door kunst onderwezen willen worden. Kunsteducatie na Joseph Beuys. ArtEZ Press. Arnhem.


Hübner, F. (2022). In Good Company. Think we must. Fontys, Fine and Performing Arts.


Lijster, T. Community, Commons, Common Sense. (2022) Social Inclusion, Volume 10; Issue 1. Cogitatio, University of Groningen.


Lijster, T. (interview door Bohlmeijer, L.) Commons. Wat We Gemeen Hebben, Een filosofie van de meenten. In De Correspondent. [Aflevering audio podcast] Spotify. Geraadpleegd op 3 februari 2023, van https://open.spotify.com/episode/6

 

Rancière, J. (2015). De geëmancipeerde toeschouwer. Octavo.Amsterdam.

 

Socius. (2016) Wat is sociaal-cutureel volwassenenwerk? Socius.be. Geraadpleegd op 3 maart 2023, van https://socius.be/wat-is-sociaal-cultureel-volwassenenwerk/


Twaalfhoven, M. (2020). Het is aan ons. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen.


Vanhee, S. (2019). Bodies of Knowledge: hoe we weer kunnen leren van elkaar. Recto Verso Onlinedossiers. Geraadpleegd op 8 november 2022, van https://www.rektoverso.be/artikel/bodies-of-knowledge-

 

 

 

 

samenwerken om zorgzaam aan de slag te gaan.

8/10/2022

Bron:

 

Essay:
‘Kunst niet ín maar áls publieke ruimte’

Martha BalthazarBernadette Schnabel

 

Balthazar en Schnabel zijn twee medewerkers die ik afgelopen jaar heb leren kennen bij Atelier Leon, een werking rond de choreograaf Seppe Baeyens.
Elke zaterdagvoormiddag vindt er een vrijtoegankelijke en gratis workshop plaats in een dansstudio in Molenbeek, Brussel, België.
Deze workshops met het oog op inclusie en vrijheid, vormen de inspiratiebron voor Baeyens zijn dansvoorstellingen.
De voorstellingen ‘Invited’ en ‘Birds’ zijn gemaakt met mensen die naar dit atelier kwamen als bezoeker en participant.
Zowel Balthazar als Schnabel begeleiden deze workshops.
In Etcetera vond ik een essay terug dat ze schreven over het gebruik van de openbare ruimte als theaterzaal.
De laatste voorstelling van Bayens, ‘Birds’, vindt plaats op marktpleinen.
Het is een participatieve voorstelling, waarbij er een vast kader is warin de voorstelling vorm gegeven wordt. Maar waar de inhoud en het materiaal aan danspassen bepaald worden door deelnemers en toevallige voorbijgangers.

 

Het artikel vond ik terug omdat ik me afvroeg waarom ik in het openbaar zou dansen in de wijk? Vorig jaar was ik een klein onderzoek begonnen aan de Scheldekaaien.
Morgen zou ik deze actie, deze onderzoeksmethode willen verplaatsen naar de wijk Nieuw Zuid voor de meesterproef.
Voor mij is het een logische methode om data te generen, informatie op te halen uit de wijk.
Maar het is soms moeilijk om er de vinger op te leggen.



Het is mezelf verbinden met de wijk. Mezelf beschouwen als een verzameling aan moleculen die zich begeven tussen de molecules die de wijk vormen.
Het is de moleculen van de wijk de kans geven om zich rond me, door me en in me plaats te nemen. Op deze manier vereenzelf ik me met deze moleculen en ervaar wat zij ervaren.

Balthazar en Schnabel geven aan dat de opzet van Birds is om de grenzen tussen danser, toeschouwer en voorbijganger te laten vervagen.
Ik wil nog verder gaan.
Ik wil tegelijk danser, voorbijganger, toeschouwer en wijk worden.
Op die manier kan ik me verhouden tot mezelf en alles wat er deel van uitmaakt.
Toch dien ik met veel elementen rekening te houden.
Volgens Balthazar en Schnabel komt de democratie van de openbare ruimte onder druk te staan wanneer er gedanst wordt in deze publieke ruimte. Dansers zouden ook mensen kunnen afschrikken.
Hier kan ik me iets bij voorstellen. En ik ben me er van bewust dat voorbijgangers mogelijks afkerig kunnen reageren wanneer ik iets doe wat voor hen niet behoort tot de gewone gang van zaken.
Ik wil me niet opdringen aan de wijk.
Het is geen performance die ik uitvoer, het is een dansend onderzoeken.
Mijn intentie dient duidelijk te zijn. Ik voer geen voorstelling op.
Toch heeft mijn onderzoek in de wijk nog iets gemeen met ‘Birds’.
‘Kunst’ kan niet enkel deeluitmaken van de publieke ruimte.
Balthazar en Schnabel wijzen op de mogelijkheid van ‘kunst’ om publieke ruimte worden.
In die zin zie ik mijn versmelting als kunstenaar met de omgeving, als een artistieke gebaar naar die omgeving.
Minstens voor de duur van mijn verblijf verandert de samenstelling aan moleculen op een wijze dat iedereen die in de omgeving komt mee deel wordt van mijn ‘kunst’.

Voorbijgangers worden dansers, gebouwen worden een décors, de wind danst mee...
Vanuit mijn perspectief.
Wordt de wijk dan geen theater, geen podium?
Het verschil ligt in de intentie.
Ik heb als kunstenaar de intentie om de ruimte en alle elementen in de ruimte te onderzoeken. Maar de elementen in de ruimte hebben daarom geen intentie om hun positie te onderzoeken.
Hoogstens zullen ze zich tot me verhouden en zichzelf vragen stellen.
Maar op het moment dat dat gebeurt, zijn we samen ‘kunst’ in een gedeelde ervaring. 
En dat is voor mij, op dit moment, voldoende.

 

Bron:

Balthazar, M., Schnabel, B., ‘Kunst niet ín maar áls publieke ruimte’, e-tcetera #164, 1 juni 2021.

 

 

de kiem van wat kan 

wat mogelijk zal blijken

groeit uit verbeelding

Artistiek onderzoek met participanten uit een andere context is in wezen kunsteducatief. Doordat de kunstenaar in contact treedt met anderen en hierbij zijn artistieke praktijk meebrengt binnen hun context, zullen zij zich tot 'kunst' verhouden.

Inherent zullen deze participanten niet louter toeschouwer maar ook deelnemer worden.

Hierdoor onstaat er ook een co-creatie van het onderzoeksproces.De data die gegenereerd worden zijn eigenlijk een creatie in gedeeld eigenaarschap.

artistiek onderzoek als kunsteducatieve praktijk

artistiek onderzoek als co-creatief proces

 


Wat kan de (dans)kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?


We behandelden eerder de vraag of de kunstenaar íets kan betekenen.
Berustend op het feit dat de kunstenaar iets kan betekenen, wil ik verder gaan met de vraag w
át hij/zij/hen dan zou kunnen betekenen?
Daarna zou ik ook willen stilstaan bij hoe hij/zij/hen dat zou kunnen doen.

 

3. Wat kan de kunstenaar betekenen in de wijk?
Een kunstenaar kan opmerken en weergeven.
In en tijdens onderzoek geeft de kunstenaar weer wat er zich voordoet.
Wat kan er allemaal opgetekend worden?
Welke zaken en acties zijn al aanwezig in de wijk?

Welke samenwerkingsverbanden, welke individuen, groepen, mogelijkheden liggen er al?

Welke leemten vinden daartussen plaats?
Wat is er latent aanwezig, maar waar zou men zonder aandacht overkijken?

Wat ontkiemt er, maar krijgt er voorlopig nog niet voldoende water of licht?

De kunstenaar is als het ware een archeoloog. Hij/zij/hen legt bloot en maakt zichtbaar door middel van het genereren en onmiddellijk in situ weer te geven wat zich blootgeeft.
(Woltinge, persoonlijke communicatie, 15 december 2022)

 

Artistiek onderzoek heeft een sterke affeniteit met sociaal onderzoek, en meer bepaald de ethnografie. De onderzoeker is net, zoals in de ethnografie, tegelijk deelnemer als observator. (Borgdorff 2010, p.29)

Het gevaar bestaat dat in deze studies waar ethnografie gebruikt wordt mensen achter de cijfers verdwijnen in het generaliseren van individuele cases. En ook al is het leven in de stad een veel onderzocht thema door menswetenschappers, sociale wetenschappers en antropologen, toch blijft het gebruik van een te grote loep een terugkerend fenomeen.

Beter grijpt men terug op het individu in plaats van de sociale groep als vertrekpunt.
Onderzoeken vanuit de reële relaties tussen individuen, niet vanuit groepen of categorieën, geven ons meer informatie en data die anders achter het generaliseren verscholen blijven. (Soenen 2006, p.28-30)

 

En net hier kan de kunstenaar als artistiek onderzoeker van betekenis zijn.
Het vermogen van kunst is om vragen te stellen en dingen te bevragen door de praktijk van kunst zelf. De kunstenaar stelt zich vragen over wat een omgeving of situatie hem/haar/hen biedt om te onderzoeken. (Hübner 2022, p.13)

Het is de kunstenaar eigen nieuwsgierig te zijn. Hij/zij/hen vraagt zich voortdurend af hoe indrukken en bevindingen gemanifesteerd kunnen worden.

Dat manifesteren is het scheppende vermogen.

 

De kunstenaar handelt door te scheppen.

Door zijn/haar/hun handelen wordt de kunstenaar mens tussen de mensen. (Joosten 2019)
Met name in de publieke ruimte doet de mens zich voor als een menselijk wezen dat deel uitmaakt van- en tegelijk de samenleving schept. (Arendt in Joosten 2019)

Hierdoor is het mogelijk voor de kunstenaar om zich tot individuen en reële relaties te verhouden, en hen als deel van een groter geheel te onderscheiden.

 

Tegelijkertijd verhouden deze individuen zich tot de kunstenaar en diens werk.
De kunstenaar en kunst kunnen de publieke ruimte steeds weer opnieuw ‘maken’ of ‘scheppen’ door in deze ruimte te projecteren wat zou kunnen zijn.
Alles wat latent aanwezig is, kan de kunstenaar verbeelden.

Waardoor toeschouwers en deelnemers zich vragen kunnen stellen over hun eigen waarneming en zodoende ook over hun eigen ruimte. (Gielen 2015, p.278)

 

Maar welke ruimte kunnen we scheppen wanneer we niet zien, niet aanvoelen wat er al aanwezig is? (Samson 2023, persoonlijke communicatie)
Daar ligt tegelijk de kracht en de verantwoordelijkheid van de kunstenaar.
Door deel uit te maken van het publieke domein, met de kennis en het werk van kunst, voedt de kunstenaar niet enkel het publieke domein maar ook het gesprek binnen het publieke domein. (Joosten 2019)

Hij/zij/hen kan tegelijk de gemeenschappelijke ruimte waarin de kunstenaar of de kunst zich bevindt confronteren. De kunstenaar kan de ruimte openbreken, waardoor mogelijkheden zichtbaar worden voor iedereen die met de kunstenaar in aanraking komt. (Gielen 2015, p.278)

 

Dus buiten het genereren van data doet de kunstenaar tegelijk ook een geste aan het publieke domein. En schept de mogelijkheid voor anderen om zich, vanuit het eigen perspectief, te verhouden tot datzelfde publieke domein.

Binnen deze verhoudingen lag wat er al latent aanwezig was. Deze kiemen krijgen licht door het openbreken van het domein.
Deze nieuwe data zouden waarschijnlijk verborgen zijn gebleven wanneer er geen artistiek onderzoek had plaatsgevonden.

Waarmee ik dus wil aantonen dat ik geloof dat de kunstenaar, of de artistiek onderzoeker, in een bredere context van betekenis kan zijn dan enkel het artistieke veld, of het artistieke onderzoek zelf.

 

3.1. Hoe kan de kunstenaar van betekenis zijn in de wijk?

Het is niet mijn bedoeling een soort handleiding of programma naar voor te schuiven met een gebruikswijzer voor het werk van de kunstenaar of de artistiek onderzoeker.

Ten eerste is elke kunstenaar zelf in staat voor diens eigen kunst de juiste methode te ontwikkelen.
Ten tweede zou het contradictorisch zijn met al hetgeen ik net heb willen duiden.

Ten derde zou dat de schijn kunnen opwekken dat er door betekenis te geven, ook iets ‘opgelost’ kan worden. Wat ook weer een contradictie zou zijn met hetgeen ik nog wil beschrijven.

Het is eerder mijn bedoeling licht te schijnen op enkele voorwaarden waaraan de kunstenaar, of artistiek onderzoeker zich volgens mij best kan houden, opdat het hem/haar/hen net tegenhoudt dit te willen doen.

 

3.1.1 Niet oplossen, enkel weergeven.

 

De kunstenaar, of de artistiek onderzoeker, geeft niet ‘de betekenis’ aan de wijk, noch aan de sociale cohesie binnen de wijk. Hij/zij/hen geeft enkel weer.
Dit doet de kunstenaar juist door niet te willen oplossen, maar temidden van de context te blijven, hoe die zich ook voordoet. (Haraway 2016)

Het is door te verblijven in de context en met de context zoals die zich voordoet, dat de kunstenaar deel wordt van de context.

 


3.1.2. Een ‘Sympoietische’ praktijk.

 

De kunstenaar gaat een ‘sympoietische’ praktijk aan.

Hierdoor maakt de kunstenaar niet louter eigen werk, maar werk in gedeeld eigenaarschap met de context. (Haraway 2016, p. 58-67)

 

Ik houd van de idee van een sympoietische praktijk.

Het ‘samen maken’ geeft de mogelijkheden tot verbindingen tussen de kunstenaar, diens kunst, de context en al wie deel uitmaakt van die context snel en duidelijk weer.

Het zorgt voor een bijna automatische vermenigvuldiging van de betekenisgeving binnenin het werk van de context. Door de wisselwerking met het publieke domein en diens actoren wordt er een veelvoud aan betekenissen bij toeschouwers en participanten gegenereerd.

Dit komt doordat de betekenis van ‘het werk’ zich openbaart aan zowel de kunstenaar als het publieke domein. (Heidegger in Warwick 2012, p.10)

 


3.1.3. De aanwezigheid van de kunstenaar.

 

De kunstenaar kan dit werk en dit handelen enkel delen wanneer hij/zij/hen aanwezig is.
Dit werk eist het handelen in het publieke domein zelf. Anders kan de context niet deelnemen.
Het is als artistiek onderzoeker ook een voorrecht om het handelen en het onderzoek dat het handelen onderzoekt in het publieke domein te laten plaatsvinden. (Joosten 2019)

Door betrokken te zijn tot de context en wie daar deel van uitmaakt als gelijke te beschouwen, toont de kunstenaar zich als mens onder mensen. (Arendt in Joosten 2019)

 

Het aanwezig zijn van de kunstenaar binnen de context geeft ruimte en mogelijkheid tot het ‘her-verbeelden’ van en door de context.
Betrokkenheid naar de wereld is er over spreken en bijdragen aan de verhalen die daar gebeuren. (Vasterling 2022)

Het verhouden van de verlangens van de mensen binnen de context tegenover wat er al aanwezig is kan op velerlei manieren. Maar het is de kunstenaar eigen dit op een artistieke manier uit te voeren.

Op deze manier krijgt de context de kans om te ‘her-verschijnen’ door esthetische ervaringen, verhalen of andere expressievormen (Lijster 2022, p.156)

 

 

3.1.4. Het zit hem in de actie.


De kunstenaar, werkt als artistiek onderzoeker doorheen zijn/haar/hun artistieke proces.
De kunstenaar handelt zo samen met de bewoners.
In het handelen kunnen de bewoners zich verhouden tot de kunstenaar, tot zichzelf, tot elkaar en tot de wijk waar ze deel van uitmaken.

Wanneer de kunstenaar dit niet enkel als zijn/haar/hun werk beschouwt, maar als een werk in een gedeeld eigenaarschap met respect voor de context waarbinnen de kunstenaar en de bewoners werken, dan kunnen de bewoners zelf ook de wijk scheppen en vanuit eigenaarschap over de wijk onderhandelen.

 

Zo heb ik als danskunstenaar de eigenschappen van de wijk zoals die zich nu voordoen, en de verlangens met betrekking tot de wijk en haar sociale cohesie, bij elkaar trachten te brengen tijdens het dansen binnen de context.

Maar dansen alleen zou onvoldoende geweest zijn.

 


3.1.5. Het menselijk handelen bestaat uit meer dan het artistiek handelen alleen.

 

De kunstenaar is, zoals eerder vermeld, mens tussen de mensen.

Ook de kunstenaar weeft diens menselijke draad doorheen het netwerk van menselijke relaties. (Arendt 1964)

Door de wereld in te gaan, door beschikbaar te zijn voor ontmoetingen binnen de context, door empathisch te luisteren, zonder op voorhand te weten wat er gezegd zou worden maakt de kunstenaar plaats voor de verrassing. De verrassing die enkel plaatsvindt wanneer je geen verwachtingen hebt. (Pépin 2022, p.111-122)

 

 

3.1.6. Een dialoog start vanuit het luisteren.

 

Een ontmoeting draagt de dialoog latent in zich.
Wie voldoende geduld heeft, wie voldoende ruimte geeft, zal dialoog krijgen. (p.104-107)
Het begin van de dialoog bestaat altijd uit het luisteren.

Luisteren kunnen we ook enkel wanneer we aandachtig aanwezig zijn.

Het is ook de spanning in een lichaam voelen, de ademhaling observeren, humor ontdekken. Luisteren is ervaren en bewust meeresoneren. (Herman & Vanhee 2021)

Hier komt het werk van de danskunstenaar van pas. Actief luisteren doe je met het volledige lichaam, niet enkel met het oor.

De dialoog draagt ook een scheppende kracht in zich. Luisteraar en spreker maken hem samen.

 

 

 

Door samen aanwezig te zijn, in het artistiek handelen, of in het simpelweg luisteren naar elkaar, vormt zich een netwerk van menselijkheid.
Een menselijkheid bestaande uit zowel ervaringen, kennis, geschiedenis en verhalen. (Vasterling 2022)
Het is aan de kunstenaar om die ervaringen en verhalen van de eigenaar te laten zijn en deze niet te claimen als die van hem/haar/hen.

 

 

Bronnen:

 

Borgdorff, H. (2010). Where are we today? The state of the art in artistic research. Årsbok konstnärlig FoU.

 

Gielen, P. (2015) Performing the Common City, On the Crossroads of Art, Politics and Public Life. Uit Interrupting the City, Artistic Constitutions of the Public Sphere. Valiz.

 

Haraway, D. J., (2016) Staying with the Trouble. Making Kin in the Chthulucene. Duke University Press.

 

Herman, F., Vanhee, S. (2021) Luisteren naar luisteren/Luisterbrief. Forum +, 28, (issue 3), p. 44 - 51.

 

Hübner, F. (2022). In Good Company. Think we must. Fontys, Fine and Performing Arts.

 

Joosten, H. (2019, december). Henriëtta Joosten over Hannah Arendt. [Audio podcast]. Internationale School voor Wijsbegeerte. Geraadpleegd op 1 april 2023, van https://open.spotify.com/episode/6

 

Lijster, T.  (2022) Community, Commons, Common Sense. Social Inclusion, Volume 10; Issue 1. Cogitatio, University of Groningen.

 

Pépin, C., (2022) De ontmoeting. Een filosofie. Noordboek Filosofie.

 

Philosophy Overdose. (2021, 21 augustus) Hannah Arendt (1964) - What Remains? (Full Interview with Günter Gaus) [Video]. YouTube. Geraadpleegd op 1 april 2023, van https://youtu.be/dVSRJC4KAiE

 

Soenen, R. (2006) Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad. Garant

 

Vasterling, V. (2022, 3 maart). Mensen scheppen werelden. (Seizoen 1, nr.4.) Hannah Arendt. Over liefde en vrijheid. [Audio podcast]. VRTmax, Klara. Geraadpleegd op 1 april 2023, van https://www.vrt.be/vrtnu/podcasts/klara/

 

Warwick, M. (2012). Heidegger, nature philosophy and art as poietic event. Transformations, 2012 (21/2), p.10-17.

 

 

 

 

 

 


9/10/2022
Blogpost 1:

een onaangekondigde start


Er zijn duizenden redenen en excuses die ik kan bedenken om vandaag niet te starten met dit kleine onderzoek.

Maar alles komt neer op angst.
Ik ben redelijk bang om op straat te dansen. Het verbaast me hoe snel je gewoon geraakt aan een onopvallend en anoniem publiek leven. Vier maanden zijn lang genoeg om weer opnieuw te moeten beginnen.
Ik val snel terug in bescheidenheid, ondanks dat ik ook voel dat ik iets wil (laten) ervaren.

Veel heeft te maken met onzekerheid.

 

Een nieuwe plek en een nieuw onderzoek. Vanaf nu zal ik op zondag aanwezig zijn in de wijk Nieuw Zuid in Antwerpen.
Voorlopig van 9u tot 10u. Misschien steeds op dezelfde plek, misschien ook niet. Mogelijks zal mijn actie nomadisch zijn en zal ik exploreren welke plekken in de wijk bepaalde prikkels en ontmoetingen genereren.

Voorlopig is dat nog niet helemaal duidelijk. En dat komt omdat ik er nog maar net aan begin. Wat ik wel kan vertellen is dat dit kleine onderzoek kadert in een groter onderzoek. Vandaag ben ik afstudeerder aan de Master Kunsteducatie aan de Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg. Dit wil zeggen dat ik een meesterproef zal uitvoeren en zal ondergaan, in de vorm van een artistiek onderzoek.
En kijk, daar komt het dus allemaal een beetje bij elkaar. Mijn observaties en kleine acties van vorig academiejaar, aan de Scheldekaaien, hebben me bepaalde ervaringen en inzichten gebracht. Het dansen in de openbare ruimte heeft voor een groot deel het pad van mijn komende zoektocht bepaald.
Mijn onderzoek zal handelen over wat een kunstenaar kan betekenen voor de samenleving. Als kader voor dit onderzoek kies ik voor de wijk Nieuw Zuid, een wijk in opbouw.

Dat biedt eindeloze mogelijkheden, want veel ruimte is nog onbestemd.

Maar het biedt ook veel vragen en uitdagingen, want er ligt nog veel open. Verhoudingen zijn nog niet gefixeerd. Niet tussen gebouwen onderling, want er wordt nog veel bijgebouwd. Maar ook niet tussen de bewoners, want er komen er steeds weer nieuwe bij, terwijl er al anderen doorreizen en vertrekken.
Er zijn ook nog niet heel veel commerciële zaken gevestigd. En in het midden van de wijk ligt een ingestort schoolgebouw dat voor verdriet, ontzetting en wantrouwen heeft gezorgd. Dat is een stevige kluif. Mijn onderzoeksvraag is voorlopig

 

"Hoe kan een kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie in de stad te bevorderen?"


Dit is nog ruim en algemeen.

Op dit moment leg ik mijn focus op de eerste deelvraag

 

'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om contact te maken met de bewoners in de wijk?'

 

Je merkt al twee afbakeningen; contact en de wijk. Contact is een primaire voorwaarde voor sociale cohesie. De wijk is een duidelijke afbakening van een oppervlakte in de stad.

Deze eerste deelvraag neemt al aardig wat tijd in beslag. Het zou zo maar eens kunnen dat ik dit academiejaar niet verder geraak dan deze vraag volledig uit te pluizen. En dat geeft niet.



Terug naar nu en hier. Mijn eerste idee is om in het midden van de wijk te gaan staan en op het Panamarenko plein plaats te nemen. Er is geen excuus om het niet te doen. Het is droog, er is een aangename bedrijvigheid, mede door de bakker op het plein. De zon werpt stralen op de ondergrond. Kortom perfect. En toch...

Toch voel ik schroom, twijfel, een grote bedachtzaamheid. Is het te snel alles ineens? Mijn eigen fysieke integriteit is ook een element waar ik rekening mee dien te houden in mijn onderzoek.

Ik besluit toch te verhuizen naar het grasveld ten oosten van het plein. Tussen de grote partijen gras liggen wandelpaden in gravel.

Ideaal! Ik zet me op één van de breedste wandelpaden, aan een bank en met zicht op de terrassen van de bewoners van het flatgebouw van Woonhaven.

Of hebben zij zicht op mij?
Daar gaat het natuurlijk om.
En ik start.
Ik besluit vanuit Tai-chi te beginnen. Er is geen aanleiding om hier het klassiek ballet in te zetten. Het gaat over het bewegend lichaam en wat een beweging te weeg kan brengen. Wat doet een lichaam in beweging? Wat zet een lichaam in beweging? Welke beweging veroorzaakt de beweging? Wat beweegt het bewegend lichaam? Wat veroorzaakt een bewegend lichaam? Wat wordt veroorzaakt door een bewegend lichaam? Wat gebeurt er in het bewegend lichaam? Wat gebeurt er in wat veroorzaakt wordt door het bewegend lichaam? En ga zo maar door.
Dus ik beweeg mijn lichaam vanaf nu op een plek op het Nieuw Zuid. Ik hoop iedere zondag, maar weet dat dat utopisch is. Het leven beweegt het bewegend lichaam immers ook. En die beweging zal soms weg van het Nieuw Zuid zijn.
Maar je kan de beweging wel volgen. Hier op mijn blog. Zo beweeg jij mee.
En als je feedback achterlaat op de blogpost, beweeg jij mij weer op jouw beurt.
Ik ben graag in beweging, dus ik nodig je uit.
Of kom af en beweeg mee. Dat is nog steeds toegelaten. Want het blijft de openbare ruimte, en die is van iedereen.

 

de betekenis

ligt niet in de reactie

maar in de actie

Iets wat terugkomt in gesprekken, zowel bij de ander als bij mezelf, is het woord 'moeilijk'.

Moeilijk om in contact te komen.

"Hoe kan de kunstenaar lichamelijkheid inzetten om in contact te komen met de bewoners van de wijk?"

Hij komt moeilijk in contact met de inwoners van de wijk.

Misschien maken we het gewoon moeilijk doordat we er vanuit gaan dat het moeilijk is?

 

Ligt de moeilijkheid niet eerder in de eerlijkheid en de intentie?

Welke intentie heb je?

Wil je de wijk veranderen? Of wil je de wijk onderzoeken?

Dit verschil dient duidelijk te zijn.

Voor deze deelvraag is de intentie het onderzoeken van de wijk.

Dans is een valabele methode om de wijk mee te onderzoeken.

Dan is dans een valabele manier om in contact te treden met de bewoners.

Dit zal niet meteen vanuit een uitvoerende vorm zijn, maar uit een onderzoekende vorm.

dans als onderzoeksmethode.

12/10/2022

Bron:

 

The Tyranny of Merit
What's Become of the Common Good?

Michael J. Sandel

 

In deze publicatie van de politiek filosoof Sandel, hoogleraar aan Harvard, lees ik over de tirannie van de verdienste.

De hedendaagse mythe van de verdienste wil dat je zelf verantwoordelijke bent voor je ontwikkeling.

Het maakbaarheidsprincipe zit stevig ingebakken in onze kapitalistische samenleving. De kerngedachte van het maakbaarheidsprincipe is dat als je maar hard genoeg werkt en je zelf je succes in handen neemt, dat je dan ontwikkelt en succesvol wordt.
Dit wil zeggen dat ondanks de ene persoon er harder voor zal moeten werken, twee personen op het zelfde punt succesvol kunnen worden. De kans om succesvol te worden ligt dus bij jezelf.
Volgens Sandel wordt er foutief gedacht vanuit het creëren van een gelijke kansen-beleid. Simpelweg omdat gelijke kansen niet bestaan.
Niet iedereen wordt met dezelfde kansen geboren. Waar je geboren wordt heeft een bepalende impact op het verdere verloop van je leven. Maar ook gebeurtenissen in het verdere verloop in het leven kunnen er voor zorgen dat je kansen teruggeschroefd worden. Denk maar aan ziekte, ontslag, ...

Hier blind voor zijn is moedwillig ontkennen dat men zelf wellicht heel kansrijk is geweest en heel fortuinlijk.
Het is een blinde vlek in onze samenleving en in politieke middens.
Deze politieke middens, waarin onze samenleving wordt vormgegeven, worden bijna uitsluitend bevolkt met personen die in een kansrijke omgeving zijn opgegroeid en die hierdoor hoogopgeleid zijn.

Sandel maakt ons er op attent dat deze groep niet kan weten hoe het is om jezelf te proberen ontwikkelen zonder al die kansen.

Ze hebben geen idee, ze missen de ervaring en hierdoor enige vorm van emphatie naar mensen zonder diploma of middelen.
Het verrast Sandel dan ook niet dat de politiekers en regeringsleiders blind zijn voor de groeiende onvrede bij hun eigen bevolking.
Waar komt die onvrede vandaan?

Er wordt bijna continu een nadruk gelegd op de boodschap dat we verantwoordelijk zijn over ons eigen lot. Dit leidt tot het uithollen van de solidariteit naar kansengroepen. Denk maar aan de strikte controles op de huurders bij de sociale woningbouwmaatschappij. Vanaf het moment dat zij zichzelf hebben kunnen ontwikkelen en een iets beter loon beginnen te verdienen, worden ze terug op straat gezet en in de private huurmarkt geduwd. Daar zijn de prijzen zo hoog dat ze terug in de armoede verzeilen. Maar dat zou dan aan hun ontbrekende boekhoudkundige skills liggen.

Een tweede nadruk wordt gelegd op het belang van een hoger diploma als ontsnappingsroute uit de armoede. Deze gedachte ondermijnt het aanzien tegenover arbeid en arbeiders. Hierdoor ontstaat er een tekort aan werkkrachten en te hoge werkdruk bij de arbeiders van vandaag.
Maar het belangrijkste is misschien wel het gevoel van ondergeschiktheid.
Zeker wanneer beslissingen enkel worden genomen door hoogopgeleide experts.

Tenslotte vestigt Sandel de aandacht op de verdeling van de publieke ruimte.

Ook al wordt er een gelijkenkansen beleid gevoerd met het oog op klasse, etniciteit, gender, ... toch is de ongelijkheid nergens zo duidelijk als in de openbare ruimte.

We kennen gescheiden scholen, met kansrijke of kansarme kinderen bij elkaar. Supermarkten voor de welgestelden, supermarkten voor kansarme gezinnen. Denk maar aan het verschil tussen Delhaize en Aldi. Wijken dure boetieks gevestigd zijn en wijken waar tweedehandswinkels worden omgeven door Zeeman en andere budgetwinkels. En buurten worden vormgegeven op basis van een bepaald gemiddeld inkomen van de populatie.
Het is alsof de openbare ruimte netjes verdeeld is.
Sandel noemt het “the meritocratic sorting machine”. (p. 155-194 en p. 226)

 

En hier kan ik één op één de vertaling maken naar de wijk Nieuw Zuid in Antwerpen.
Ik zie de restaurants en de broodboetiek voor de kansrijke bewoners. En ik zie geen Aldi of goedkopere broodjeszaak voor de minder kansrijke mensen die wonen in de woningen van Woonhaven.
Dit is een politieke keuze.
De wijk is zo vormgegeven dat ze volledig ingaat op de wens van de vermogenden.
Sterker nog, de wijk is ontworpen om niet in contact te komen met zij die niet dezelfde kansen hebben gehad. Zodanig dat de vermogenden niet blootgesteld worden aan de ongemakkelijkheid die zulk contact bij hen zou veroorzaken. Want dan zouden ze mogelijks kunnen inzien dat ze hun eigen kansen niet hebben gecreëerd maar hebben gekregen.

 

Kan kunsteducatie hier iets in betekenen?
Ja!

Een gebrek aan empathie, aan het inlevingsvermogen voor een andere situatie ligt hier aan de grondslag.
Pas wanneer men zich kan verbeelden dat het leven een andere vorm had aangenomen wanneer het niet als vanzelf zo kansrijk was geweest, kan men inzien wat de eigen gegeven kansen zijn geweest.
Wanneer men dit kan inzien, ziet men ook de manke verhouding in onze samenleving.

Kunsteducatie kan empathie aanwakkeren.
Zoals ik had gezien tijdens de workshop Empowering Dance tijdens de Nederlandse dansdagen, kan ook dans hier een belangrijke facilitator in zijn.

Het lijkt me nu geen aanname meer.
De vraag is hoe ik dit dan zou proberen inzetten in de wijk?

Of "Wat kan kunsteducatie betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?"

Of "Wat kan de kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?"

Want ik doe onderzoek als kunstenaar en ik kom in contact met de participanten aan het onderzoek. En in het contact met mij kunnen ze zich verhouden tot de kunstenaar, de kunst en alles wat ik in het midden leg. Zo ook met de sociale ongelijkheid in de wijk. Opdat de economisch onvermogenden niet de sociaal onvermogenden zullen zijn.



Bronnen:

 

Dans ateliers, Empowering Dance, geraadpleegd op 12/10/2022 van http://empowering2.communicatingdance.eu/guidebook/en/

 

Sandel, M. J., (2021), The Tyranny of Merit, What’s Become of the Common Good?, Penguin Random House.


Wat kan de (dans)kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?


Ik steek niet onder stoelen of banken dat dit het moeilijkste gedeelte binnen het onderzoek was om te beschrijven.
Hierdoor ben ik vanaf het vooronderzoek heel veel literatuur gaan lezen, podcasts beginnen luisteren en interviews beginnen bekijken om dit vanuit zo veel mogelijk verschillende perspectieven te kunnen bekijken.
In onderstaand stuk kan het zelfs lijken alsof ik hierdoor net verloren loop in het begrip ‘sociale cohesie’. En misschien is dat ook wel zo.
Maar ik troost me met de gedachte dat onze samenleving an sich hier wel lijkt in verloren te lopen. (Haraway, 2016, p.1-8)

En dat ik dus nog jaren lang kan zoeken naar wat sociale cohesie is en wat ik als kunstenaar kan betekenen voor deze sociale cohesie in een stedelijke context.

 

 

 

Sociale cohesie is een moeilijk begrip dat zich niet laat vangen in enkele zinnen.
Er zijn veel termen en begrippen die dit fenomeen kunnen verklaren.
Elk begrip is vanuit een bepaald veld verklaard.


De term het sociaal kapitaal wordt gebruikt in de sociologie. Sociaal kapitaal refereert naar de som van de omgevingsfactoren die een invloed uitoefenen op het vermogen te kunnen handelen door individuele personen en groepen. (Hooghe, 2006, p.31-37)

Dat omgevingsfactoren bepalend kunnen zijn voor het samen kunnen leven van individuen en groepen hoeft geen verrassing te zijn.

Binnen disciplines als economie en criminologie worden deze factoren dan weer onderzocht met het oog op een meritocratische samenleving.
De idee dat we zelf verantwoordelijk zijn voor onze kansen, en dus over onze toekomst, staan eigenlijk haaks op de studies die bevestigen dat omgevingsfactoren doorslaggevend kunnen zijn. Toch worden ze gretig aangewend door zij die proberen ons het tegendeel te bewijzen. (Sandel, 2021, p.65-80)

 

De term gemeenschapsvorming wordt dan weer veelvuldig gebruikt door politici.
(de Meere en Huyghe, 2008, p.5)
In onze huidige tijd wordt deze term gebruikt om een gevoel van veiligheid te beschrijven. Door aan ‘gemeenschapsvorming’ te doen tracht men de eenzaamheid en het vijandig gevoel jegens anderen te verminderen. (Hertz 2020, p.46-47)


Durf ik te zeggen dat het door bepaalde politieke strekkingen zelfs wordt ingezet om net het gevoel van veiligheid te niet te doen? (Caron 2006, p.109-110)

Het sterk benadrukken van een vorm van gemeenschap en het beschrijven van de voorwaarden waaraan je dient te voldoen om deel uit te kunnen maken van bepaalde gemeenschappen is een bewuste techniek. (Bray et al., 2019, p.14-15)

 


4. Wat versta ik als (dans)kunstenaar onder sociale cohesie?

Er kan dus veel gezegd en geschreven worden over sociale cohesie.
Maar ondertussen staat onderzoek vandaag vooral in het teken van de participatiegraad, sociale posities en uitsluiting van grotere groepen.

De relaties tussen mensen zelf, komen daarbij weinig aan bod. (Soenen 2006, p.40-41)
En net die relaties tussen de mensen onderling is wat voor mij van belang is.

In de kleinste interactie zit voor mij de grootste urgentie.

 

4.1. Mensen onderling maken de gemeenschap.

Als mens maken we als individu deel uit van een gemeenschap.
Dit doen we door als con-dividu te handelen.
En waar ik dus mijn focus leg op de mens als individu, maakt deze toch steeds weer deel uit van een groter geheel.

Het individu krijgt pas vorm wanneer het kan ‘maken’, ‘doen’, ‘handelen’ met de ander. (Lijster, 2023)

Het individu wordt subject.

En door samen te handelen en dus over te gaan tot interactie, krijgen we intersubjectief handelen.

Deze intersubjectiviteit, de menselijkheid die we onderling uitvoeren, kan niet aanwezig zijn wanneer we niet kunnen handelen. (Vasterling, 2022)

We dienen samen te ‘doen’. Het samen ‘uitvoeren’ creëert betekenis. Hierin ligt onze ‘menselijkheid’.
Dit is niet hetzelfde bij het toevallig samenkomen. (Hertz 2020, p. 254)

 

De mens ontwikkelt zichzelf vanuit het netwerk. (De Wachter, 2022)
Een netwerk ontstaat door het samenwerken vanuit onze eigen kwetsbaarheid.
We zijn afhankelijk van de zorg en de ondersteuning van anderen. Onze onvolledige onafhankelijkheid is de basis voor solidariteit, gemeenschappelijkheid en liefde. (Lijster, 2023)
Het is een voorwaarde voor onze samenhang.

Deze gemeenschappelijkheid moeten we oefenen. (Lijster 2022, p.153-159)

 

4.2. Waarom zou een kunstenaar daar iets in willen betekenen?

Waarom zou een danser, een choreograaf als ik me hier mee bezighouden?
Ben ik wel in staat om hier uberhaupt mee aan de slag te gaan?

 

Wanneer we kijken naar het hedendaagse sociaal-culturele werkveld zien we dat er reeds ingezet wordt op burgerparticipatie, beleidsparticipatie, gemeenschapsvorming, gemeenschapsopbouw, en samenlevingsopbouw. (Vermeersch, 2018; Vermeersch, 2019)
Elk van deze bouwstenen zijn niet louter nobel maar een noodzakelijk werk.
Werk waar ik me als kunstenaar niet aan zal wagen.

Dit is zonder meer de deskundigheid van het voorgenoemde werkveld, en zoals ik al eerder aangaf, het domein van de sociaal-cultureel werker.
Maar er is een reden waarom ik geen sociaal-cultureel werker ben.
De reden is dat ik de urgentie niet voel om op dit niveau te werken of te handelen.
Omdat ik niet weet wat voor sociale cohesie de meest primaire vorm heeft opdat onze samenleving het vlotst verloopt.

Als ik in het vorige hoofdstuk aantoonde dat het niet aan de kunstenaar is om structurele verandering door te voeren, waarom dan de blik net op die sociale cohesie richten?

 

Ik heb gekozen om kunstenaar en kunsteducator te zijn.

Dat heeft consequenties.

Enerzijds kan ik enkel handelen in de samenleving die zich hier en nu voordoet zoals die zich hier en nu voordoet. Anderzijds heb ik de kracht van de verbeelding.

Wat mij aanbelangt is de positie van het individu, het perspectief van de enkeling en de interactie tussen deze persoon en de omgeving.

Als individu probeer ik ook mezelf te verhouden als subject tot de intersubjectiviteit van mezelf en de ander. Wat maakt dat ik als subject deel uitmaak van het betekenis creëren door de ander.

 

Waar het mij over gaat is niet het omver gooien van grote systemen, of het verbeelden van een hele nieuwe wereld.
Het gaat mij over het geven van een stem door mijn oor aan te bieden.
Het gaat mij over het geven van een plaats aan een gevoel door het ruimte te schenken en er de aandacht op te vestigen.

Het gaat me om het laten ervaren dat samen kijken een andere blik oplevert dan alleen kijken.

Op deze manier hoop ik iets terug te geven aan de mensen die hun ambities hebben aangepast aan de mogelijkheden die ze tot hiertoe kregen. (Nussbaum, 2010)
Dat is niet ‘veranderen’ dat is het ‘menselijke’ teruggeven.
Dat is sociale cohesie op micro-niveau.
Het betekenisgeven als innerlijke manifestatie.

 

Kunst kan dat, de kunstenaar kan dat, de kunsteducator kan dat.

Door de aandacht te vestigen op de mogelijkheden binnenin de mens, de eigen ‘menselijkheid’.
Dit is voor mij de kern van kunsteducatie.
Dat is het oefenen van onze gemeenschappelijkheid.

 

4.3. Hoe zou de danskunstenaar hier mee aan de slag kunnen gaan?

De (dans)kunstenaar dient zich bewust te zijn van de kracht van de nabijheid. (De Wachter, 2022)

Nog belangrijker dan het fysieke bewegen is het fysieke aanwezig zijn.

Aanwezig zijn is essentiëel om nabij te kunnen zijn. (Vasterling, 2022)

In de ontmoeting, in het samenbrengen van de eigen context en de context van de toeschouwer of deelnemer ligt een artistieke kracht. (Bourriaud, 2002, p.18)

De kracht ligt zowel in het mee deel uitmaken van de context en dus in de context te delen, als het delen in de verhalen en ervaringen binnen de context.
Door dit delen geeft men de mogelijkheid en de kans aan het ‘her-verbeelden’ van de context door de verteller, de toeschouwer, de deelnemer.

Het is daarom belangrijk om de mensen te betrekken en zelf te laten handelen en niet enkel óver hen te handelen wanneer we onze focus willen behouden op de innerlijke manifestatie.

Op deze manier is het lichaam inzetten vaak eerder een actie van het bewust aanwezig zijn dan een actie in dans.

 

Kan men dan niet dansen binnen de context?
Jawel, de danser kan zo veel dansen als die zelf wil. Zolang die danst om de context te onderzoeken, zal er veel data gegenereert kunnen worden.
Maar de danser kan niet verwachten dat de context meedanst. Het handelen van de mens binnen de context vindt niet noodzakelijk plaats tijdens het dansen met de context.
Dit zijn twee verschillende zaken.
Het handelen van de mens binnen de context vindt plaats in de relatie tussen de danser en de mens. (p.32)

 

4.4. Op voorwaarde dat...

Het her-verbeelden van de context, van gedachten, ideën en verlangens, kan plaatsvinden wanneer er voldoende aandacht aan geschonken wordt.
Aandacht in een langzaam tempo. (Heidegger in De Wachter, 2022 ; Tempest, 2020, p.102)

Wanneer de kunstenaar zich aan een eigen opgelegd schema houdt, heeft die geen oog voor het tempo van de context.
Het niet volgen van het tempo van de context zorgt voor onveiligheid.

 

Veiligheid is een essentiële voorwaarde.
In vele opzichten is dit de werkelijke basis van het handelen van de kunstenaar.

Toch laat het zich niet persé in een definitie gieten.

Laten we beginnen met het aannemen dat de kunstenaar en de context handelen vanuit het principe van gelijkwaardigheid.

De kunstenaar is mens tussen de mensen.

Iedereen is een uniek mens, dat hebben we gemeenschappelijk. (Arendt, 2009, p. 16)

Dit dient de kunstenaar te respecteren, zonder daarbij voorbij te gaan aan de identiteit van de mens binnen de context. (Despret in Haraway, 2016, p. 126-127)

De kunstenaar gaat een veilige relatie aan met de context. Waarbij de kunstenaar niet de ideëen en veranderingen doorvoert die hij nodig vindt in de context. Maar een ruimte schept waar reflectie kan plaatsvinden door zowel de context als door de kunstenaar. (Freire, 2017, p. 39-43)

 

Deze ruimte kan figuurlijk gezien worden als de publieke ruimte zoals in het vorige vraagstuk ‘Wat kan de kunstenaar betekenen voor de wijk?’
Of het kan gezien worden als een fysieke ruimte waarin het handelen, het her-verbeelden kan plaatsvinden. (Hertz, 2020, p.77 en p.99)

De verantwoordelijkheid voor deze voorwaarde ligt dan niet meer louter bij de kunstenaar, maar bij een ruimer overheidskader. (Burger, 2022, p.51-55; De Wachter, 2022; Hertz, 2020, p.277; Lijsters, 2023)

 

Een bedenking:

Bij het ontbreken van deze ruimte zal het de danskunstenaar veel meer tijd vragen om verder dan de pure ontmoeting te kunnen handelen.

Wanneer deze ruimte wel geïnstalleerd is, kan de danskunstenaar mogelijks wel met de context dansen.

 

Even uitzoomen:

Als werkelijk al deze voorwaarden ingevuld zijn, kunnen we dan werkelijk een wijk en haar sociale cohesie veranderen?

Nee, in de eerste plaats is dat ook niet onze doelstelling en ook niet onze taak. (Benhammou, 2022, p. 44-45)
Maar we kunnen wel luisteren, aandacht schenken en ruimte scheppen voor de context.

En dat maakt al een werkelijk verschil. (Burger, 2022, P.50-55)

 

Of zoals Hans Bossmann me vertelde tijdens één van onze vele ontmoetingen:

 

“Als je als danskunstenaar niet aanwezig bent in de wijk,

wordt er ook niets bevorderd aan de sociale cohesie.”

 

 

Bronnen:

 

Arendt, A. (2009). De Menselijke Conditie. Boom Uitgevers.

 

Benhammou, R. (2022, juni). Pioniers der gentrificatie. Column in Boekman 131. 44-55.

 

Bourriaud, N. (2002). Relational Esthetics. Les Presses du Réel.

 

Bray, R., De Laat, M., Godinot, X., Ugarte, A., Walker, R. (2021). The Hidden Dimensions of Poverty, ATD Fourth World, University of Oxford.

 

Burger, K. (2022, juni). Het draagvlak is nog lager dan bij lokale verkiezingen. Maar dat is niet het probleem. Essay in Boekman 131. 50-55.

 

Caron, B. (2006). Gemeenschapsvormingen in het cultuurbeleid. Een poging tot uitklaring en politologische duiding. Wisselwerk, Cahier ’06. SoCius. 98-121.


de Meere, F., Huyghe, A. (2008). De invloed en effecten van sociale samenhang. Een literatuurverkenning. Verwey-Jonker Instituut.

 

De Wachter, D. (2022). Pause invites Dirk De Wachter. [Online gesprek/dialoog]. Pause. Geraadpleegd op 28 december 2022, van https://pause-invites.com/

 

Freire, P., (2017). The Pedagogy of the Oppressed. Penguin Random House.

 

Haraway, D. J., (2016) Staying with the Trouble. Making Kin in the Chthulucene. Duke University Press.

 

Hertz, N. (2020). De Eenzame Eeuw. Het herstellen van menselijk contact in een wereld die steeds verder ontrafeld. Spectrum.

Hooghe, M. (2006). Gemeenschapsvorming en sociale cohesie: Een sociologische analyse. Wisselwerk, Cahier ’06. SoCius. 29-39.

 

Joosten, H. (2019, december). Henriëtta Joosten over Hannah Arendt. [Audio podcast]. Internationale School voor Wijsbegeerte. Geraadpleegd op 1 april 2023, van https://open.spotify.com/episode/6

 

Lijster, T.  (2022) Community, Commons, Common Sense. Social Inclusion, Volume 10; Issue 1. Cogitatio, University of Groningen.

 

Lijster, T. (Geïnterviewd door Lex Bohlmeijer). (2023, 28 januari). Commons. Lex Bohlmeijer in gesprek met Thijs Lijster. In goede gesprekken. [Aflevering audio podcast]. De Correspondent. Geraadpleegd op 3 februari 2023, van https://open.spotify.com/

 

Nussbaum, M. (2010, 2 maart). Creating Capabilities: The Human Development Approach”. Talk at the University of Chicago Law School. [YouTube video]. geraadpleegd op 30 maart 2023, van https://youtu.be/sYfFGDhbHUk

 

Sandel, M. J. (2021). The Tyranny of Merit, What’s Become of the Common Good? Penguin Random House.

Soenen, R. (2006) ‘STITCH & SPLIT’, Een relationele versie van gemeenschap. Wisselwerk, Cahier ’06. SoCius. 40-55.

Tempest, K. (2020). On Connection. Faber & Faber Limited.

 

Vasterling, V. (2022, 3 maart). Mensen scheppen werelden. (Seizoen 1, nr.4.) Hannah Arendt. Over liefde en vrijheid. [Audio podcast]. VRTmax, Klara. Geraadpleegd op 1 april 2023, van https://www.vrt.be/vrtnu/podcasts/klara/

 

Vermeersch, L. (2018) SOCIAAL-CULTUREEL WERK, Klein lexicon voor de hedendaagse praktijk.HIVA Katholieke Universiteit Leuven.

 

Vermeersch, L. (2019) THEORIE OP MAAT VAN DE PRAKTIJK. Een overzicht van actuele praktijktheoriën in/voor het sociaal-cultureel werk. HIVA Katholieke Universiteit Leuven.

 

 

 

 

 

 

De ongelijkheid in de wijk is geen emotionele ingeving van mezelf.
Het is een realiteit.

 

Als onderzoeker dien ik me wel bewust te zijn van mijn eigen perspectief.

Zelf kom ik uit een gezin dat niet kansrijk was, maar mijn ouders zagen wel kansen voor me buiten de gezinscontext.

Deze kansen kreeg ik aangereikt.

 

Toen ik later terug in de kansarmoede terecht kwam door een speling van het leven, heb ik bewust gekozen voor het behalen van een diploma hoger onderwijs om mijn arbeidskansen te vergroten. Op dat moment zag ik dat ook als enige uitweg.

Ik heb aan den lijve ondervonden wat Sandel aangeeft.

En ja, na het behalen van dat diploma en de daar aan gekoppelde kansen, werd het leven gemakkelijker en fortuinlijker voor me.

En ook ik liep in de val. Ik schreef aanvankelijk dit fortuin toe aan mijn harde werk. Het voelde als mijn verdienste.

Maar het voelt ook goed om vandaag te beseffen dat ik op dat moment kansen kreeg toegereikt die ik kon nemen. Dat is het enige verschil tussen mezelf en de mensen in de woningen van Woonhaven. 

 

Ik dien me ook bewust te zijn van mijn perspectief op de bewoners van Triple Living. Zij zullen ongetwijfeld zeer hard hebben gewerkt om deze woning te kunnen kopen. Dit kan ik niet ontkennen. Anders zou ik puur afgunstig zijn. En dat ben ik niet.

 

Een zo neutraal mogelijk houding aannemen als onderzoeker, het heeft met professionalisme te maken. Maar misschien ook met professie.

Want wie hard roept, wordt niet verstaan.

Het komt er op aan stem te geven, niet te overstemmen.

 

(H)Erkenning

 

mag ik luisteren

naar uw eigenste verhaal

laten we bestaan

artistiek onderzoek als kunsteducatieve praktijk

                 


Wat kan de (dans)kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?


In dit hoofdstuk sta ik stil bij de specifieke wijk die ik als onderzoekcontext nam.
Hierbij geef ik graag wat achtergrondinformatie aan de hand van cijfers, en grijp ik ook terug op enkele begrippen die in de voorgaande hoofdstukken werden besproken.
In dit hoofdstuk verwijs ik naar gesprekken die ik had met verschillende bewoners in de wijk en naar gesprekken op beleidsniveau.

 

5. Wie maakt een wijk?

Het gebied waar de wijk wordt opgetrokken ligt bovenop een oude scheepswerf van de 18e eeuw. Aan de scheepswerf werd later een nieuwe woonwijk opgericht. Deze wijk aan de zuidelijke rand van de Stad Antwerpen kreeg een treinstation voor zowel persoonsvervoer als goederenvervoer.

In de 19e eeuw reikten de opslagplaatsen van de haven tot het uiterste zuiden van de stad.
Na W.O.II werden de havenactiviteiten en opslagplaatsen naar het noorden verhuisd.
Het station kreeg een andere invulling en werd gebruikt als rangeerstation voor rollend spoorwegmateriaal.
In 1965 werd het station nog intensief ingezet voor het aanbrengen van bouwmaterialen voor het aanleggen van de ring rond Antwerpen (autostrade) en de bouw van de Kennedytunnel onder de Schelde.

Hierna kwamen het station en het rangeerterrein in ongebruik. (Vanholme, 2016)

 

Het station werd niet meer gebruikt en het terrein werd braakliggend.
Er vormde zich een biotoop voor een verscheidenheid aan fauna en flora.

Verschillende burgerinitiatieven resulteerden in een soort niemandsland voor rustenlozen en kunstenaars, met plekken als Schelda’pen, Petrol, de konijnenwei en het oude station als mega kraakpand. (Van Hasselt, 2022, persoonlijke communicatie)

 

In 2010 verkocht de Stad Antwerpen het terrein aan de projectontwikkelaar Triple Living NV en plande samen met hen de wijkontwikkeling voor het gebied.
Na het goedkeuren van het Ruimtelijke Uitvoeringsplan werd in 2014 het eerste gebouw gezet en kwamen de eerste bewoners in 2015 in de wijk wonen. (Kenniscentrum Vlaamse Steden, 2018)

  

5.1. Wijkidentiteit.

De bewoners die al sinds 2015 in de wijk wonen, hebben de wijk zien groeien.
Het tempo waarop de wijk vorm krijgt ligt erg hoog. De wijk is nog in volledige ontwikkeling en nog maar voor de helft opgebouwd. (Jeff Cavens, 24 januari 2023, persoonlijke communicatie)

 

Het gebied waarop de wijk gebouwd wordt telt 20 hectare.
Op de voorbije 7 a 8 jaar zijn er op die oppervlakte 73 percelen bebouwd.

Op deze percelen liggen, volgens de cijfers van 2023, in totaal 1030 woningen. (Triple Living, 2023)

Deze woningen bestaan voor 99,9% uit appartementen.
35,2% Van de appartementsgebouwen hebben meer dan 10 verdiepingen.

Slechts 3,8% heeft niet meer dan 2 verdiepingen.

Het hoogste gebouw telt 25 verdiepingen.

24,2% van de woningen telt minder dan 60 vierkante meter.

De overgrote meerderheid telt tussen de 60 en 100 vierkante meter.

Slecht 8,6% heeft een bewoonbare oppervlakte van meer dan 120 vierkante meter. (Stad in cijfers, 2023)


Binnen de wijk liggen ook 96 sociale woningen, verdeeld over 3 gebouwen.
Deze gebouwen worden beheerd door Woonhaven, de sociale huisvestingsmaatschappij binnen het District Antwerpen. (Woonhaven, 2023)

 

56,7% bewoners van de wijk Nieuw Zuid zijn alleenstaande.

In de wijk wonen 7,3% eenoudergezinnen.

22,7% zijn koppels zonder kinderen.

8,9% zijn koppels met kinderen. (Stad in cijfers, 2023)

 

In gesprekken kwam sterk naar voor dat de bewoners tevreden zijn over hun woning.
Zowel de bewoners met een woning van Triple Living, als de bewoners van Woonhaven zijn blij met het ontwerp, de indeling en de afwerking.
Er is veel lichtinval in de woningen door grote raampartijen.
Het hoogtechnologische warmtenet dat de wijk van energie en verwarming voorziet, wordt door de bewoners als groot pluspunt ervaren.
(Triple Living, 2023)

 

Over het leven in de wijk was er meer ontevredenheid. De wijk werd omschreven als leeg en doods.
Binnen de gebouwen zelf was er soms een informatienetwerk van buren en eigenaars die elkaar op de hoogte hielden via Whatsapp. (Persoonlijke gesprekken)
Ondanks deze kleine netwerken, vertelden de bewoners me dat ze elkaar niet of niet goed kenden.
Enkele de bewoners die zich tijdens het beginstadium in 2015 kwamen vestigen in de wijk kenden andere bewoners van andere gebouwen.

In het gesprek met K. werd er letterlijk in vraag gesteld of de wijk wel een eigen identiteit ontwikkelde?

K., die zelf in 2015 in de wijk was komen wonen, had het gevoel dat het menselijke aspect mist in de wijk.
H. geeft op haar beurt aan dat haar sociale leven zich buiten de wijk afspeelt en dat ze enkel naar de wijk komt om te eten en te slapen.

 

In 2022 werd aan de tuinen van één van de gebouwen van Woonhaven een groot zwart doek gespannen. Triple Living zou de inrichting van de tuinen slordig vinden en was bezorgd over de algemene esthetiek van de wijk.
Woonhaven stemde toe, Triple Living hing het doek. (Ella De Vylder, 6 oktober, 2022, persoonlijke communicatie)
De bewoners van Woonhaven voelden dit aan als persoonlijke commentaar op hun esthetiek.

S. vroeg zich af of zij als sociale huurder dan niet gezien mocht worden en voelde zich ‘weggestoken’.

De bewoners van Woonhaven werden geremd in hun aandeel voor het ontwikkelen van de wijkidentiteit. Triple Living greep bewust in op hun aanblik. Onder het mom van uniformiteit en ‘netheid’ werden de tuinen verborgen voor bezoekers van de wijk.


5.2. Openbare ruimte en eigenaarschap.

Ook in de verdeling en het ontwerp van de openbare ruimte houdt Triple Living de touwtjes stevig in handen.
De grootste delen liggen nog onder hun bevoegdheid.

Qua onderhoud voorziet Triple Living nog de grootst aantal diensten. Enkel de afval-verzameling en het onderhoud van de groenperken aanpalend aan de grote openbare wegen aan de noordkant van de wijk worden door de diensten van de Stad Antwerpen verzorgd.
Triple Living wil op termijn wel meer diensten overhevelen aan de Stad.

 

Maar niet enkel over het strikte openbare domein heerst de hand van Triple Living.
Wie zich als ondernemer wil vestigen in een pand van Triple Living, dient eerst langs hen te passeren en met hen te onderhandelen over het karakter van de zaak. (Jeff Cavens, 24 januari 2023, persoonlijke communicatie)

 

33,3% van de handelspanden zijn vandaag ingevuld door horeca.
Zo zijn er een restaurant met een Michelin ster, een privaat restaurant met een chef die je kan inhuren, twee cafés, een broodboetiek en twee koffiebars. Maar deze zaken zijn niet democratisch en hun prijzen liggen hoog.

8,3% van de handelszaken bestaan uit openbare diensten. Onder hen een private bank, een kinderdagverblijf, een studentencampus, een huisartsenpraktijk, een praktijk voor esthetische chirurgie en een ouderlingentehuis.
Er is slechts 1 supermarkt. (Stad in cijfers, 2023)

De andere handelszaken zijn fitnesscentra, een sapjesbar en interieurzaken.

 

Er is ook een Kringwinkel met huurbare ruimtes. Circuit wil een circulaire speeltuin zijn, met ruimte voor initiatieven en ondernemers die duurzaamheid als basismotief nemen.
Mieke Smet, een textielkunstenaar, heeft hier haar atelier.

Ondanks de mogelijkheid tot het huren van ruimtes voor workshops en niet commerciële initiatieven, heeft het pand eerder een invulling vanuit economisch oogpunt.

Triple Living is nog steeds eigenaar van het pand, maar heeft het in concessie gegeven aan de Stad Antwerpen, die op haar beurt de Kringwinkel heeft betrokken om invulling te geven aan het pand. (Jeff Cavens, 24 januari 2023, persoonlijke communicatie)

De buurtbewoners werd verteld dat Circuit een buurthuis zou worden in het midden van de wijk. Een ontmoetingsplek voor de bewoners van de wijk.

 

H. die zich als vrijwilliger inzet voor de koffiebar in Circuit voelt het vandaag aan als een gemiste kans. Er is bijna geen kans tot ontmoeting. De koffiebar ligt verscholen in een hoek van het pand en heeft ook geen democratische prijzen. De bar wordt in onder-aanneming door Oxfam uitgebaat.

H. is blij dat de producten Fair Trade zijn en daarom ook duurzaam zijn geproduceerd. Maar ze geeft ook aan dat de prijzen daardoor hoger liggen. Ze vindt het vervelend dat ze hierdoor de bewoners van Woonhaven niet kan ontmoeten of tegemoet kan komen tijdens haar vrijwilligerswerk. Ze zou hen meer willen betrekken bij Circuit.

 

Er zijn 4 grote kunstgalerieën gevestigd in de wijk.
Van de bewoners waar ik mee in dialoog ging brengen H. en K. sporadisch een bezoek aan een galerie.

V. leerde één van de galeriehouders kennen nadat ze was gaan klagen over het sluikstorten door de bezoekers van de galerie.
Meneer M. zegt dat hij de drempel te hoog vindt.
Mevrouw W. durft niet te gaan. Zij voelt er zich niet welkom.

 

Het aantal cultuurvoorzieningen in de wijk is 0. (Stad in cijfers, 2023)

Er is geen theater, geen vrijetijdscentrum, geen concertzaaltje, geen ontmoetingscentrum.
Waar kunnen de bewoners van de wijk elkaar dan wel ontmoeten?
In welke setting kunnen zij wel samen de wijk in handen nemen en een deel eigenaarschap claimen door het samenleven te ‘oefenen’? (Lijster, 2023)

 

Het park in de wijk is hier niet veilig genoeg voor. In de absolute openbare buitenruimte vinden wel gesprekken en ontmoetingen plaats, maar die zijn vluchtig en voorbijgaand van aard. (Hertz, 2020, p.79-80)

Door wekelijks te dansen in het park heb ik relaties opgebouwd met bepaalde bewoners. Soms ontstonden er ook contacten tussen verschillende bewoners doordat ze over me in gesprek gingen met elkaar. Maar steeds duurden deze contacten kort.
Indien ik als danskunstenaar echt met de bewoners zou willen dansen en het lichaam al dansend in zou willen zetten om contacten en netwerken te verstevigen, dan zouden we hier een veilige en neutrale binnenruimte voor nodig hebben.

Pas dan kunnen we op een dergelijke manier tot ‘handelen’ en ‘scheppen’ komen met respect voor elkaars integriteit.

 

Binnen de wijk is er geen gentrificatie, maar er leeft wel een gevoel van segregatie.

In het bijzonder voor de bewoners van Woonhaven is er geen veilige ruimte waar ze zich, los van hun sociale status, kunnen verhouden met de bewoners van Triple Living. Ze wonen dan wel in de wijk, maar maken er geen deel van uit.
Ook al leven ze en handelen ze dus in dezelfde wijk, de wijk wordt niet samen ‘geschapen’ noch ‘uitgeoefend’. (Lijster, 2022, p. 157)

 

Wanneer Triple Living samen met de Stad Antwerpen in de ontwerpfase de wijkontwikkeling uitstippelde is er weinig tot geen rekening gehouden met gemeenschappelijke ontmoetingsruimtes of culturele voorzieningen. (Bert Corluy, 11 november 2022, persoonlijke communicatie; Jeff Cavens, 24 januari 2023)

Toch is dit een gedeelde verantwoordelijkheid van de Stad op beleidsniveau en Triple Living als wijkontwikkelaar en projectontwikkelaar. (Hertz, 2020, p.92-104)

Nele Samson, architect en lid van de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening in Antwerpen, observeerde de wijk binnen dit onderzoek en kwam tot de vaststelling dat de wijk ontworpen werd vanuit een economisch perspectief. Volgens haar werd er onvoldoende ruimte bewaard voor informele ontmoetingskansen.

Ook werd er weinig ruimte geschonken aan eigenaarschap door de bewoners.

Triple Living bepaalt zo met een groot overwicht het karakter van de wijk. (Nele Samson, 5 februari 2023, persoonlijke communicatie)

 

5.3. Warmtenet

En toch...
Er leven wel fijnmazige netwerken in de wijk.
Zo is er bijvoorbeeld Mieke Smet die met haar kunstpraktijk een klein netwerk heeft opgestart in de vorm van een handwerkgroep. Zij gaven gezamenlijk gestalte aan een kunstwerk dat in Circuit geëxposeerd wordt. (Mieke Smet, 22 september 2022, persoonlijke communicatie)

Verschillende bewoners die ik sprak tijdens dit onderzoek hadden hier aan meegewerkt. Toch was de groep er niet in geslaagd om het contact te bestendigen. Voornamelijk door de Covid-pandemie zagen ze hun groepsactiviteit en ook het netwerk verwateren.

 

Meneer M. vertelde me over het samen tuinen-project in de tuin van het ouderlingentehuis in de wijk. Zo had hij K. leren kennen, waar ik ook mee sprak.

Maar deze groep komt maar een klein aantal keren per jaar bij elkaar. En in de wintermaanden wordt er niet getuinierd.

 

V. probeert als bewoner van de wijk een duurzaam buurtcomité op te richten.
Zo heeft ze in augustus 2022 met dit comité een eerste buurtfeest georganiseerd. (BAS, 2022) De logistiek en de promotie werden voorzien door Triple Living.

Het evenement flopte. Volgens V. werden de bewoners van Woonhaven niet bereikt en waren de consumpties te duur. Toch blijft ze hoopvol en ziet ze veel mogelijkheden.

Ze spreekt ook haar bezorgdheid uit. Ze stelt zich vragen over de verdere ontwikkeling van de wijk en het partnerschap tussen de Stad Antwerpen en Triple Living.
Momenteel onderzoekt ze hoe het buurtcomité rechtstreeks gesteund zou kunnen worden door de Stad en of zo de wijk in haar volledigheid gemakkelijker kan betrokken worden bij evenementen en initiatieven.

 

Deze initiatieven vanuit de bewoners zijn dan wel klein en fragiel, ze vormen wel de kiem voor een rijker en sterker netwerk in de wijk.

De bewoners zijn ontzettend geduldig en vertrouwen op de ontwikkeling van de wijk, maar uiten ook de urgentie aan ontmoetingskansen.
Het zijn de bewoners die het initiatief nemen om hun menselijkheid als bewoner te verbinden met de menselijkheid van de andere bewoners.
Hierbij blijken ze de behoefte te hebben om bewoners van buiten hun eigen gebouw en buiten hun eigen sociale kring te ontmoeten.


Deze urgentie werd duidelijk tijdens de gesprekken die ze als bewoners met mij voerden.
Het luisteren naar de boodschappen over hun bezorgdheden en hun ideeën gaven deze een nieuwe vorm.

Doordat ik me als kunstenaar tot deze boodschappen kon verhouden, werden mogelijkheden niet enkel ingebeeld, maar ook verbeeld. De bewoners op hun beurt konden zich verhouden tot die verbeelding en gingen deze her-verbeelden.

Als kunstenaar kan ik ook enkel maar dat.
Mijn scheppende kracht ligt niet buiten de ontmoeting met de bewoners.
In het ontwikkelen van de identiteit en het netwerk van de wijk hebben de bewoners een grotere scheppende kracht dan ik.
Zij dienen zich verder te organiseren.
Wanneer ik als kunstenaar initiatieven zou opstarten met het oog op een groeiend netwerk, dan ben ik aan het planten. Ik plant dan mijn eigen plannen in de wijk, die op lange termijn ook niet zouden overleven.

Met het oog op duurzaamheid en veiligheid kan ik de bewoners enkel ondersteunen in initiatieven die ze zelf noodzakelijk vinden. Zij dienen de kans te krijgen hun netwerken te verstevigen en uit te breiden tot een stevig rizoom waar ze zelf deel van uitmaken.

 

 

 

Het warmtenet vormt zich niet enkel, op een technologische wijze, ten behoeve van de energievoorziening in de wijk.

Het menselijke warmtenetwerk wordt gevormd door de bewoners en kan de wijk de identiteit geven die de ze zoekt.

De bewoners hebben dat kunstenaarschap in handen.
Zij vormen de wijk, zij scheppen de wijk.
Zij vormen de ‘wij’ in ‘de wijk’.

 

  

Bronnen:

 

BAS. (2022, 18 augustus) Eerste buurtfeest voor Nieuw Zuid op 28 augustus. Buurt aan de stroom. Geraadpleegd op https://www.buurtaandestroom.be/nieuw-zuid/eerste-buurtfeest-voor-nieuw-zuid-op-28-augustus/#gref

 

Hertz, N. (2020). De Eenzame Eeuw. Het herstellen van menselijk contact in een wereld die steeds verder ontrafeld. Spectrum.

 

Kenniscentrum Vlaamse Steden. (2018) Complexe Stadsprojecten, Nieuw-Zuid Antwerpen, Van spooremplacement naar nieuwe stadswijk. (Draaiboek). Geraadpleegd op 11 april 2023, van https://www.complexestadsprojecten.be/Paginas/Antwerpen_nieuw_zuid.aspx

 

Lijster, T.  (2022) Community, Commons, Common Sense. Social Inclusion, Volume 10; Issue 1. Cogitatio, University of Groningen.


Lijster, T. (Geïnterviewd door Lex Bohlmeijer). (2023, 28 januari). Commons. Lex Bohlmeijer in gesprek met Thijs Lijster. In goede gesprekken. [Aflevering audio podcast]. De Correspondent. Geraadpleegd op 3 februari 2023, van https://open.spotify.com/


Stad in cijfers (2023, april) Stad in cijfers. Stad in cijfers. Greaadpleegd op 11 april 2023, van https://stadincijfers.antwerpen.be/dashboard/hoofd-dashboard/over-stad-in-cijfers


Triple Living. (2023) Nieuw Zuid, de nieuwe buur(t) van ’t Stad. nieuwzuid-antwerpen. Geraadpleegd op 10 april 2023, van https://www.nieuwzuid-antwerpen.be/nl/nieuw-zuid


Vanholme N. (2016) Archeologienota (2015F61) - Vooronderzoek. (Rapport 2015F61). Archeologisch onderzoek, RAAP België BVBA.


Woonhaven. (2023) Woonhaven, ons huis jouw thuis. Woonhaven.be. Geraadpleegd op 11 april 2023, van https://woonhaven.be/







Zelf groei je ook ook in het onderzoek.

Niet enkel het onderzoek heeft een eigen tempo, ook de onderzoeker heeft tijd nodig om zich in het onderzoek te ontwikkelen.

Je kan jezelf nog zo goed voorbereiden, het leven kan er zomaar tussenkomen. 

Als onderzoeker kan dit je onzeker maken. Nieuwe keuzes dringen zich dan op.

Maar het kan ook een belangrijke aanwijzing zijn om je onderzoek te herschikken. 

Bij mij viel de straat uit het onderzoek.

Na dit bovenstaande voorval gebeurde de grote cyberaanval op de Antwerpse Stadsdiensten. Hierdoor kon ik geen materiaal, geen ondersteuning en geen drukwerk meer krijgen voor de activiteiten die ik had gepland. Ook kon de straat niet afgezet worden en de veiligheid van de participanten niet meer worden gegarandeerd. 

Op zo een moment worden beslissingen eigenlijk voor je genomen. 

Het vraagt flexibiliteit maar ook geduld van de onderzoeker om hier mee om te gaan.

 

13/10/2022

 

Donderdagochtend.

We staan op om 6:20. In de woonkamer openen we de gordijnen en het blauwe licht van de politiewagens schijnt bij ons binnen. Er staat een tentje tegen het flatgebouw aan de overkant. Het lijkt een crime scene.

We weten niet wat er gebeurd is. We hebben niets gehoord. Onze fantasie gaat d evrije loop. Omdat er de laatste maanden een toenemend drugsgeweld is in de stad, gaan we er vanuit dat het wel drugrelateerd zou zijn. Wanneer mijn dochter de deur uitstapt wordt ze tegengehouden door de politieofficier. Ons huis ligt binnen de afspanning van het politielint. Ze wordt de andere kant opgestuurd. 

Pas wanneer de tent weg is en later op de dag een brandweerwagen bloed en ingewanden van de gevel van het flatgebouw spoelt, wordt er verteld wat er gebeurd is.

Een buurvrouw van de overkant is van het balkon gesprongen.Jenny.
De bloembakken op haar terras, gevuld met vuurrode geraniums, blijven dus alleen achter.

En het slaat me als een natte dweil in mijn gezicht. Ik kende Jenny niet.

Het duurt te lang voor ik me haar voor de geest kan halen. Ik weet helemaal niets over haar. Buiten dat ze rode geraniums heeft, had.

Daar sta ik dan.

Onderzoeker in de bres voor sociale cohesie.

Net vandaag wilde ik communiceren dat ik een workshop geef rond verbinding tijdens de aangekondigde speelstraat.

Ik ken mijn eigen buren niet eens!

 

Een kruispunt doemt op.

Nee, een t-splitsing.

 

Ik ben niet geplaatst om...           ....Juist daarom is het belangrijk.

 

Ik beslis om nog even niets te beslissen.

 

Het toont wel het belang van het onderzoek aan.

Eenzaamheid zou aan de basis gelegen hebben van Jenny's sprong.

 

Maar het toont ook mijn eigen onkunde in de materie.

 

Ik besluit de communicatie alvast even uit te stellen.

Ook Ella van Woonhaven belt onze afspraak om 13:30 af wegens ziekte.

 

Alles wordt uitgesteld...

 


geduld                                                                                      tempo

 

in alle stilte

vormt zich hier het warmtenet

de wijk als rizoom

14/10/2022

Masterproef werkdag


 

Tijdens de contacturen in Tilburg bespreken we met Emily verschillende onderzoeksmethodes.

We beginnen met experiment.
Eerst dacht ik nog dat de speelstraat een experiment zou kunnen zijn. Maar een experiment herhaal je dus steeds dezelfde actie of proef met telkens maar 1 variabele.
De speelstraat is dus helemaal geen experiment.
En hier voel ik dat ik nog niet helemaal scherp heb wat mijn methode dan is.

We gaan over naar het essay als onderzoeksmethode.
Hier voelt het alsof ik al veel dichter in de buurt kom van wat ik probeer te doen.
Met name de semiotiek, het onderzoeken en weergeven van betekenisgeving en associaties spreekt me heel erg aan. Sterker nog, ik geloof dat dit is wat ik wil doen in het blog dat ik bijhoud.

We staan vervolgens even stil bij Zuihitsu, een Japanse literatuurstroming waarbij losse lyrische essays een geheel vormen. Een poëtische structuur die de tekst doet verschijnen. Zuihitsu zou zich laten vertalen als ‘het volgen van het penseel’.[1]
Dit resoneert met me en ik besluit er thuis nog wat verder over wil opzoeken.

“Kan een Haiku dan ook een methode zijn?” vraag ik voorzichtig.
Emily ziet dat ik diep geraakt ben. “Ja dat kan, maar in jouw geval misschien meer een manier waarop je iets wil weergeven. Je onderzoekt wel met je lichaam, maar je kan je bevindingen en je indrukken wel weergeven in een Haiku. Ja zeker, dat zou super gaaf zijn!”

Van de onzekerheid over het experiment valt nu niet veel meer te merken.

Ik kom thuis in het essay, de Zuihitsu en de Haiku.
Ik doe artistiek onderzoek. Artistic research.

Het klopt dat ik me niet terugvind in alle praktijkonderzoeksmethodes, of de interviews, of andere methodes. Ik moet mijn eigen weg vinden. Mijn eigen methode ontwikkelen en beschrijven.

Ik besluit om het eerstvolgende blog vanuit een ander perspectief te schrijven, om te stoeien met het me essayistisch verhouden tot de weergave van mijn onderzoek.

 

Thuis lees ik een tekst over de pedagogische natuur van de Haiku.[2]

Door de beperking van het aantal lettergrepen, kan de dichter enkel het meest essentiële weergeven.
En boem!

Ik kan het niet goed beschrijven, maar er gebeurt iets in mijn hoofd en lichaam. Het gevoel dat mijn hart en mijn brein direct met elkaar communiceren.

Dit is geloof ik wel iets voor mij.



[1]Asian American Writers Workshop, (2022, April). Notes on the Zuihitsu.
Geraadpleegd op 14 oktober 2022 van https://aaww.org/notes-on-zuihitsu/

[2]Bruce David Russel,(2003). Reaching Haiku's Pedagogical Nature, Counterpoints, vol.193.Geraadpleegd op 14 oktober 2022 van https://www-jstor-org.fontys.idm.oclc.org/stable/42978057

Besluitvorming en conclusie

Artistiek onderzoek is soms een beetje eng.

Wanneer je je eigen onderzoeksmethode inzet, heb je vaak toch weer het gevoel dat je je dient te verantwoorden.

Wandelen, dans, etnografie, het is allemaal al wel eens ingezet door onderzoekers. Maar het gaat er om wat jij er mee wil doen. Het is goed te onderzoeken wat er al mee gedaan is en hoe dat had gezorgd voor data. Maar vergeet niet hoe jij het wil inzetten en waarom. Het is pas wanneer jij de methode inzet op de manier waarop jij het inzet dat je de data zal genereren die jij zal genereren. Niet die ander, die had andere data.

eigenheid

In dit laatste deel probeer ik aan besluitvorming te doen over het onderzoek en diens effect op de sociale cohesie in de wijk Nieuw Zuid in Antwerpen, waar mijn onderzoek heeft plaatsgevonden.
Ik ben me bewust van de relatieve impact, zoals ik me bewust ben van de beperkte tijd waarbinnen dit onderzoek heeft plaatsgevonden.
De grootste uitdaging vormt het besef dat er nog zo veel meer te ontdekken en te bespreken valt. De grens tussen bestudeerde materie en niet bestudeerde materie tekent zich hoe langer hoe duidelijker af, waarbij het gebied dat niet bestudeerd is veel groter is dan het reeds bestudeerde deel.

 

Enerzijds koester ik de hoop in de toekomst verder van betekenis te kunnen zijn voor de context binnen de wijk door het onderzoek verder te zetten.
Anderzijds koester ik de berusting dat wat ik op dit moment kan weergeven waardevol genoeg is, ook al is het weinig.

Synoniemen voor ‘weinig’ zijn ‘spaarzaam’ en ‘zeldzaam’.
Ik zou u willen vragen om deze bevindingen ook zo te lezen.

De informatie is klein, kwetsbaar en fragiel, maar volgens mij niet ‘luttel’ of ‘onderschikt’.
Ik geloof dat mijn conclusie net heel beloftevol is voor de wijk en haar bewoners.

Daarom heb ik binnen dit besluit ook ruimte gegeven aan een toekomstperspectief.


De deelvragen die ik had geformuleerd voor ik het onderzoek aanvatte, waren onherbergzaam tegenover de antwoorden die me geschonken werden.
Hierdoor heb ik mijn onderzoeksvraag en deelvragen gedurende het onderzoek vaak moeten herformuleren. Dit kan u afleiden uit mijn onderzoekslogboek.
Ik kies er dan ook voor om vandaag vanuit een vrijere structuur verslag te doen over de besluitvorming die tot mijn uiteindelijke conclusie leidt.

 

De bevindingen en antwoorden die ik op de onderzoeksvraag probeer te formuleren leg ik uiteen in de drie elementen binnen dit onderzoek;

1. Het onderzoeksproces

2. De wijk

3. De mogelijkheden

 

Waarbij ik deze drie elementen telkens weer uiteenleg in drie niveaus;

- Tijd

- Aandacht

- Ruimte

 

 

5. Wat kan de (dans)kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?

 

5.1. Het onderzoek:

 

Tijd:

Wanneer ik op 9 oktober 2022 in de wijk begon te dansen voelde ik veel spanning. Het voelde niet alsof de wijk me met open ramen ontving.

Op 30 oktober 2022 voelde ik de eerste connectie met bewoners tijdens het dansen.
Maar er werd nog niets tegen me gezegd. De week erna had ik de eerste spontane conversatie. Ik danste inmiddels een maand wekelijks in het park van de wijk.

Achteraf bekeken is een maand maar een korte tijd om te overbruggen.
Toen voelde het eindeloos lang.
Het was een voorbode van het trage tempo binnen de wijk.
Wat een gigantische paradox is met het tempo waarop de wijk wordt opgetrokken.

 

De eerste ontmoeting met de bewoners van Woonhaven liet langer op zich wachten.

Hier lag het tempo nog trager.
In mijn vooronderzoek had ik een toekomstbeeld over workshops met de bewoners van Woonhaven. Maar in werkelijkheid is dit zelfs nu nog niet aan de orde.
Hierin dien ik als artistiek onderzoeker het tempo van de wijk als context aan te nemen.

Het tempo van de context aannemen is ook de ambitie van de context aannemen.

 

 

Aandacht:

Ondanks dat dit onderzoek vertrok vanuit mijn fascinatie over de wijk en haar ontwikkeling, diende ik veel aandacht te besteden aan mijn eigen ‘handelen’.
Wat was mijn intentionaliteit?
Wilde ik veranderingen doorvoeren?

Door te dansen in de wijk voerde ik veranderingen door op ruimtelijk vlak. Dat is eigen aan choreografie. Maar was dat mijn intentie?

Wilde ik de aandacht op mezelf vestigen? Of wilde ik net een dialoog genereren waar een gedeelde aandacht uit voort zou komen?
Welke actie diende ik te ondernemen om als danskunstenaar in dialoog betekenisvolle data te genereren maar toch de lichamelijkheid van de Ander te respecteren?
Ik gebruikte de deurmat als ontmoetingsplek waardoor we als vanzelf dicht tegen elkaar kwamen staan.
Tijdens meer diepgaande gesprekken gebruikte ik een bolletje klei om onze indrukken op een zeer letterlijk fysieke manier op weer te geven.

In een blog gaf ik de indrukken uit de wijk weer door aan de openbare ruimte.
Zo vestigde ik de aandacht van buitenaf op de verhalen binnen de context.

 

Op een intuïtieve manier voelde ik als kunstenaar aan wat er op dat moment mogelijk was. Maar dit kan enkel door diepgaande reflectie als actieve handeling te beschouwen en deze als basis te nemen voor de onderzoekende houding.

 

 

Ruimte:

Mijn onderzoek vond grotendeels plaats in de publieke ruimte. In deze ruimte kon de wijk zich aan me openbaren. Als een archeoloog werd ik steeds verrast door de omgeving en alles wat daar deel van uitmaakte. Van de hoogste toren, tot de kleinste pissebed.
De meeste fijnmazige netwerken werden me echter pas duidelijk wanneer ik me diep binnenin de context van de wijk bevond, bij de bewoners thuis.
Om op een veilige manier bij hen thuis te kunnen handelen hebben we de elementen tijd en aandacht moeten inzetten om elkaar te kunnen ontmoeten.

De ruimte en bijgevolg de context heeft weinig betekenis zonder de tijd of de aandacht.
Dit inzicht is echt essentiëel geweest voor dit onderzoek.
Het zorgde ervoor dat ik de tijd nam om te luisteren.
Luisteren kan je enkel wanneer je aandachtig aanwezig bent. Door te luisteren kon ik ontwaren en optekenen. Waardoor ik kon reflecteren en de bewoners weer konden ‘her-verbeelden’.

Op deze manier gaven we samen betekenis aan de ruimte.
Vanuit de private ruimte van de context werd de ambitie voor een nieuwe openbare en gedeelde ruimte geschapen. Een mooie actie van onderuit.

 

 

5.2. De wijk:

 

Tijd:

De ambitie van de context in beschouwing nemen en me daar als artistiek onderzoeker toe verhouden, is de tijd geven aan wat er van belang is voor de mensen binnen de context.
Het aanwezig zijn, het wachten, het laten ontstaan van een relatie tussen de mensen en mezelf zijn elk op zich acties van betekenis.
De wijk, de context en de mensen die er voor kiezen om zich tot mijn kunstenaarschap te verhouden, zijn actoren die de tijd nemen om hun verhouding tot het onderzoek en dus ook tot de wijk in beschouwing nemen.

Omdat in deze gedeelde actie al een stukje van het ‘her-verbeelden’ plaatsvindt, dient er voldoende tijd aan gegeven te worden. Net omdat hier al een gedeeld eigenaarschap ontstaat. Eigenaarschap dat in eerste instantie door de doorgedreven projectontwikkeling binnen de wijk niet in handen van de bewoners leek te liggen.

 

De tijd nemen is de tijd geven.
Dat is wat ik als (dans)kunstenaar kan betekenen.

 

Aandacht:

De bewoners van de wijk waren heel dankbaar dat er aandacht geschonken werd aan hun context. Het kunnen delen van ervaringen en verhalen had een sterk verbindend component. Deze verbinding was veilig en oprecht. Het zich kunnen verhouden tot de kunstenaar en het hierdoor kunnen ‘her-verbeelden’ van de wijk had een onthullend effect. De bewoners werden gewaar wat er binnen hun eigen mogelijkheden ligt. Hier vormt zich de kiem van het in handen kunnen nemen van hun eigen handelen en dus ook van hun eigen scheppende vermogen.

Hierin ligt in essentie ook het kunsteducatieve fundament van het onderzoek.

 

Ruimte:

De wijk als ruimte geeft vanuit zichzelf weinig mogelijkheden aan het samen scheppen van de ‘wij’ in de wijk of de identiteit waar de bewoners zo naar opzoek zijn.
Er mist een neutrale ontmoetingsplek waar het samen scheppen van de wijk kan (uit)geoefend worden.
Bij Triple Living was er wel de bereidheid om een ruimte ter beschikking te stellen. Maar dit zou geen neutrale ruimte zijn.
Ook wanneer Woonhaven bereid zou zijn een ruimte in te richten in de wijk zou dit nog geen verantwoorde actie zijn.
Ik geloof dat dit de verantwoordelijkheid is van het District Antwerpen of het stadsbestuur van de Stad Antwerpen.
Willen zij dat de wijk een werkelijk stadsdeel wordt, zoals beschreven in hun visie, dan dienen zij hier ook ondersteuning in te voorzien.

Zodanig dat de wijk het vertrouwen krijgt dat ze verdient om zich hier in te oefenen.

Een wijk kan zichzelf ontwikkelen als openbare en toegankelijke ruimte wanneer de bewoners hier in ondersteund worden door een neutrale partner.
Ik kan als kunstenaar het District- of de Stad Antwerpen attent maken op hun verantwoordelijkheid als partner. Maar liever doe ik dit samen met de bewoners.

Idealiter staan de bewoners zelf recht om hun ambitie aan de beleidsvoerders kenbaar te maken waardoor zij het District- en de Stad Antwerpen aanvuren actie te ondernemen.

 

 

5.3. De mogelijkheden:

 

Tijd:

De bewoners leken een soort berusting te hebben gevonden in het trage tempo waarop de identiteit van de wijk zich zou openbaren. Toch kwam tijdens gesprekken naar voren dat het tijd wordt dat er iets gebeurt. Ze voelen de urgentie om elkaar als bewoners te ontmoeten. De bewoners zijn op zoek naar de ‘wij’ in de wijk, naar wie er nog woont en hoe de Ander de wijk ervaart.
De context is klaar om zichzelf te beginnen ‘scheppen’.

Ik zou het fijn vinden mee te mogen maken hoe deze schepping tot stand komt. Het voelt als een logisch vervolg.

Maar ook hier mag ik geen overhaaste conclusies trekken.
Alles heeft een eigen tempo.

 

Aandacht:

Het zich verhouden tot de kunstenaar schenkt de bewoners een gevoel van emancipatie. Dit gevoel kunnen zij omzetten in krachtige signalen door te handelen.

Het lijkt me opportuun om de bewoners met de andere actoren binnen het onderzoek samen te brengen en de bevindingen open op tafel te leggen in een rondetafelgesprek.
Zeker de actoren op beleidsniveau en ondersteunende structuren (Kabinet Cultuur, Woonhaven, Stadsontwikkeling en Triple Living) dienen hun aandacht te vestigen op de ervaringen en ambities van de bewoners. Deze gedeelde aandacht maakt op haar beurt dat de bewoners het eigenaarschap over de wijk kunnen delen met de andere actoren.

Hier zijn het beleid en de andere betrokken diensten ook gebaat bij. Zo kan de wijk een gedeelde verantwoordelijkheid vormen.

 

Ruimte:

Concreet geloof ik dat het aan de Stad Antwerpen is om een herbestemming voor het pand van Circuit door te voeren. Wanneer de transitie van een economische kringwinkel tot een neutrale ontmoetingsplek kan overwogen worden, wordt het misschien eindelijk het buurthuis zoals het in de beginfase van de wijk werd voorgesteld. En wordt het een standvastige en duidelijke plek in een wijk die nog steeds volop in verandering is.

Er zijn initiatieven vanuit buurtbewoners om netwerken te doen ontstaan. In dit buurthuis zouden deze ontluikende netwerken de tijd, aandacht en ruimte kunnen krijgen die ze nodig hebben om te verduurzamen.

 

 

Conclusie:

De danskunstenaar kan onderzoeken welke betekenisvolle elementen reeds aanwezig zijn in de wijk.
Door als kunstenaar aandachtig en met respect aanwezig te zijn binnen de context van de wijk, zullen deze elementen zich aan de kunstenaar openbaren.


De kunstenaar kan samen met de bewoners van de wijk handelen door de bewoners de kans te geven zichzelf te verhouden tot de kunstenaar.
Dit kan door de bewoners zich te laten verhouden tot de kunst van de kunstenaar zelf, of hen te laten verhouden tot zichzelf en de wijk in dialoog met de kunstenaar.


Binnen deze vormen van ontmoeting kunnen de kunstenaar en de bewoners samen reflecteren, verbeelden en her-verbeelden.
Deze actie schept mogelijkheden voor de verlangens en ambities binnen de bewoners om zich voor te doen, zich betekenisvol te tonen en dus te bestaan.

 

Wanneer deze verlangens en ambities kenbaar zijn en gedeeld worden door de bewoners binnen de context van de wijk, dienen deze verlangens en ambities gehoord te worden door de wijkontwikkelaar, de huisvestingsmaatschappij en de beleidsvoerders van de Stad Antwerpen.

 

Opdat zij de ruimte, aandacht en middelen kunnen bieden die de bewoners nodig hebben  bij het opnemen van hun verantwoordelijkheid tegenover het uitoefenen van ‘de wijk’.
Waarbij de bewoners hun netwerken en dus de wijk verder met bovengenoemde actoren zullen vormen in een gedeeld eigenaarschap.

 

De danskunstenaar kan hier een ondersteunende of faciliterende rol in uitoefenen, maar dient zich bewust te zijn van diens positie en de beperkingen hieraan verbonden.



 

essentie vervat

in tijd aandacht en ruimte

ontwikkelt de wijk

Artistiek onderzoek vraagt soms voor een ander soort weergave dan kwalitaief onderzoek of praktijkonderzoek. De zoektocht naar de juiste weergave van datasets, analyse of conclusie maakt deel uit van het artistieke onderzoek. 

Dit vraagt aandacht, tijd en ruimte. 

Het is eigenlijk een onderzoek binnen het onderzoek.

Hierdoor kan het zijn dat het artistiek onderzoek een trager tempo volgt.

eigenheid

15/10/2022

 

Na de gesprekken tijdens de eerste research Day, bekijk ik een uiteenzetting van Philippine Hoegen.

Hoegen is opgeleid als beeldend kunstenaar. Toch is ze eerder een performance kunstenaar. Ze zet performance eigenlijk in als onderzoeksmethode.
Zelf zegt ze hierover:
“A way of thinking in which the physical is involved
en
“Performative creating process research”

Wanneer ze vertelt, probeert ze een weergave van haar werk te geven.
Maar al snel besluit ze dat ze het niet kan vertellen, maar liever wil laten zien.
We zien hoe ze met een groep kunstenaars voor Kunsthal Gent het concept ‘werk’ onderzoekt.
“What is work”

In beeld zie ik een webdiagram. Hoegen vertelt hoe dit webdiagram gemaakt was door de toeschouwers van Kunsthal.

Het werd een participatieve performance.
Ik zie hier een kans voor de workshop tijdens de komende speelstraat.

Misschien kan ik iets soortgelijk proberen met stoepkrijt?
Het in kaart brengen van de noden van de buren in de straat?

En dan kijken welke noden een gemeenschappelijke factor hebben?

 

 

Even later zit ik een break down onder leiding van Cecilia Chiappini.

Zij is researcher voor de KU Leuven en docent bij de Master Urbanism op Fontys en werkt graag met minder voor de hand liggende vormen van datamapping. Het weergeven van data in kaarten, cartografie, tekeningen, foto’s of video’s.

En dan zegt ze iets wat bij mij mijn brein en hart weer doen versmelten.

“How processes that relate to public space change the city”

Wanneer we een rondje doen om iedereen voor te stellen en het onderzoek waar we mee bezig zijn te kaderen, geeft ze me een knipoog. Het voelt alsof ze begrijpt waar ik mee bezig ben.

Daarna vraagt ze elk van ons wat de moeilijkheid van ons onderzoek is. Waar we een vorm van obstructie ervaren.

Een student uit PPS, en ik vergeet helaas haar naam op te schrijven, gebruikt choreografie als onderzoeksmethode om de openbare ruimte te onderzoeken. Ze woont in Canada en onderzoekt daar één bepaald plein.
Dit doet ze met buurtbewoners en toevallige voorbijgangers. Ze zet choreografie in om de verhoudingen tussen de mens en het plein te onderzoeken.
Wanneer ze praat ben ik zeer geintrigeerd.
Ze ervaart nu een obstructie in het weergeven van haar data.
Ondanks dat ze wel toestemming heeft om te filmen, willen
veel mensen niet worden weergegeven op video of foto.
Hoe kan ze dan weergeven wat ze gedaan heeft?

Chiappini vraagt haar of ze de passen kan neerschrijven die zij heeft gezet en of ze kan beschrijven hoe de ander passen heeft gezet.
Dit vind ik een interessant voorstel en ik vraag me af of ik hier ook een vertaling van kan maken.

Chiappini vertelt: “The difficulty of the documentation is part of the research”

Ze raadt ons aan de moeilijkheden te beschrijven. Om problemen rond video en foto niet uit te weg te gaan, maar een methode te gebruiken die de weergave herschrijft. We dienen te beschrijven, zo waarheidsgetrouw mogelijk. Maar dus geïnterpreteerd via een eigen methode.

 

Ik vertel dat ik moeite heb met het weergeven van de verschillende lagen in mijn onderzoek.
-Het fysieke

-Het ruimtelijke

-Het sociale

-Het beleidsmatige

Chiappini lacht. Als ik dit allemaal wil weergeven, dan heb ik een hele ploeg nodig.
Ze zegt me de lagen niet uiteen te leggen voor dit onderzoek.
Ze denkt eerder aan een collage of een structuur waarin de wijk zichtbaar wordt en de verschillende lagen als vanzelf aanwezig zijn, als actoren binnen het onderzoek.
“To build the desirable structure”
Ze vraagt of ik ook al aan story telling heb gedacht. Ze ziet veel mogelijkheden in een etnografische weergave binnenin een ruimtelijke structuur. Want dat is volgens haar ook de context van mijn onderzoek.
Ze raadt me een publicatie van Bruno Latour aan, Reassembling The Social (2005).

Na deze workshop komt ze naar me toe.

Ze vraagt of ik verder wil met dit onderzoek na het afstuderen aan Fontys.
Ik vertel haar dat ik nog wel zes jaar aan dit onderzoek wil werken. Maar dat ik niet weet of ik dat wel overleef.
Ze lacht heel hard.
“You should, and I want to see you do it. Have you considered to do a PhD?”

Ik word verlegen van haar woorden en opper dat ik daar waarschijnlijk niet slim genoeg voor ben.
“Ha, I think you are intelligent enough, but do you have the patience?”
Ze geeft me haar visitekaartje.

“Contact me when you would like to do a proposal! Keep me informed.”

En dan stapt ze de zaal uit.

Ik blijf een verbaasd achter en besluit dat ik toch vooral haar advies over de vormgeving en structuur met me meeneem.

 

tempo

16/10/2022
Blogpost 2:
de pissebed en de reus
Vorige week startte ik deze blog terug op. In mijn tekst legde ik daar dan ook een sterke nadruk op. Maar eigenlijk was er nog iets dat ik zo graag wilde delen.

Toen ik daar stond, op de blek aan de bank, liep er een pissebed tussen mijn beide voeten.
Het diertje liep in een rechte lijn onder me door. Ik had het toevallig waargenomen toen ik mijn hoofd voorover boog. Maar in al die toeval en dagdagelijksheid schuilde iets veel groter. Ik werd me bewust van mijn aanwezigheid in de wereld van de pissebed.
Ik als reus dien rekening te houden met de beweging van het dier. Ik zette mijn voeten daarom met veel aandacht en zorg neer, opdat ik mijn kleine danspartner niet zou kwetsen. De bewustwording kwam geleidelijk. Ik ben zo veel groter dan de pissebed, maar zo veel kleiner dan de gebouwen in de wijk Nieuw Zuid. Kleiner dan de wolken boven mijn hoofd, kleiner dan de jonge bomen in het park, kleiner dan de uitdaging die ik hier aanga op deze plek. Ik ben bijna net zo klein als de pissebed, maar voor de pissebed ben ik een reus. Deze dualiteit geeft mijn gevoel rond mijn onderzoek goed weer.
Een beetje staan dansen is niet voldoende, maar kan iemand wel doen glimlachen.

Deze oefening in perspectief daagt me uit om het 'nuttige' uit mijn handelen te bekritiseren en waakzaam te zijn over het 'artistieke', de 'kunst' binnen mijn onderzoek.

We kennen allemaal de leuze Kunst moet niets, maar kan alles. Daar komt het op neer. Het lijkt me een goede oefening om mijn interventie van vandaag te beschrijven vanuit het perspectief van de pissebed.
Het haalt ook een groot stuk ego uit de actie.
Het is verhelderend je eigen handelen in het perspectief van een ander te plaatsen.

De zon schijnt.

Het geluid van kletterende blaadjes van de jonge populieren in de wind, vermengt zich met het ruisen van de autostrade verderop.

Een knisperen van de kiezels wordt steeds luider. De grond trilt.

Twee zwarte bottines komen aangelopen en stoppen recht tegenover de bank waar ik onder sta. De reus in deze bottines legt een tas op de bank en zette de voeten naast elkaar op het kiezelpad. De blik naar de wijk gericht en de rug naar de zon. De reus ademt langzaam een grote teug lucht in. Bij het uitademen worden de ogen gesloten. Er vindt een kleine luchtverplaatsing plaats. De warmte van de adem maakt de omgeving warmer.
De schoenen worden verder uit elkaar gezet. De knieën worden gebogen. De nek wordt gebogen, de bovenrug ook. De rode muts komt dichter bij de grond. Een korte zucht adem maakt weer een luchtverplaatsing. Het hoofd gaat weer naar boven en de voeten worden ver uit elkaar gezet. Nu is er meer ruimte. En er schijnt meer licht.

De voeten schuiven, draaien, verplaatsen zich. Het grote lichaam volgt de voeten. Armen worden door de lucht gezwierd. De lucht wordt heen en weer geduwd.

De kiezels knisperen en kraken. Soms worden er door de bottines hopen kiezels tot bergen gestuwd. En op andere momenten worden er putten gefreesd in de bodembedekking. Stemmen klinken vanop twee terrassen aan het dichtstbijzijnde appartementsgebouw. Twee vrouwenstemmen praten en lachen. Het is niet mogelijk te verstaan waarover ze praten of waarom ze lachen.

De grond trilt en er komen nog twee voeten aan, in zwarte sportschoenen. Een tweede reus veert voorbij. 'Sierlijk' zegt hij. 'Heel sierlijk'. Hij verdwijnt in de verte en de trillingen van de grond nemen af.
Een hond doet stof opwaaien met zijn neus. Zijn hijgende adem voelt vochtig. De vier poten worden ritmisch tussen de kiezels geduwd, waardoor er steeds kleine kraters ontstaan. Een derde reus heeft een touw vast dat hem met de hond verbindt. 'Goeiemorgen' zegt de dansende reus. De derde reus knikt en stapt verder.

De grond trilt enorm. Er komen steeds meer reuzen van alle kanten. Met hond, zonder hond. De duiven in het grasveld achter de bank vliegen op en laten grote, dansende schaduwen over het pad glijden.

Op een terras wat verderop staat een reus in een blauwe trui met de handen op de balustrade. De schouders opgetrokken, dichter tegen de oren dan tegen de ribben.

De dansende reus ademt, lacht en groet met de stem. Nog een andere reus neemt zijn telefoon om een foto te nemen. Dansende, kijkende, wandelende, pratende reuzen onder schaduwen van duiven en in het kletteren van de populieren. Hijgende honden aan touwen.

De zon weerkaatst op de balustrades van ijzer en glas.
De dansende reus stopt en staat stil. Wanneer hij zich omdraait om te gaan zitten, wordt het zitvlak zichtbaar tussen de spijlen van de bank.

De zwarte bottines staan naast elkaar. Daartussen valt het zonlicht. Zo blijft hij enige tijd zitten.

En dan staat hij recht, neemt de tas en vertrekt in de richting vanwaar hij kwam. De rode muts verdwijnt in de verte. Het licht valt terug in bewegingsloze strepen onder de bank. De kiezels voor de bank blijven achter in putten en bergen, kraters en vlakten. Het knisperen dooft uit.
De stemmen zijn nog steeds hoorbaar.
De grond trilt. Het snuivende geluid van een hondenneus komt dichterbij.

Het is goed om als danser te ervaren vanuit een ander perspectief. We zijn gewend om te voelen wat het bewegen met ons doet. Maar wat doet onze beweging met de ander?

Nog voor we iemand aanraken, brengen we veranderingen teweeg.

Veranderingen in de ruimte.

Veranderingen in de moleculaire samenstelling van de lucht, de omgeving en iedereen die daar deel van uitmaakt.

Het proberen nagaan hoe onze aanwezigheid, onze houding en beweging een impact heeft op alle organismen is niet enkel een interessante, maar ook een essentiële oefening. 

Anders lopen we het risico voorbij te gaan aan ervaringen, verhalen van de Ander. 

Dit zou onze verzamelde data ontoereikend maken door het missen van verschillende perspectieven.

perspectief

Wat kan de kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?

Hij kan pas iets betekenen als hij zich niet opdringt als een externe actor die denkt te weten wat er goed zou zijn voor de wijk.

De kunstenaar zal eerst als onderzoeker moeten optreden om in kaart te brengen wat er al ligt.

Tijdens dit onderzoek zal de kunstenaar kijken, voelen en proberen begrijpen vanuit de eigen context. Deze subjectiviteit valt niet uit te sluiten.

Het betrekken van participanten binnen de wijk tijdens het onderzoek, en niet enkel rijdens de vormgeving van de activiteiten naderhand, is essentiëel want biedt de kunstenaar andere perspectieven.

Op die manier komt de data ook voort uit de ervaringen en de geschiedenis binnen de wijk. Hierdoor vertrekt naderhand het mogelijke project, of een potentiële werking, vanaf een gemeenschappelijke grond. 

17/10/2022

 

Ik zit in het vliegtuig naar Skopje.

Deze kans doet zich voor binnen de opleiding MKE. Met een groep eerstejaars zal ik onder begeleiding van Jan Staes en Maaike Fekkes deze stad ontdekken op vlak van kunsteducatie en cultuur. Ik kijk er naar uit. Waar ik echter steeds tegenop zie is de vliegreis. Ik houd niet van vliegen. De beste remedie om te ontsnappen uit de realiteit is een boek.

 

Bron: 

Against Interpretation and Other Essays. (Sontag 1966, heruitgave 2009)

 

Sontag houdt een pleidooi voor het aanscherpen van onze zintuigen.
"We must learn to see more, to hear more, to feel more." 
(p.14)

Het spreekt me aan. Het legt de vinger op wat ik probeer te doen in de wijk en hoe ik deze onderzoek. Vanuit de zintuigen, vanuit mijn lichamelijke aanwezigheid.
De frase komt uit het eerste essay Against Interpretation.
(1964)

Wat eigenlijk eerder over kunt en kunstkritiek tegelijk gaat.

Volgens Sontag zou kunstkritiek dienen te resulteren in het maken van nog meer kunst. En in het bijzonder kunst die een realiteit weergeeft.
"The function of critisism should be to show how it is what it is, even that it is what it is, rather than to show what it means." 

En hoewel ik geen kunstcriticus ben, stipt dit wel iets fundamenteel bij me aan.

Ik beschouw de wijk en haar constructie als een kunstwerk. Architecten zijn kunstenaars, zij creëren niet enkel een constructie uit materialen, maar ook een constructie aan woonruimte, aan leefruimte, aan oppervlakte, vrije of bebouwde, ...
Hoe ik me verhoud tegenover de wijk is dus tot op zekere hoogte, zoals een kunstcriticus zich verhoudt tegenover een kunstwerk.
En wat ik voel is dat ik als kunstenaar op mijn beurt enkel maar kan weergeven wat de wijk me laat zien. Ik geef weer hoe is wat er is. En het houdt me scherp over het afbakenen van mijn onderzoek. Hierbij denk ik terug aan de circle of control die ik van mijn coach Ben Hekkema cadeau kreeg. Het weergeven van hoe is wat er is valt binnen mijn circle of control. Het weergeven wat het betekent, niet. Ik kan wel bekijken wat ikzelf kan betekenen binnenin wat er is. En daar stopt het, voor nu, voor dit onderzoek.

Ik was eerst niet helemaal zeker of dit boek echt relevant zou zijn voor mijn onderzoek. Maar Sontag heeft me in haar eerste essay van het boek al heel persoonlijk aangesproken, dus ik lees verder.

In haar essay The Antropologist as hero (1963) voel ik dat ze me weer rechtstreeks aanspreekt. Ook nu ben ik geen antropoloog in strikte zin. Maar ik onderzoek wel relaties tussen verschillende mensen en groepen binnen een wijk. Wanneer ik dit vanuit een sociaal-wetenschappelijk perspectief zou doen, zou dit wel een antropologische onderzoek kunnen zijn. Ik onderzoek nu vanuit een artistiek perspectief, en tegelijk zou ik gebruik willen maken van een weergave die typisch is voor de antropologie, namelijk het etnografisch verslag.
Hierdoor heeft Sontag mijn aandacht en ik lees en probeer me te verhouden.
Volgens Sontag is het fixeren op ‘de ander’ ook een vorm van het opdringen van het ego. (p.69)

Ik maak me de bedenking dat ik hier inderdaad allert voor dien te zijn. Het sluit eigenlijk naadloos aan bij het vorige essay. Door me enkel te fixeren op de bewoners en mijn eigen kunstnaarschap en het daaruitvoortkomende perspectief buiten beschouwing te laten, dring ik mezelf meer op dan wanneer ik erken dat ik vanuit mijn kunstenaarsperspectief kijk.
Dit lijk een paradox, maar voor mij geeft het weer dat er een verschil is tussen een antropoloog en een kunstenaar.
Een antropoloog verdeelt de wereld in twee vakken “Home” en “Out-there”. (p.74)
Volgens Sontag is een antropoloog geen neutrale observator, maar een persoon die controle uitoefent en diens vervreemde positie tegenover het onderzochte inzet.

Tot op zekere hoogte kan ik dit ook op mezelf betrekken.
Maar het verschil zit hem in wat ik doe met de data die ik genereer.
Sontag haalt aan dat Antropologen uitgaan van een systematische twijfel. Hoe meer data men genereert, hoe meer duidelijk wordt dat er geen zekerheid bestaat over het onderzochte. (p.72-73)
Dit blijft herkenbaar voor mezelf als kunstenaar.
Maar Sontag grijpt terug in op de antropoloog door hem weer te geven als een bewust ingrijpende entiteit.
“A critic at home, but a comformist elsewhere.” (p.74)
Terwijl ik als kunstenaar eerder dus een kritieke houding aanneem in het veld zelf en me wel verhoud, maar geen wijzigingen aanbreng.
Wat doe je met de data? Daar komt het op neer.
Zet je data in om verandering te brengen?
Geef je data weer en laat je het aan de toeschouwer en de participant om aan de slag te gaan met de data die zich openbaart?

Ik laat mijn ego zo veel mogelijk buiten beschouwing, omdat ik anders opdring wat ‘ik’ zou doen met de wijk. En dat is van geen tel binnen het onderzoek.
Wat niet wil zeggen dat ik niet kijk vanuit een eigen perspectief en weergeef vanuit mijn eigen context. Ik ben dus niet immuun voor kleuring, voorkeuren en interpretatie.
Maar dien extra alert te zijn voor wat ik ervaar als kunstenaar terwijl ik me als onderzoeker verind met de wijk.


Dit doet me dan weer terugdenken aan het gesprek met Cecilia Chiappini en ik begrijp nu nog beter het belang van de structuur binnen de weergave van mijn onderzoek.
Wanneer ik dit onderzoek onderveeld zou weergeven volgens de verschillende lagen (sociologie, politiek, ...) dan zou ik zoals een antropoloog analyseren en weergeven. Maar ik geef weer in een etnografische vorm maar als kunstenaar en analyseer daaruit. Dat is een wezenlijk verschil.

een basis op gemeenschappelijke grond

subjectiviteit van de artistiek onderzoeker

de urgentie aan perspectieven

23/10/2023

Blogpost 3:
kunst-klaar


De pissebed die vorige week de tekst schreef heeft als afscheidscadeau een haiku achtergelaten.


de reus op het pad

danst in het licht van de zon
met zicht op de wijk


 

Vandaag schijnt er geen zon. Het is grauw en grijs. Er valt geen regen, maar de lucht is vochtig. Het is een graad of 14. Niet zo koud dus. Maar het kan gemakkelijk kouder ingeschat worden.

 

Dat merk ik, want de meeste voorbijgangers hebben een winterjas aan. Een winterjas als schild tegen de omgeving. Of het nu de temperatuur is, of de grijze en troosteloze lucht. Ze lopen ingeduffeld met een cocon om zich heen.


Wanneer ik aan het pad aankom, jaag ik ongewild de duiven weg die op het gras en op de kiezels aan de bank lopen. Ik vraag me af of ik nu de omgeving verstoor. Alvast voor de duiven wel. Aan de andere kant, de vlucht van de duiven is zo mooi dat ik hoop dat er nog meer mensen hun sierlijk vliegende groepschoreografie ontwaren.
Er zitten geen bewoners op hun terrassen of balkons. De ramen en deuren zijn gesloten. De sierlijkheid van de duiven weerspiegelt zich in hun glas. Maar ik kan niet weten of achter dat glas iemand de duiven heeft waargenomen, net zo min als ik kan weten of iemand mijn lichaam waarneemt vanachter dat glas. Als ik niet beweeg voor een toeschouwer, dan beweeg ik voor de omgeving. Ik denk terug aan mijn vorige plek aan de Scheldekaaien.

Na ongeveer 30 sessies bleek die omgeving een omgeving voor kunst te zijn. De organisatie Kunst in de Stad plaatste in opdracht van de Stad Antwerpen een sculptuur van de kunstenaar Sammy Baloji. Hij koos op zijn beurt toevallig de plek waar ik 6 maanden lang gedanst heb. Er is 5,5 kilometer kaaimuur aan deze kant van de Schelde in Antwerpen. Maar net op die ene plek waar ik danste, zag hij zijn sculptuur staan. Of dat die plek dit potentieel altijd al in zich droeg, en ik daarom 6 maanden eerder ook exact die plek koos. Of dat mijn kleine artistieke actie heeft gefaciliteerd dat die bewuste plek als het ware een artistieke lading kreeg, laat ik in het midden. Maar het is een onderzoek waard om te bekijken of deze nieuwe plek op het Nieuw Zuid ook 'kunst-klaar' kan worden. Of dat ik misschien een artistiek potentieel voel en daarom deze plek kies. Misschien zijn kunstenaars wel dragers van een extra zintuig en kunnen ze voelen welke ruimte, welke plaats een artistieke of veelbelovende energie behelst? Indien dit het geval zou zijn, lijkt het me fijn daar een bewustzijn over te creëren.

 

Ook bij mezelf.

Stel je voor...
'Wat is jouw beroep mevrouw?' 'Ik ben kunstdetector. Ik dans door de stad, op zoek naar artistieke energie. Wanneer ik die energie heb waargenomen, licht ik de stadsdiensten in en zij plaatsen dan een sculptuur op die exacte plek.' 'Ah, merkwaardig. Verdient dat goed, kunstdetector zijn?' 'Wat denkt u zelf?'
Of...

 

'Wat bent u aan het doen mevrouw?' 'Ik ben kunst-facilitator en maak deze plek kunst-klaar. Door te dansen op deze plek veroorzaak ik kleine veranderingen in de moleculen rond ons heen. Ik laad hen op met artistieke energie, zodanig dat deze plek artistiek geladen wordt en geprepareerd wordt om kunstzinnig te zijn. Op deze plek is er zo ruimte, tijd en aandacht aanwezig om andere artistieke projecten en werken te kunnen laten ontstaan of laten zijn.' 'Ah, merkwaardig. Al weet ik niet of ik u helemaal begrijp.' 'Dat is niet erg, het zal zichzelf duiden wanneer de plek klaar is. Kom gerust nog eens een keertje langs. Wie weet heeft de Stad dan een sculptuur geplaatst.'

 

Maar vandaag lijkt niets kunst-klaar. Behalve een paar wandelaars met een hond, vermijdt bijna iedereen het pad waarop ik beweeg. En dan is het mogelijks zelfs de hond die beslist dit pad te nemen en het baasje meeneemt dat achter hem aanloopt. Ik merk bij mezelf dat ik als vanzelf kleiner ga bewegen. Voel ik me teveel, een indringer binnenin de grijze energie? Voel ik angst, in kleine vorm? Val ik te hard op? Wil ik te hard? Sta ik wel op de goeie plek? Wie denk ik wel dat ik ben? Wat kom ik hier eigenlijk doen?
Al deze vragen komen voorbij. En er is geen enkel antwoord dat mijn negatieve spiraal kan opklaren.

Totdat één hond besluit om contact met me te maken. Het is niet ik die contact zoek, want inmiddels heb ik mezelf ook teruggetrokken in de cocon van mijn kleine gewatteerde wintergilet.

De hond snuffelt aan mijn voeten, aan mijn been en aan mijn hand. En ik merk dat ik er meteen een stuk vrolijker van word. De eigenaar van de hond blijft staan. 'Is dat Pilates dat je hier doet?' We zijn vertrokken voor een kort praatje over bewegen. De man voelt zich oud en stijf. De enige vorm van bewegen voor hem is de hond uitlaten. Ik vertel hem over Tai-Chi. Hij kantelt het hoofd en lacht luidop. Hij vertelt dat hij er wel al over gehoord heeft en dat hij weet dat je er rustig van wordt. En dan vergeet ik hem uit te nodigen. We wensen elkaar nog een prettige zondag. Hij ging verder met de hond, ik ging verder met mijn kleine bewegen.
Waarom heb ik hem niet uitgenodigd?
Geen idee. Misschien omdat ik me te hard had teruggetrokken. Misschien omdat ik enkel al die negatieve vragen had gesteld. Misschien omdat ik er op dat moment al niet meer stond als kunstenaar, noch als kunstdetector, noch als kunst-facilitator.
Ik stond er eigenlijk niet echt meer.

 

Het maakt me wel bewust van mijn functie als artistiek onderzoeker. En alle valkuilen die er aan vasthangen. Tip voor mezelf: Blijf weg van die negatieve vraagstellingen. Begin vanuit de mogelijkheden. Waarom sta ik HIER? Wat VOEL ik hier? Wat is hier AL aanwezig? Wat GEBEURT er op deze plek wanneer ik hier BEWEEG? ...

Weet, het is een oefening.
Zoals Tai-Chi een oefening is.
Zoals dit onderzoek een oefening is.
Zoals kunst mijn oefening is.
En zoals mens zijn ook een oefening is.

Volgende week, herkansing.


De haiku leert me dat de ervaringen, de observaties, de data die door het onderzoek gegenereerd worden telkens momentopnamen zijn, ze zijn niet meer dan een ogenblikservaring.

Het is pas wanneer we al die ervaringen bij elkaar brengen dat ze betekenisvol worden.

 

Het puzzelwerk tijdens de analyse heeft een eigen ritme.

 

Bij de conclusie kan het zinvol zijn de haiku toe te passen om de essentie te vatten en te borgen.

Maar dit is een persoonlijk gegeven, een mogelijheid.

 

betekenis

27/10/2022

 

Infosessie ‘Beleef je buurt’
District Antwerpen

 

Afbeelding van het District Antwerpen.

 

Tijdens deze informatiesessie probeer ik zo goed mogelijk een overzicht te verkrijgen over de mogelijkheden om als bewoner van de straat, maar ook van de wijk of de stad, initiatieven op te starten die sociale cohesie kunnen bevorderen.
Want buiten kunst kunnen duurzaamheid, groen en voeding ook verbinden. Voor deze elementen kan vanuit het District Antwerpen hulp aangevraagd worden. Zowel praktische hulp als financiële hulp is mogelijk. Dit lijkt me interessant, want het biedt mogelijkheden.
Als kunstenaar ben je natuurlijk ook gewoon bewoner van de stad, je hebt dus recht op deze hulp. En in tijden waarin financiële of praktische hulp voor culturele evenementen zwaar ter discussie liggen, kan het een opportuniteit zijn om andere paden te bewandelen.

Ik maak kennis met de buurtcoach van mijn eigen wijk en de wijk Nieuw Zuid, Liesbeth Bral. Zij behartigt de belangen van beide wijken.
We herkennen gezamenlijk de urgentie om buren en bewoners samen te brengen.
Wanneer ik haar aanspreek over de organisatie van evenementen binnen mijn eigen straat kan ze me erg veel informatie geven.
Maar wanneer ik haar over mijn onderzoek in de wijk Nieuw Zuid vertel, valt het me op dat ook zij weer de woorden ‘moeilijk’ en ‘nieuw’ gebruikt.
Ze zou me later contacteren met gegevens die interessant kunnen zijn voor het onderzoek en voor de bewoners van de wijk.

 

Maar na een herinneringsmail krijg ik een antwoord waarin ze verwijst naar de buurtregisseur, Carl.
Het lijkt alsof ik in cirkeltjes draai.
...

Zowel tijdens het onderzoek als tijdens een eventueel project, kan de kunstenaar samenwerkingsverbanden aangaan met partners. 

Als burger heeft hij toegang tot steun vanuit allerlei stedelijke of gemeenstelijke diensten. 

Wanneer de kunstenaar de stad en haar bewoners als participant beschouwt, kunnen deze diensten ingezet worden als ondersteuning of als kenniscentrum.

 

Specifiek in deze casus blijkt dat ook de stedelijke diensten nog zoekende zijn naar hun rol in de wijk.

Hier komen de factoren tempo en geduld weer op de voorgrond.

de kunstenaar als burger

tempo

Hoe je kijkt bepaalt wat je zal zien.

Kijk bewust.

Kijk rond.

Kijk onderzoekend.

Kijk onbevooroordeeld.

Kijk vanuit jezelf en kijk vanuit de ander.

Maak contact.

En durf dan te zien.

30/10/2023

Blogpost 4:

openen

 

 

 

 

Het is heel warm voor de tijd van het jaar. De weerman voorspelt 24 graden en het is de voorlaatste dag van oktober. Ik weet niet of ik moet genieten, of me in de eerste plaats zorgen moet maken. Waarschijnlijk beiden, tegelijk. De zon verstopt zich nog achter het wolkendek. Maar je voelt aan de stad dat ze zin heeft in de dag.

 

Het is 9 uur en ik sta op dezelfde plek als vorige keer. In het park van de wijk Nieuw Zuid.

 

 

 

Voorlopig zie ik twee dames, elk op hun terras. Er zijn wat wandelaars met honden. En er zijn een aantal joggers. Vandaag zitten er geen duiven op het pad. Zij zitten op het grasveld verderop. Ik weet dat ik hier minder lang zal zijn dan vorige week. Na het half uur bewegen, zal ik snel terug vertrekken richting mijn eigen straat. Want vandaag en morgen organiseer ik in samenwerking met het district Antwerpen een speelstraat. Tijdens een speelstraat wordt het verkeer in de straat autoluw gemaakt tussen 10 uur 's ochtends en 8 uur 's avonds. Dit geeft de kinderen en de volwassenen in de straat de kans om te spelen, vrij te bewegen en elkaar op een 'toevallige' en 'officieuze' manier te treffen. Om 10 uur dien ik dus de nadarhekken, die ik van de het district heb gekregen, zo te zetten dat autoverkeer niet meer door de straat kan rijden. Ik heb ook speelgoed gehuurd via de stadsdiensten en wil dit tijdig buitenzetten. Omdat ik de speelstraat heb aangevraagd ben ik verantwoordelijk voor de logistiek, maar ook de veiligheid. Was het misschien een wijs besluit om vandaag niet te komen bewegen op het Nieuw Zuid? Ik heb het overwogen. Maar ik ben er van overtuigd dat net consistentie en toegewijde aandacht belangrijk is. Tijd, ruimte en aandacht... Het komt steeds weer terug. Beiden locaties maken ook deel uit van het kader van mijn onderzoek. Het Nieuw Zuid en mijn eigen straat. Het lijkt me dan ook logisch de beiden kaders voldoende aandacht krijgen. Maar even terug tot het hier en nu. Het hier op dit pad, het nu en wat ik doe.

 



 

Vandaag besteed ik aandacht aan iets waarop mijn Tai-Chi leraar me afgelopen maandag attent maakte. Ik heb veel spanning in de liezen en het is heel moeilijk voor me om ontspannen groot te bewegen. Wanneer je door de benen buigt, dan open je de liezen. Zeker wanneer je de knieën uitwaarts roteert. In ballettermen zou je kunnen spreken over een 'plié'. In Tai-Chi heb je ook roterende bewegingen waarin je gebruikmaakt van je zwaartepunt en dus door je knieën buigt. Eentje waar ik het momenteel heel moeilijk mee heb is 'White Crane'. Waar ik gewoonlijk via Tai-Chi vaak op zoek ging naar mogelijkheden voor ontspanning in mijn ballet-vocabulaire, bewandel ik nu de omgekeerde weg. Vandaag zoek ik via ballet naar mogelijkheden binnen deze moeilijke Tai-Chi beweging. Omdat het ballet al langer deel uitmaakt van mijn voortbewegen, voelt het snel als iets vertrouwd. Deze vertrouwdheid voelt comfortabel. (Het is niet altijd zo geweest. Laten we zeggen dat de wisselwerking ballet en Tai-Chi veel meer in beweging heeft gebracht dan 35 jaar ervaring met dans.) Ik voel comfort om op zoek te gaan naar het ontspannen en openen van de liezen. Ik onderzoek plié's, walsen, draaien en torsies. Dit vraagt concentratie, geduld en de volledige breedte van het pad.

 

Ik merk dat één van de dames op de terrassen rustig blijft zitten. De andere dame begint over en weer te stappen en rookt een sigaret. Ze kijkt mijn richting niet uit. Sterker nog, ze kijkt naar alles, behalve naar mij. Ze wendt haar blik af. Irriteer ik haar? Vindt ze dit gênant? Geneert ze zich zelf? ... En terwijl ik me deze vragen stel, besluipt me het gevoel dat ik betrapt ben. Want wat doe ik? Ik wend mijn blik ook af. Ik kijk heel vaak en lang naar de grond tijdens dit kleine bewegingsonderzoek. Alleen tijdens de momenten dat ik terug naar de plek wandel, even pauzeer voor een halve minuut en dus stop met het bedachtzaam en aandachtig bewegen, stel ik mijn blik open voor de wereld rond me. En dus stel ik me ook enkel op deze momenten open voor de mensen die daar deel van uitmaken. Betrapt!

 



 

Blij met dit inzicht zet ik me op de bank. Ik neem de omgeving, de gebouwen, de planten, alle mensen en dieren in die omgeving zo goed mogelijk in me op, met een open blik. Twee joggers rennen voorbij. Ik probeer contact te maken met mijn blik, maar ze blijven recht voor zich uit staren. Diepe concentratie. Ik probeer het niet persoonlijk te nemen. Eerste poging, niet gelukt. Een derde jogger komt aangelopen. Ik houd mijn blik al klaar. De blik in de aanslag! We wisselen oogcontact en een glimlach uit. Yes! Wat een overwinning! Wat een gebeurtenis! Wat een les! En dan valt het me op.

 

Deze plek heeft iets gemeenschappelijk met de plek van het vorige academiejaar. Beide plekken zijn aan de achterkant van een justitieel gebouw. De vorige plek aan de achterkant van de arbeitsrechtbank en het vredegerecht. Deze plek aan het grote justitiepaleis van Antwerpen. Hier huizen de rechtbanken voor strafrecht, burgerrecht, familierecht en jeugdrecht. Er is wel een sterke variabele. De dag waarop mijn kleine interventie plaatsvindt. Nu op zondag. Dat is een dag waarop de rechtbank niet werkt. Dus ik kan nu niet dansen voor het recht, de hoop of het geluk. Of zou zo'n plek een geheugen hebben? Zou ik de moleculen zo kunnen beïnvloeden dat er positieve energie in de lucht van deze omgeving blijft hangen? Ik besluit dit denkspoor dood te laten lopen, voor nu. Een ander gebouw dat me opvalt, nu ik verder kijk dan voorheen, is het appartementsgebouw aan de Brusselstraat wat verder in de wijk Oud Zuid. Toen ik mijn onderzoeksvoorstel schreef, beschreef ik de hoop de twee wijken te kunnen verbinden. Het Nieuw Zuid en het Oud Zuid. Toen dacht ik nog sterk vanuit deze wijk en mijn eigen straat. Maar het valt me plots op dat de mensen van het appartementsgebouw aan de Brusselstraat deze wijk kunnen zien. Zij het van ver en wellicht zouden ze me enkel kunnen waarnemen met een verrekijker. Maar ze kunnen het zien, wanneer ze hun blik er naar wenden.

 

 

 

En dan valt het samen. Met een gesloten blik ziet men niets. Een blik uitwisselen, kijken naar elkaar, ogen die waarnemen. Rechtstreeks, onrechtstreeks... Kijken is contact maken. Contact begint met kijken. Rechtstreeks, onrechtstreeks.
Onderzoek is iets bekijken.
Onderzoek is contact maken.
Contact maken is een vorm van onderzoek.
Wat zie ik? Wat doet dat met me?
Wat ziet die persoon? Wat doet dat met die persoon?

En ik besef dat ik nog veel zal moeten bekijken. Deze wijk voelt nog niet zo open en vrij als mijn vorige plek. Maar dat is niet erg. Zolang ik niet enkel naar de grond kijk. Zolang mijn blik open is. Zolang ik in contact kan treden met...

contact

Onderzoek begint met het scherpstellen van je eigen context.

Binnen die context ligt de aanleiding van je fascinatie en van je motivatie.

Context omhelst geschiedenis, ervaring, verhalen, kennis, ...

 

Elke stap die je ooit gezet hebt, heeft er voor gezorgd dat je hier nu staat.

 

Wees eerlijk over je context.

Als je niet eerlijk bent over je context, zal je onderzoek ook niet op een eerlijke grond gebouwd worden.

Dit is niet juist en zorgvuldig tegenover de participanten.

 

4/11/2022

Meesterproef werkdag:
Positionering

 

Het klinkt gek, maar ik ben erg zenuwachtig voor deze werkdag.

Ik voel een urgentie rond de positionering, en toch kijk ik er enorm tegenop.
Wanneer ik mijn positionering dien te bekijken vanuit mijn werkveld, dan sta ik momenteel niet op de positie waarin ik me wil profileren.
Enerzijds ben ik scheppend kunstenaar, maar heb ik een pauze van twee jaar genomen om deze opleiding te volgen. Anderzijds ben ik leerkracht basisonderwijs. Een baan waar ik weinig voldoening in vind. Ik zoek dan ook naar een andere baan.
In de toekomst wens ik me dan ook op een hele andere plek te positioneren.
Niet ergens tussen een artistieke praktijk en het basisonderwijskader.

En de grootste olifant in de porseleinwinkel, mijn historische positionering.
Op 15/10/2022 sprak Matthew Loyd me al aan op mijn positionering.

Matthew zei dat heel mijn leven me tot op dit punt had geleid. Dat dit mijn persoonlijke pad was en dat ik dit onderzoek ook vanuit dit pad mag communiceren. Het is net de eerlijkheid en de oprechtheid die voeding geeft aan de urgentie.
"whow Anke, I'm really impressed! You are thruly the right person on the right place."
En ik nam me diezelfde dag nog voor om hier aan te beginnen.
Maar het ontbrak me aan lef.

Tijdens deze workshop rommel ik maar wat aan.
Ik betrap me op het uitstellen. Ik betrap me op een gebrek aan lef. En ik betrap me op schaamte.
Emily haar ogen kijken door al deze pantsers heen. Ze priemen recht door mijn lichaam en bespeuren de twijfel.

Schuilen heeft geen zin, ik spreek haar aan voor een gesprek.


We zijn afgezonderd in een klein lokaal.
En dan komt het er uit...
Met tranen, met schaamte, met verdriet, met strijdvaardigheid, met veerkracht.
Emily luistert en onderstreept de kracht en de impact van mijn historische positionering op dit onderzoek.
Mijn historische context toont sterke gelijkenissen met de participanten binnen de wijk. Althans toch met diegenen die wonen in de woningen van Woonhaven, de sociale woningbouw.

Ik vertel haar hoe kunst mijn uitweg was, hoe ik heb gevoeld hoe ik door kunst kon ontwikkelen en transformeren. Ik leg uit dat kunst me kansen heeft geboden.

Emily erkent en herkent en ik voel me omarmd en gesteund.

Die dag begin ik aan de tekst die nu aan het begin van mijn logboek staat als ‘proloog’.
Daar kan de bezoeker van het logboek mijn historische positionering lezen.
Het heeft maanden geduurd voor ik een tekst had die weergeeft wat ik wil weergeven.
Ik wil geen medelijden wekken.
Ik wil niet nodeloos dramatisch zijn.
Ik wil ook niet ongeloofwaardig worden.
Als de tekst het onderzoek onderuithaalt, word ik ook onderuitgehaald.

Het is een moeilijke balans, waarin waarachtigheid de weegschaal blijkt te zijn.

 

kwetsbaarheid

de kunstenaar als mens

eerlijkheid

6/11/2022

Blogpost 5:
de armen

 

Wanneer ik kom aangefietst, schijnt er een waterachtige zon door het wolkendek. Er was geen zon voorspeld vandaag, dus ik ben nu al blij. Ik fiets voorbij het eerste pad en het valt me op dat het eerste pad quasi de zelfde bocht maakt als het tweede pad. Ik zou het van bovenaf moeten kunnen bekijken om te onderzoeken of het maar een gevoel is, of dat dat echt zo is. Zouden de twee paden paralel lopen aan elkaar? Er zijn bewoners die dit weten, want het ligt in hun zichtlijn en ze wonen zeker hoog genoeg.

 

Misschien moet ik daar maar eens werk van maken. Dat ik tenminste ook de plek waar ik steeds ga staan ook eens vanuit dat perpectief kan bekijken. Vandaag blijf ik op de grond en bekijk ik de wijk en haar bewoners vanop ooghoogte.

De man met de hond, van een paar weken terug, wandelt op het pad wanneer ik mijn fiets wegzet en richting de bank loop. Hij wenst me goedemorgen. Ik wens hem goedemorgen. Soms voelen sociale regels comfortabel. Dan zegt hij me dat ik veel werk ga hebben. Het waait hard en ik ga moeten kunnen blijven staan.

Ik lach. 'dat is niet erg' antwoord ik, 'dat is een extra uitdaging, dat is plezant.' 'Och ja' zegt hij, 'da's waar, maar het zal niet gemakkelijk zijn met al die wind.' 'Dat is in het leven ook zo, he' hoor ik mezelf vertellen. En op dat moment zie ik het, er loopt een traan over zijn wang. Door de wind? Hij lacht. 'Da's een feit. Ge zult er veel plezier aan hebben.' Ik nodig hem uit. 'Je mag altijd eens meedoen, moest je daar zin in hebben.' 'Da's heel vriendelijk, maar ik heb genoeg beweging hier met den deze.' Hij wijst naar de kleine hond die van het pad afloopt en in het gras stapt. 'Dat is goed' zeg ik, 'maar weet dat het mogelijk is. Niets moet, het mag.'

'Misschien iemand anders, ge weet nooit.' Hij gebaart met zij arm naar de wijk. 'Maar aller, ik wens u veel plezier en nog een fijne zondag.'

Ik wens hem hetzelfde. Hij trekt aan de leiband van de hond. 'Kom' zegt hij, 'we gaan eens verder.' Hij steekt zijn hand op, toont een warm gelaat met een fantastische glimlach en wandelt dan verder het pad af, de wijk in.


Het lijkt een banale conversatie. Maar dat is ze allerminst. Ik zou dit klein gesprek en de boodschap van de man als een afwijzing kunnen aanvoelen. Maar vandaag voelt ze als een mogelijkheid, een opening. En als ik het gesprek had opgenomen, dan had ik nu ook alle kleine blikken en aarzelingen kunnen weergeven. Deze lagen tussen ons in. En juist in die tijd en ruimte tussen ons in ligt de connectie, het contact. Oh en het was broos en kwetsbaar. En juist daarom was het zo mooi. Ik voelde een kleine gemeenschappelijkheid, een gelijkwaardigheid, een evenwaardigheid. Het maakt me zo gelukkig!

Een oprecht contact met een bewoner. Een gedeelde ruimte, een gedeelde tijd en een gedeelde aandacht. De essentie van kunsteducatie, voor mij.

 

Nu de man uit het zicht verdwenen is, begin ik aan mijn oefeningen. En het voelt goed om in mijn lijf te komen en van daaruit te vertrekken. Ik was nochtans bezorgd wanneer ik thuis vertrok. Door een tekort aan slaap voelde mijn lijf erg stroef en zwaar. Maar nu ik hier de eerst diepe teug adem haal en de eerste bewegingen inzet, voelt het bevrijdend. Komt dit door de eerder ontmoeting, of door de fysicaliteit? De synergie tussen het binnen- en het buitenlichaam? Geen idee. Maar het doet me deugd. Ik begin met de eerste beweging van Tai-Chi. Na ze een paar keer doorlopen te hebben, besluit ik me te focussen op de armen. Ik probeer de armbewegingen uit te voeren zonder de rest van het lichaam te bewegen. Dat blijkt moeilijk dan ik aanvankelijk dacht. Het kost me tijd deze bewegingen in één bewegingszin te kunnen uitvoeren zonder te stoppen. Wandelaars en fietsers kruisen elkaar op het grasveld en op de andere paden. Een enkele renner rent me voorbij op dit pad. Binnenin de armbewegingen probeer ik een intentie te leggen. De intentie om de wijk te omarmen. En de intentie om iets van mij te delen met de wijk. Hierdoor ontstaat een andere kleine choreografie. Mijn armen gaan open, komen met de handen eerst terug dichter bij elkaar en omhelzen de ruimte. Ik raak mijn borstbeen aan met mijn vingertoppen. Ik neem de energie van de wijk op in mijn lichaam. Daarna leg ik iets van mij in mijn handen en open mijn armen breed om het uit te delen aan de ruimte, aan de wijk. Hierna breng ik mijn handen in een grote boog naar boven en reik ik met mijn handen naar de wolken boven mijn hoofd. Het voelt alsof mijn handen zich nog hoger begeven dan dat ze in werkelijkheid doen. Mijn handen raken elkaar aan en openen zich weer om zijwaarts naar beneden te gaan. Deze beweging herhaal ik enkele keren en probeer ik te verruimen. Mijn lichaam volgt en we dansen samen, de omgeving en ik. De wijk als mijn danspartner. Een danspartner met al haar dualiteiten. En ik omarm de wijk en haar bewoners. Ik zie de verschillen. Ik zie de moeilijkheden. Maar ze zijn me niet vreemd. Ik herken ze.

Ik herken ze in mezelf en waar ik vandaan kom.

 

In de opleiding en in mijn onderzoek ben ik bezig met positionering. Ik dien mezelf te positioneren in het werkveld en me op dezelfde manier ook te verhouden tegenover de bronnen die ik gebruik tijdens mijn onderzoek. Maar voor ik dit kan doen, moet ik ook mijn eigen context in beeld brengen. Mijn historische en persoonlijke context maken daar ook deel vanuit. In mijn historische context zit dezelfde dualiteit als in de wijk. Ik ben opgegroeid in een sociale woonwijk binnenin een heel rijke gemeente. De uitdagingen die de bewoners voelen, de uitdagingen die zich voordoen voor de wijk, herken ik. Ik zeg niet dat ik er een oplossing voor heb. Ik weet niet of er een oplossing is. Of dat er een hoeft te zijn. Misschien is er zelfs ook helemaal geen probleem. Maar er ligt wel een uitdaging. En ik voel me waarschijnlijk meer verwant met een bepaalde groep bewoners dan met de andere. Zelf heb ik op een bepaald moment als nieuwe moeder ook op de wachtlijst gestaan voor een sociale huurwoning.

Inmiddels ben ik thuis een deel van veelvuldigheid. Maar binnenin mijn lichaam kan ik me net zo snel weer eenzaam voelen.

Het zit er, in het archief. Me daar bewust van zijn is een startpunt, geen blinde aanname. De uitdagingen voor mensen die wonen in een sociale woning zijn me dus niet vreemd. Machteloosheid, bijvoorbeeld.

 

Ondertussen zit hier in het park, alleen, op de bank. Maar ik voel me omgeven.


Ik leg uit. Ik ben een individu, een wiskundige eenheid. Maar ook in een eenheid schuilt kracht. Al is dat moeilijk voelbaar wanneer je enkel plaats, tijd en ruimte krijgt om jezelf als eenheid te zien. De kans jezelf in een veelvoud te ervaren doet zich zelden voor. Maar een eenheid en een eenheid en nog een eenheid, die nog een eenheid tegen het lijf loopt, is een veelvoud. Ze vormen een betekenisvolle hoeveelheid. Geen meerderheid. Zo veel geluk hebben ze niet gekend. In de gemeenschappelijkheid van de eenheid zit de kracht. In het herkennen, in de erkenning en in de eenheid. Ik weet het, het klinkt nogal complex en tegenstrijdig. Maar kijk naar de jonge populieren in het park waar ik nu zit. Beschouw zo één boom. Elk blad individueel trilt z'n eigen ritme in de wind. (Mooi he?) Er hangen honderden trillende bladeren aan die boom. Elk op een eigen tempo, elk met een eigen kracht. Samen vormen ze de kruin. Zonder al die eenheden, had de boom geen kruin. En ja de ene boom is dikker dan de andere, of langer, of staat steviger, rechter...

Maar ze hebben allemaal een kruin met trillende bladeren in de wind. Samen vormen ze zo terug een eenheid.

Een eenheid in veelvuldigheid.

Zonder die eenheid kan het veelvoud niet bestaan.

Dat is wat een eenheid kan doen.

Dat is de macht van de eenheid.


 

Het wordt donkerder. De zon is inmiddels verdwenen. Ik krijg het koud en besluit te vertrekken. Wanneer ik uit de wijk fiets kom ik de man met de hond, maar nu zonder hond, tegen. Hij draagt een boodschappentas. Hij roept al van ver 'Een prettige zondag he!' Ik wijs naar de tas, 'Smakelijk!' Hij lacht luidop, zijn gezicht is de zon in dit gure grijze weer. En dan zie ik het pas. In zijn boodschappentas steekt een grote bos roze rozen.

 


 

Prachtig!

 

 


 

Herken en erken verschillen en gelijkenissen.

Durf te kijken en te zien.


Wees je bewust van je context maar laat ruimte voor die van de ander.


Spreek in dialogen, niet in monologen.

ruimte voor de ander

De positie van de kunst, en bijgevolg de kunstenaar, binnen de samenleving is precair. 

Het is niet gemakkelijk fondsen te vergaren voor je eigen artistieke praktijk.

Maar het schept ook mogelijkheden.

Het noopt je buiten geijkte paden te treden en inventief en creatief om te gaan met medestanders.

Kijk rond.

Wat kan er wel?

 

En vergeet nooit waarom je er ooit aan begon.

In de helderheid van je intentie ligt de sleutel tot partnerschap.

9/11/2022

Heibel

 

Er is heibel en protest in Antwerpen.
De kranten en social-media staan vol met artikelen en commentaren over de laatste beslissingen van Antwerps Schepen voor Cultuur Nabilla Ait Daoud.


De voorbije weken namen de stadsdichters van Antwerpen collectief ontslag, nadat een gedicht van Ruth Lasters niet aanvaard werd door het Kabinet voor Cultuur van de stad, onder leiding van Schepen voor Cultuur Nabilla Ait Daoud.
Het gedicht werd niet aanvaard en niet gepubliceerd.
Lasters nam het in dit gedicht samen met haar studenten op voor leerlingen in de b-stroom.
Een traject voor leerlingen in het middelbaar onderwijs waarin ze begeleid worden naar praktijkgerichte arbeid. Ze vroeg de lezer en de toeschouwer om met een blik van erkenning te lezen. Erkenning voor de capaciteiten en talenten voor de leerlingen. En ze nam ons mee in de vooroordelen tegenover deze groep leerlingen.
Lasters nam ontslag als stadsdichter, waarna de andere  vier dichters na beraad ook hun ontslag aanboden.
Het gedicht verscheen onder initiatief van Lasters zelf in enkele Vlaamse kranten. [1]
Dit lokte veel reacties uit vanuit de brede samenleving.
Wanneer Ait Daoud om commentaar gevraagd werd, antwoordde ze dat de Antwerpenaar niet wakker ligt van het stadsdichterschap. Ze schaft het dan ook af. Er volgde een storm aan protest.

Bovenop deze eerste beslissing, spoelde er een nieuwe koude golf door de straten van Antwerpen.
De Schepen voor Cultuur van de stad besliste de subsidiëring voor culturele projecten en ontwikkelingsbeurzen stil te leggen. Honderden (jonge) kunstenaars komen op straat, gesteund door productiehuizen, theaters, gevestigde kunstenaars, burgers en vertegenwoordigers van andere politieke partijen.
Volgens Ait Daoud kon deze besparing geplaatst worden in maatregelen tegen de energiecrisis.
Met andere woorden, de kunstenaars werden opgeofferd voor de energierekeningen.
720.000 Euro wordt niet uitbetaald. Geld dat vooral de kunststudenten en beginnende kunstenaars zou steunen in hun lancering en hun eerste producties.

Stemmen gaan op dat dit een partij-politieke beslissing zou zijn. Er wordt geopperd dat N-VA, waar Ait Daoud voor zetelt, enkel aandacht heeft voor erfgoed en grote culturele evenementen.

Ait Daoud antwoordt dat ze dit onzin vindt en dat grote kunstenaars zich nooit hebben laten tegenhouden door het niet verwerven van subsidies. Ze verwijst naar Pieter Paul Rubens. Ze vergeet dat ook hij kon rekenen op riante sommen van zijn mecenas Cornelis van der Geest wanneer hij in Antwerpen zijn artistieke praktijk opstartte.
Ait Daoud vindt 720.000 Euro maar een kleine opoffering voor het Antwerpse culturele veld en is er van overtuigd dat de Antwerpenaar niet wakker ligt van de steeds verder gaande besparingen op cultuur.


Wanneer Ait Daoud gevraagd wordt wat ze zelf zou doen als jonge kunstenaar vandaag, antwoordt ze:
“Dan ga ik werken voor mijn centen, zoals iedereen.”[2]



[1] Antwerpse stadsdichter Ruth Lasters stapt op: lees hier haar kritische gedicht over onderwijs dat geweigerd werd. De Morgen. Geraadpleegd op 1 september 2022, van https://www.demorgen.be/

[2] Schepen van Cultuur Nabilla Ait Daoud: Nabilla Ait Daoud (N-VA) reageert op kritiek op haar beleid. De Standaard. Geraadpleegd op 9/11/2022, van  https://www.standaard.be/

 

de positie van de kunstenaar

helderheid

9/11/2022

Een gesprek met de Kabinetchef van Schepen van Cultuur Nabilla Ait Daoud, Bert Corluy.

 

(Een kabinetchef is de directeur van het kabinet van de wethouder.)

 

Vanochtend las ik in de krant de reactie van Schepen van Cultuur Ait Daoud.
Op social media werd deze middag door verschillende culturele organisaties opgeroepen om komende zaterdag samen te protesteren.
Er is veel commotie en ik ben bang dat mijn geplande gesprek met de kabinetchef niet kan doorgaan.
Ik besluit er van uit te gaan dat als het gesprek net zou kunnen plaatsvinden, dat ik dat dan wel zou ondervinden.


Het kabinet van Cultuur ligt in het Stadhuis van Antwerpen.
Wanneer ik me aanmeld, krijg ik een badge en een routebeschrijving.
Wat me als klein meisje en ook nog als volwassen vrouw onmogelijk leek, blijkt vandaag redelijk simpel te zijn.
Ik bedien de deuren met mijn badge.


Een man komt bij me aan de lift staan.
“Ook voor het kabinet van Cultuur?” probeer ik. “Nee, voor omgeving. Ik ben architect. Afin, ik doe onderzoek naar architectuur en omgeving.”
“Interessant, dan hebben we een gedeelde fascinatie.”
In de lift leg ik uit waar mijn onderzoek over gaat. De architect verlaat de lift op de eerste verdieping, maar houdt de deuren nog even tegen wanneer hij de lift uitstapt. “Misschien zien we elkaar straks nog, na onze afspraak. Ik hoor graag meer over uw onderzoek, maar ik moet me nu wat voorbereiden. Het blijft toch spannend he?” Hij schraapt de keel en laat de deuren los.
“Succes!” zeg ik nog voor de deuren volledig sluiten.


Op de verdieping van het kabinet aangekomen ga ik door een lange gang met kantoorruimtes voor ik in een soort hal terechtkom met een groen tapijt. Een grote koepel zorgt voor een fel daglicht op het hout van balustrades en ingemaakte schappen.
Het is een imposante ruimte. Ik voel opwinding.
In de hoek van de ruimte zie ik Bert Corluy praten met een medewerker.
Hij ziet me en ik wandel glimlachend op hem af.

“Ik geloof dat wij een afspraak hebben voor een gesprek?” zeg ik wanneer ik mijn hand uitsteek.
“Jazeker, mevrouw Zijlstra. Volgt u mij alsjeblieft.”
Corluy zijn hand is warm en groot. Ik probeer te verstoppen dat ik onder de indruk ben door de ruimte en door de context.


In zijn kantoor nemen we plaats aan een grote glazen tafel.
Wanneer ik vraag of ik het gesprek mag opnemen op mijn dictafoon, zegt Corluy dat hij dat niet kan toestaan. Hij kadert dit in de situatie ten gevolge van de protesten en alle tegenstemmen in de media omtrent de besparingen op cultuur door het kabinet. Ik probeer nog te verduidelijken dat ik dan wel kunstenaar ben, maar geen verborgen agenda met me meedraag. Corluy zegt nogal stellig dat het hem spijt, maar dat hij een zekere verantwoordelijkheid draagt tegenover het kabinet.
Omdat ik het gesprek niet in de weg wil zitten, besluit ik hier geen strijd van te maken.
In potlood noteer ik in een schrift de staakwoorden die me het gesprek moeten helpen onthouden. Ik vraag hem of hij op een latere datum mijn notities wil nalezen. Dit is voor hem niet nodig. Hij is er van overtuigd dat ik het gesprek zal weergeven hoe het in werkelijkheid is verlopen. Hij zet zijn wijsvinger met veel kracht op het oppervlak van de tafel.
Ik ervaar een zekere druk.
Wanneer ik het stadhuis verlaat na het gesprek schrijf ik op een terras van een café onmiddellijk alles in volzinnen neer:

 

We praten over mijn onderzoek in de wijk Nieuw Zuid en wat dit soort artistiek onderzoek niet enkel voor de bewoners van de wijk, maar mogelijks ook voor een stad als Antwerpen kan betekenen.


Corluy vindt bepaalde elementen zeer interessant.
Het lichaam inzetten om te onderzoeken heeft volgens hem voor- en nadelen.
Hij erkent dat we allemaal een lichaam hebben en dit voor een gemeenschappelijke factor zorgt. Maar hij doet een uiteenzetting over hoe we het, cultuur-afhankelijk, allemaal anders gebruiken.

Toch vindt hij het niet-talige aspect enorm tot de verbeelding spreken. En hij kan zich inbeelden dat dit dan weer een zeer gunstig effect kan hebben in een meertalige en multiculturele stadscontext.


Maar dan begint hij over hoe artistiek onderzoek ook in kaders moet passen en dat dit dan weer afhankelijk is van bepaalde geldstromen. Hiervoor moet een project volgens hem dan weer voldoen aan beleidsdoelstellingen.
Hij vertelt over de urgentie van de kunstenaar en hoe die onafhankelijk van fondsen of subsidiëring moet kunnen werken. Een kunstenaar die betaald wordt door de stad is geen autonome kunstenaar volgens hem.


Ik voel dat hij eigenlijk een verdediging begint voor de beslissingen die de afgelopen weken zijn genomen door dit kabinet.
Ik probeer op een diplomatische manier te verduidelijken dat ik op dit moment niet aan de tafel zit om fondsen te werven.
Hij lijkt verbaasd en bekijkt me vragend.
Hierdoor ontstaat er een stilte die niet ongemakkelijk is, maar die me net de kans geeft mijn aanwezigheid opnieuw te kaderen.

 

“Als kunstenaar leg ik graag iets in het midden om te beschouwen. Iedereen mag zich daar toe verhouden.”
Ik leg een denkbeeldige ‘kunst’ met een groot handgebaar in het midden van het glazen oppervlak.
Corluy is gefascineerd en schuift zijn stoel dichter tegen de tafel. Hij kijkt naar de plek waar ik de ‘kunst’ heb neergelegd.

“De kunstenaar houdt een spiegel voor.” zegt hij. Hij gaat verder: “Soms ook bewust een verkeerde spiegel. Iets wat past in zijn kraam.”
Ik leg hem uit dat ik als artistiek onderzoeker zeker mijn context meedraag in mijn onderzoek, maar het onderwerp graag in het midden leg zonder dat ik meteen iets heel bepaald wil teweegbrengen. “Wat ik probeer te scheppen is tijd, ruimte en aandacht voor het onderwerp en iedereen die zich daartoe wil verhouden.”
Dit vindt hij een mooi uitgangspunt.


Hij kent dit eerder vanuit de Angelsaksische cultuurwereld en zegt dat daar sociaal-culturele projecten bottom-up ontstaan. Maar hij vraagt zich af of er niet altijd een activistische agenda is bij dit soort projecten.
Ik vraag hem of er een verschil kan zijn tussen een activistisch en een politiek-sociaal-cultreel project?
Kunst is sowieso politiek besluiten we. Maar niet alle politiek is activistisch.
“Is een artistiek ‘onderzoek’ sowieso dan ook politiek?” vraag ik hem.


Corluy lacht en verwijst naar de academische wereld die vaker dit soort artistiek onderzoek inzet, maar volgens hem sterk vanuit een eigen perspectief kijkt.
Bijna onmiddellijk zegt hij dat de onderzoeken door universiteiten toch ook al te vaak beperkt blijven tot papier en data. Hierdoor rest er volgens hem geen plaats meer voor vragen en twijfel.

 

Hier pik ik op in: “ ‘kunst’ en artistiek onderzoek genereert vaak meer vragen dan antwoorden.”

Corluy leunt achterover.
Hij suggereert dat ik misschien op zoek kan gaan naar partners en culturele organisaties die door een breder veld gefinancierd worden.
Hij noemt volgende organisaties:
-STAAN

-Arenberg
-Archipel

-Rooftoptiger

En hij adviseert me om zeker ook Triple Living te contacteren, de projectontwikkelaar van de wijk Nieuw Zuid. Volgens Corluy kunnen zij mogelijks een ruimte ter beschikking stellen waarvan ik samen met de bewoners gebruik zou kunnen maken. Dit zou voor het praktische gedeelte van mijn onderzoek zeer handig kunnen zijn.


Corluy geeft me de contactgegevens van de CEO van Triple Living.

"Met mijn welgemeende groeten" zegt hij en hij duwt zijn wijsvinger weer krachtig op de tafel.
Hierna geeft hij me nog contactgegevens van andere projectontwikkelaars. “Je weet nooit ” zegt hij.
Zo werkt het dus, netwerken, bedenk ik me.

 

Hierna vertelt hij dat mijn onderzoek wel wat gelijkenissen vertoont met de start van het werk van Sihame El Kaouakibi.[1]
(Ik begrijp de vergelijking. El Kaouakibi startte een participatieve culturele organisatie voor allochtone jongeren in de wijk Antwerpen Kiel, Let’s Go Urban[2].

Zij kregen danslessen en huiswerkbegeleiding. Voor elke jongere werd er coaching voorzien om hen te begeleiden in hun zoektocht naar werk en een betere sociaal-economische situatie. Een heel knap initiatief. Maar na enkel jaren grote bedragen fondsen en subsidies te hebben verkregen, bleek de boekhouding van de organisatie niet te kloppen en had El Kaouakibi zichzelf en familieleden via de overheidsgeldstromen verrijkt. De organisatie werd opgedoekt en de stad en andere overheidssponsors leden gezichtsverlies.)

Ik probeer te accentueren dat ik vandaag met een onderzoek bezig ben en niet met het opzetten van een organisatie.

 

Corluy vraagt waar mijn carrière in dans begonnen is.
Ik vertel hem het verloop van mijn opleiding en loopbaan. Hier reageert hij zeer enthousiast op. Hij spreekt over de plannen voor een grote biënnale in het Middelheimpark en het kunstwerk van William Forsythe dat daar ligt.[3] Volgens hem is dat een ideale manier om dans en beeld met elkaar te laten versmelten. En mensen komen zo dan ook in contact met dans.


Ik vertel hem over mijn kleine onderzoek aan de Scheldekaaien waarvoor ik elke donderdagochtend plaatsnam in de openbare ruimte om klassiek ballet te dansen. Zo konden passanten zich rechtstreeks tot dans en de kunstenaar verhouden.

Corluy antwoordt dat hij het erg belangrijk blijft vinden dat zo veel mogelijk jongeren, maar ook volwassenen kunnen deelnemen aan kunsteducatie. Hij wijdt uit over de Stedelijke Kunstacademies en hoe zij toch een ruim aanbod hebben voor ‘cursisten’.
Ik probeer te schetsen dat er voor mij nog een belangrijk verschil ligt in het bijwonen van een artistieke of muzische -les en het participeren aan een kunstwerk of performance.

Het gesprek zit in een aangename flow en ik heb het gevoel dat Corluy nu echt ontspannen is. Hij praat meer vanuit zijn eigen interesses en perspectieven en minder vanuit zijn positie als kabinetchef.
Maar dan wordt er op de deur geklopt en vertelt een medewerker dat de chauffeur wacht om hem naar de ontmoeting te brengen met een diplomate uit Japan.


Ik wordt terug naar de imposante hal geleid.
Daar zie ik de Schepen van Cultuur, Ait Daoud in de hoek een positie innemen voor een camera.
“Bert, ge staat in beeld!” roept ze.
Ik wandel naar de gang met de lift, maar dien haar hier voor te passeren.

“Awel, hoe is’t?” vraagt ze me en reikt me de hand.
Ik heb haar nog nooit eerder ontmoet.
“Goed, dankjewel. En met u?” vraag ik.
Ze antwoordt terwijl ze me de hand schudt:
“Bwa, dat gaat hoor. We moeten ons allemaal zien te redden he? Zeg, tot snel he. Dag.”
Ik knik en glimlach.
Haar antwoord verwart me.

Het gesprek heeft anderhalf uur geduurd.
De architect van daarstraks kom ik niet meer tegen in de gangen of de lift van het stadhuis.
Wanneer ik op de kasseien van het marktplein voor het stadhuis sta, maak ik een klein sprongetje. Voor een meisje uit de sociale woonwijk is ontvangen worden in het stadhuis nogal wat.



[1] https://www.sihame.be/

Sihame El Kaouakibi richtte Let's Go Urban op, een sociaal-artistieke organisatie. Ze zetelde ook in het Vlaams parlement als volksvertegenwoordiger voor Open VLD.


[3] https://middelheimmuseum.be/nl/pagina/william-forsythe

Het Middelheimpark is een groot sculpturen- en landschapspark in Antwerpen. De Choreograaf- beeldend kunstenaar William Forsyth creërde een sculptuur voor het park.

Wees steeds heel helder over je intenties wanneer je over je onderzoek in gesprek gaat.

 

Als onderzoeker of als kunstenaar ben je niet de enige die belast is met aannames. Ook je gesprekspartner zal aannames hebben tegenover jou, je onderzoek of je onderzoeksonderwerp.

Probeer in het gesprek ruimte te laten om deze samen met je gesprekspartner te onderzoeken.

 

Ga de context van je gesprekspartner na. Deze context kleurt de bril waarmee je gesprekspartner naar je kijkt.

 

Pas wanneer een gesprek vanuit evenwaardigheid kan plaatsvinden, en niet uit een eenzijdige behoefte, zal een gesprekspartner op beleidsniveau de tijd nemen om mee na te denken.

 

Ook de stakeholders binnen je onderzoek hebben tijd nodig om zich te verhouden tot artistiek onderzoek.

geduld                                     

helderheid

samenwerkingsverbanden

tijd geven aan de gesprekspartner

Door helder en eerlijk te communiceren stel je je kwetsbaar op.

Kwetsbaarheid voelt in eerste instantie beangstigend.

Maar ik kwetsbaarheid zit ook een kracht.

Kwestbaarheid zorgt voor erkenning en contact.

In een eerlijk en oprecht contact schuilt de connectie.


Wees ook eerlijk tegenover jezelf en het onderzoek.

Wat zijn je intenties?

13/11/2022

Blogpost 6:

de kleine kiezel



 

Het is 5 graden Celsius wanneer ik op mijn fiets spring. De zon schijnt heerlijk. Dit is het soort weer waar je mij blij mee kan maken. Een gepaste temperatuur voor de tijd van het jaar en zonlicht.

 

Wanneer ik op de plek in het park van de wijk Nieuw Zuid aankom, hangt er nog een ochtendnevel in de diepste kuilen van het park. Het lijkt leeg. En ik verbaas me er over. Want dit is, naar mijn gevoel, weer om zo vroeg mogelijk te gaan wandelen.

Om de vogels te kunnen horen, om de aarde te voelen ontwaken.

Ook op de balkons staat of zit er nog niemand.

En ik merk dat ik dat jammer vind. Want ik sta hier niet om alleen te zijn.

Maar wanneer ik al mijn spullen op de bank drop en me rechtzet, uitstrek om aan deze sessie te beginnen, zie ik de man met de hond op een ander pad. We zwaaien en lachen hartelijk naar elkaar. En er voelt iets heel vertrouwd aan deze actie. Ik voel een verbondenheid. Mijn hart maakt een sprongetje en op dat moment valt me op dat er vanuit alle hoeken en kanten wandelaars, fietsers en joggers opduiken. Alsof de man de Anderen heeft uitgenodigd met één armgebaar. De bewoonster van het gelijkvloerse appartement gaat in haar tuinstoel zitten en neemt een slokje van haar dampende koffie of thee.

Het is de blik waarmee je kijkt, besluit ik. Nu ik me omgeven voel kan ik starten.


Ik buig langzaam naar beneden en laat mijn handen op de kiezels rusten. Wanneer ik langzaam terug omhoog kom en naar de hemel kijk, zie ik het blauw van de lucht. Het is een heel intens blauw. Het gras van het park is een zeer intens groen. Het licht van de zon is warm geel. En ik draag een fel rode muts. Ken je dat gevoel dat kleuren bij je binnen komen en je lichaam ze absorbeert in plaats van enkel je ogen? Dat gevoel dat je vervoerd wordt door een sensatie? Dat gevoel is de sfeer voor deze sessie.

 

Langzaam begin ik te bewegen en te dansen. En het duurt enige tijd voor ik het kleine steentje opmerk dat op de bovenkant van mijn ringvinger ligt. Het is mee naar boven gelift toe ik mijn handen op de grond had laten zakken. Een klein grijs steentje op mijn ringvinger. Het ligt op het tweede kootje. En nu kleeft het daar een beetje vast, of heeft het zich met een haakje aan mijn huid vastgemaakt.

In ieder geval kan ik er mee bewegen en blijft het op exact dezelfde plaats liggen.

Een nieuwe danspartner!

Ik probeer me voor te stellen hoe het voor dit steentje zou voelen om een heel ander perspectief te krijgen op de omgeving. Het wordt in de lucht getild en bekijkt het pad nu van bovenaf. Het gras wordt een vlakte in plaats van een muur. De zon voelt warmer, want de afstand tussen de kiezel en zon wordt kleiner. Hij kan zich vanuit een heel andere positie verhouden tot de andere kiezels en de wijk waar het deel vanuit maakt. Hier wil ik heel aandachtig mee omgaan. Het steentje heeft nu tijd nodig om een te ervaren wat het nu ervaart. En daarom besluit ik om het op mijn vinger te laten liggen. Voorzichtig beweeg ik verder en ik merk op dat het na enkele bewegingen nog steeds aan mijn vinger kleeft. Dat doet me ontzettend veel plezier! We dansen samen verder.


De kiezel en ik zijn aan elkaar verwant. We zijn beiden hele kleine spelers in een groter geheel. Indien je ons zou afzetten tegenover de grootheid waar we deel van uitmaken, dan stelen we beiden niet veel voor. Deze kleine kiezel is vandaag een mooi metafoor voor 3 verschillende zaken.

 

1. Met alle heisa over de cultuursubsidies in Antwerpen in het achterhoofd... (Kort door de bocht: Onze schepen voor cultuur heeft besloten de komende 3 jaar geen projectsubsidies uit te reiken. Projectsubsidies worden meestal door jonge, nieuwe en kleine collectieve kunstenaars ingezet om hun werk te ondersteunen.

Er kwam veel protest vanuit de kunstsector, waarop de schepen nogal onhandig stelde dat kunstenaars in tijden van economische schaarste misschien beter konden gaan 'werken' voor hun geld. Wat hier op volgde was een moddergooien tussen kunstenaars en de brede basis van de Vlaamse samenleving.) ...zou je de kiezel als een individuele kunstenaar kunnen zien.

Stel je ziet zo'n kunstkiezel, dan stelt zo'n individu niet zo heel veel voor. Zeker niet wanneer je als burger je net zo'n kiezel voelt en probeert te overleven. Je bent als kunstenaar ook maar kiezel onder de kiezels. Dan zou je kunnen begrijpen dat geld (projectsubsidies) geven aan zo'n kunstkiezel door de vele andere kiezels als oneerlijk ervaren zou kunnen worden. En je zou als kunstkiezel deze gevoelens van oneerlijkheid ook kunnen begrijpen. 'Maar...' zouden veel kunstkiezels tegelijk roepen, '...maar zonder geld geen kunstkiezels.' Dat is niet helemaal waar.

Er wordt nog geld (werkingsmiddelen) gegeven aan het pad waar de kunstkiezels deel vanuit maken. Veel kunstkiezels gaan bij elkaar liggen en vormen een artistiek pad. Dat is mooi, dat is overzichtelijk en dat is zeer zeker een waardig initiatief.

Dit pad biedt een ander perspectief op de wereld rond het pad heen. Het kunstpad, zou je het kunnen noemen.

 De meeste kiezels zijn het over eens dat dit kunstpad wel geld krijgt. Let op, dit geld wordt door alle kiezels van het land verzameld. Dus dit is collectief kiezelgeld (belastingsgeld). Het lijkt de kiezels dan ook niet meer dan normaal dan dat zij allemaal kunnen beslissen waar dat geld naartoe gaat. Maar ze zijn het er voorlopig nog over eens dat het kunstpad nog financiële steun krijgt. Zij het wel wat minder, want de recessie en klimaatcrisis zorgen voor heel wat geldzorgen bij een groot deel van de kiezels.

 

In het algemeen wordt aangenomen dat kunstkiezels heel gevoelige en empathische kiezels zijn. Zij voelen de vibraties op paden en in ondergronden. Ze pikken deze op en uiten dat door een beschouwende houding aan te nemen. Deze beschouwingen uiten ze op een zodanige manier dat alle andere kiezels zich kunnen verhouden tot hun beschouwing.

Door dit proces krijgen de kiezels ook een veranderde verhouding tegenover de vibraties. Soms veranderend zoals in verstevigend, soms veranderend als in een ander perspectief.

Het lijkt me dus net belangrijk dat kunstkiezels kunnen blijven doen wat ze doen. Want net kunstkiezels kunnen de andere kiezels perspectieven en kansen bieden. Alleen zullen kunstkiezels inventief moeten zijn en andere manieren van werken of fondsenwerving moeten onderzoeken. En dat is lastig, lastig genoeg.

Dat kunstkiezels tijd nodig hebben is duidelijk. Heb dus geduld met deze kunstkiezels. Maar wat nog veel lastiger is, is dat de opperkiezels die beslissingen maken over geldstromen naar verschillende paden in het park...

... Laat ik het gewoon benoemen zoals het is.

Ons politieke systeem is bemand met volksvertegenwoordigers die niet meer besturen vanuit een algemeen belang, maar vanuit een veelvuldigheidsprincipe. Het gaat er om zo veel mogelijk kiezers te werven. Hiervoor gaan ze op zoek naar wat vibreert en resoneert onder de brede bevolking.

Geldzorgen is een heel handig onderwerp om te laten resoneren. Burgers verhouden zich hier gemakkelijk toe. Dat is ook menselijk en het is in ons kapitalistisch systeem ook hetgeen wat naar voor wordt geschoven als hoofdzaak. Dat kunst voor een burger dan als bijzaak wordt aanschouwd, zou een kunstenaar niet mogen verbazen. Wanneer een kunstenaar zijn gevoeligheid heeft gebruikt, heeft hij dit al lang voelen aankomen. Dat de politiek dan deze verhouding tussen de burger en kunst als instrument inzet, zou hem nog minder mogen verbazen.

Als dit als koude douche voelt, waar heeft de kunstenaar dan gezeten de laatste jaren? Het kan hem dan toch ook niet verbazen dat hij als elitair en wereldvreemd wordt beschouwd?

En is het dan niet logisch dat wanneer deze roept dat hij belangrijk is, dat hij de publieke opinie tegen krijgt?

Wees je er van bewust welk effect je uitingen genereren.

Stop dus met roepen, begin te fluisteren en vooral te luisteren.

Wordt medeburger onder de burger.

Kom uit die toren, kom de vloer op. Werk samen met, in plaats van tegen. Vat post op strategische plaatsen, ga op onderzoek. En deel!

Deel mee, deel uit, neem deel in, neem deel aan, ...

Los daarvan is een kunstenaar, een kunstkiezel, nog steeds van maatschappelijk belang. Het is de kleine kritische stem, de luis in de pels, die blijft weerklinken. Dus kunstkiezel, je doet er toe! Ook individuele kunstkiezels doen er toe! Ik ben ook een kunstkiezel. Het is de kunstkiezel die dwars gaat liggen. Het is de kunstkiezel die net die andere kleur aanneemt. Het is de kunstkiezel die zorgt voor contrast, voor reliëf, voor een kuiltje zodat de voet wakker blijft. Het is de kunstkiezel die in de spleet van de zool blijft hangen. Het is de kunstkiezel die in de huid haakt.

Maar vergeet nooit dat je deel kan uitmaken van een pad. En dat dat pad deel uitmaakt van een park. Dat dat park van iedereen is. En dat dat park ook deel uitmaakt van de wereld.

 

Bon, en dan heb ik mijn stem en (voorlopige) mening laten horen over dit turbulente hoofdstuk. Ik maak me vast niet populair onder mijn collega kunstkiezels. Maar ik bevind me, onder de kunstkiezels, ook maar in een kuiltje in de schaduw. Grotere kiezels roepen vaak harder, of worden gemakkelijker waargenomen. Toch, ook zij hebben af en toe een steentje in de schoen nodig. En ik ben een heel klein maar scherp steentje.

 

2. De kleine kiezel die op mijn vinger ligt staat vandaag, in het licht van de zon, in deze groen-blauwe omgeving, ook symbool voor mijn aandacht naar de wijk en haar bewoners binnen mijn onderzoek. Een kleine kiezel die tussen deze immens hoge gebouwen ligt voelt zich klein.

Ik weet uit ervaring dat de mensen die hier in de gebouwen van Woonhaven, de sociale huisvestingsmaatschappij, wonen zich klein voelen tegenover de luxe-woontorens. De torens tekenen hun schaduwen af op de wijk. Vandaag viel me op hoeveel van de wijk in deze schaduw ligt en hoe weinig in het zonlicht. Het kan niet anders, of dit heeft invloed op een mens.

Zonlicht wordt een privilege van diegenen die op een zekere hoogte kunnen wonen. Het is moeilijk een duidelijker beeld te bedenken voor deze machtsverhouding.

Het is aan mij om aandacht te hebben voor de kleine kiezels in de schaduw.

Wie mee wil liften op mijn vinger, is welkom. Ik zal je aandachtig bekijken, beluisteren en proberen te begrijpen. Het is niet mijn bedoeling je mijn mening op te dringen. Het is mijn bedoeling je te begrijpen en aan te kunnen voelen.

Wanneer ik jou kan aanvoelen, kom ik in contact met je. Wanneer ik in contact met je kom, voel jij mij. En dan kan ik alleen maar hopen dat dat wat met je doet. Wat dat met je doet ligt binnen in jouw lichaam. Maar ik dien wel voorzichtig en aandachtig het mijne in te zetten, zodat ik geen onverwachte, bruuske of onaangename bewegingen maak.

Na een half uur bewegen heb ik het steentje nog steeds op mijn vinger. Ik zoek een droog plekje op de bank om in het zonlicht te gaan zitten. Maar de bank is echt nog te nat. Dus besluit ik te gaan wandelen door het park om het plekje waar ik net danste vanuit andere perspectieven te kunnen bekijken.

Ik doe mijn jas aan en vertrek.

Pas na 20 meter kijk ik terug naar mijn vinger. Ik ben de kiezel kwijt. Ik lette even niet op mijn danspartner. Ik besteedde even niet voldoende aandacht aan deze kleine steen en hoe de meest gunstige omgeving voor hem te creëren en ik verloor hem. En ook al was het wandelen op een ander pad in functie van mijn onderzoek. Ik was een onderdeel van mijn onderzoek, een actor, een onderwerp, een bestanddeel, zoek geraakt door een onoplettendheid.

Het maakt me heel alert! Ik bedank de kleine kiezel voor deze wijze les.

 

3. Nu ik de kiezel kwijt ben, besluit ik de wijk en de schaduw in te gaan. Op het moment van mijn vertrek, weg van de bank en weg van de plek, zie ik de bewoonster van het terras weggaan. Ik liet haar los. Terwijl ik tijdens het dansen er nog dacht om een praatje met haar te gaan maken. En waar er hier zeker een connectie plaatsvindt met metafoor nummer 2, is het effect van het weggaan van de bewoonster eerder iets dat binnenin mezelf plaatsvindt.

Ik voelde me een kleine kiezel. Ik wil mijn ego nog redden met de kat die wel buiten is blijven zitten. Maar ook die loopt weg wanneer ik terugkeer op mijn stappen en me naar het terras begeef.

Ik beslis in de schaduwen te gaan schuilen.


Met de fiets aan de hand ga ik naar de bakker waar iedereen naartoe gaat. Ik voel me een domme, stomme, kleine kiezel.

Mensen met mooie mantels, dure schoenen en mooie boodschappentassen staan aan te schuiven in een zaak die het midden hield tussen een bakkerij en een kunstgalerij. Wanneer het, technisch gezien, aan mij is word ik voorgestoken door een heer met een vilten hoed. Eigenlijk word ik niet voorbijgestoken, maar genegeerd door de winkeljuffrouw met de lila trui in alpaca wol. En ook al lukt het mij daarna om de vier croissants, het brood en de twee marsepeinen figuurtjes te betalen, toch blijf ik een kleine, stomme, domme kiezel.

 

Eerder deze week ging ik in gesprek met een kabinetschef in het stadhuis van Antwerpen, mailde ik naar een professor van een universiteit en droomde ik van een lang en succesvol onderzoek. Maar ik blijf een kleine, domme, stomme kiezel. Dit gevoel is herkenbaar. En ja het voelt een beetje naar. Maar het houdt me scherp.

In joggingbroek, en rood mutsje fiets ik naar huis. En weer dank ik het kleine steentje voor de wijze les.

 

Ik ben kiezel onder de kiezels.

Ik ben een kunstkiezel onder de kiezels.

Ik ben klein, dom, stom

maar scherp.


de positie van de kunstenaar

eerlijkheid

het privilege van de kunstenaar

kwetsbaarheid

Het slagen van een interventie hangt niet enkel af van het ontwerp van de interventie, maar is onderhevig aan veel verschillende factoren.

Tijd, ruimte, participanten, omstandigheden, ...

De onderzoeker dient flexibiliteit aan de dag te kunnen leggen om de interventie te doen slagen.

 

Contact leggen en verbinden gaan niet zonder elkaar.

Het lijkt alsof het ene een voorwaarde is voor het andere. Waarbij de volgorde wisselend kan zijn.

Maar voor beiden geldt dat er een diepe oprechtheid moet zijn.

 

Wanneer de afstand toch te groot blijkt te zijn, zoek dan een partner die de afstand kan dichten.

16/11/2022

Een eerste ontmoeting met de bewoners van Woonhaven!

 

14:30
Deze afspraak kan eindelijk doorgaan nadat ze door Ella van Woonhaven verzet is geweest wegens ziekte.
Ella De Vylder is de leefbaarheidsmedewerker van Woonhaven, de sociale woningbouw vereniging.
Zij gaat met mij binnen de appartementsgebouwen van Woonhaven aanbellen bij de bewoners om me voor te stellen.
Het voelt wat dubbel, want Ella zegt zelf dat dit aanbellen meestal gebeurt wanneer er iets gecontroleerd dient te worden. In dat geval heeft zij, volgens zichzelf, de functie van ‘huisbaas’.
Ik weet dat ik lang getwijfeld heb om dit eerste contact op deze manier te laten verlopen. Maar het is wel de meest zorgvuldige manier. Gewoon zomaar lukraak op bellen beginnen duwen heeft mogelijks een negatief effect.

Woonhaven telt 3 grote gebouwen in de wijk.
We spreken af dat we in elk gebouw bij 10 appartementen aanbellen, tot we in elke gebouw 3 verschillende bewoners hebben gevonden die openstaan voor een gesprek. Zo zou ik 9 gesprekspartners kunnen genereren.
Ik wil de voeten van de bewoners in beeld brengen wanneer ze de deur openen.
Filmen mag ik niet van Ella. Of ik zou de expliciete toestemming moeten vragen, wat de spontaniteit van een eerste ontmoeting in de weg staat.
Terwijl we het pad naar het eerste appartementsgebouw opwandelen, dien ik dus mijn methode aan te passen.
We beginnen bij het gebouw aan het Henri Storckpad.
In de lift merk ik dat de wanden niet magnetisch zijn. Mijn idee met de puzzelstukken kan hier dus niet werken. Weer iets dat ik dien aan te passen.

Op de bovenste verdieping aangekomen duwen we op de eerste bel.
Een vrouw doet open en begint zich meteen te excuseren voor haar gebrekkig Nederlands. Ze is Turkse en heeft een zachte glimlach. Ella spreekt haar aan met haar achternaam, mevrouw E. Ze vraagt of alles in orde is met het appartement. Mevrouw E. Knikt en zegt “Ja, alles goed.” Hierna stelt Ella mij voor als Anke Zijlstra, een studente kunsteducatie die een onderzoek gaat doen in de wijk.
Mevrouw E. Lacht: “Kunst is mooi” zegt ze. Ik vraag haar of ze zelf ook iets doet met kunst. “Nee, alleen kijken” antwoordt ze.
Dan vertel ik haar dat ik mensen zoek die met mij in gesprek zouden willen gaan over het leven in de wijk. Mevrouw E. vraagt waarom. Ik leg uit dat ik als kunstenaar de wijk onderzoek, maar dat ik niet alles kan zien of voelen als buitenstaander. Ik vraag of zij mij kan vertellen hoe het voor haar is om in de wijk te wonen? “Nu?” vraagt ze.
“Nee, dat hoeft niet nu. Maar misschien kan ik uw telefoonnummer noteren, en dan bel ik u terug om een afspraak te maken.” Mevrouw E. geeft me haar telefoonnummer. “Heel graag, maar dan op een andere dag” zegt mevrouw E.
Ik vraag haar of ik een foto mag maken. Mevrouw E. slaat haar handen voor haar gezicht. “Nee, ik kan zo niet op de foto” zegt ze. Ik stel haar gerust. “Ik hoef enkel een foto van onze voeten op de deurmat.” Dat vindt mevrouw E. prima.
Ella, mevrouw E. en ik gaan alle drie op de kleine oppervlakte van de deurmat staan.
Hierdoor staan we erg dicht tegen elkaar.
We voelen deze nabijheid niet alleen, we ruiken elkaar en raken elkaar aan.
We lachen, want het is een kleine deurmat en het vergt enige acrobatie om te kunnen blijven stilstaan terwijl ik mijn telefoon gebruik om in vogelperspectief een foto te nemen van onze voeten.
Het ijs is gebroken.
“Dit is leuk” zegt mevrouw E. Ze vertelt me dat ze er naar uitkijkt om in gesprek met me te gaan.
We nemen afscheid.

Ik heb het gevoel dat mevrouw E. iets vrolijker was toen ze de deur sloot tegenover wanneer ze de deur opende. En dit doet me besluiten dat ik deze oefening, de foto van de voeten op de deurmat, bij elke ontmoeting ga inzetten.
In dit eerste gebouw lukt het me om van 4 mensen de contactgegevens te noteren.
We gaan ook telkens op de deurmat staan. Niemand vindt de oefening op de deurmat zichtbaar vervelend. Er wordt vooral veel gelachen. Dit is al meteen een manier om het lichaam in te zetten op een manier waarop ik zeer nabij kom. Toch heb ik niet het gevoel dat ik mensen hun grenzen overtreed.

Ella zegt dat ze nooit had verwacht dat de bewoners zo spontaan en open zouden zijn.
Ze is blij dat de bewoners hun contactgegevens aan me geven. Want zij voelt dat zij als huisbaas niet dezelfde informatie zou verkrijgen als ik. Ze zegt meteen dat ze er benieuwd is naar de data die de gesprekken gaan genereren. Ik bedenk me dat ik dien na te denken over een gepaste terugkoppeling, waarbij ik de integriteit van de bewoners wil bewaken. Onder geen omstandigheden wil ik dat Woonhaven beslissingen zouden nemen over bewoners op basis van mijn data.

(In Vlaanderen hebben huurders van sociale woningen strenge voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een sociale woning.)[1]

 

In het tweede gebouw van het Henri Storckpad lukt het ons om 3 bewoners aan te spreken.
We blijven helaas heel erg vaak voor een gesloten deur staan. Ella vertelt dat veel bewoners zijn gaan werken. In één adem vertelt ze dat het een vooroordeel is dat de meeste huurders van een sociale woning werkloos zijn. Het aandeel werkende armen is volgens haar enorm gestegen. Wanneer de mensen wel thuis zijn overdag, zijn het volgens haar vaak mensen met een beperking, die werk onbekwaam zijn verklaard door een arbeidsgeneesheer.

 

In het derde gebouw lukt het ons jammer genoeg maar om 2 mensen aan te spreken.
Ella wijst me op de tijd. Ze moet echt terug naar kantoor.
Ik zou nog wel willen doorgaan tot ik 3 bewoners heb kunnen ontmoeten. Maar Ella wil niet dat ik dit zonder haar doe. Ik begrijp het en bedank haar voor haar tijd.

9 contacten en 9 foto’s op de deurmat. Ik vind het een geslaagde interventie.



[1] Woonfraude of sociale fraude wordt steeds onderzocht. Is er sprake van enige vorm van misbruik of fraude, dan kan de huurovereenkomst ongedaan gemaakt worden en dan worden de huurders uit hun woning gezet. Meer informatie: https://woonhaven.be/

 

 

ontmoeting

verbinding

de werknemer van de sociale woningsbouwvereniging als facilitator of participant?

 

oprechtheid

samenwerken om zorgzaam aan de slag te gaan.

contact

17/11/2022

Een tweede gesprek met Mieke Smet
Vandaag spreek ik af bij Mieke thuis, in de wijk Nieuw Zuid.
Mieke woont op de 13e verdieping van Zuiderzicht. Een grote witte wolkenkrabber.
Wanneer ik de woning van Mieke betreed, zie ik meteen haar sculpturen hangen.

Mieke is textielkunstenaar. Ze deed een jaar geleden een kleinschalig participatief project met bewoners uit de wijk waarbij elke bewoner een handwerk kon maken, geïnspireerd op het circulair gebruik van energie en materialen. Het resultaat van dit project kan je bekijken in Bar Just, de koffiebar in de kringwinkel Circuit. Voor mij is ze dus een expert. Want zij is me voorgegaan in het betrekken van buurtbewoners in een artistiek project.

Mieke houdt er van om haar sculpturen bloot te stellen aan weercondities. Daarom hangen en liggen er ook sculpturen op haar terras. Ik doe de balkondeur open om de werken te kunnen bekijken.
Het valt me op dat wonen op de 13e verdieping wel erg hoog is. Ik voel de wind.
Het panorama op de stad en het park van de wijk is adembenemend!

Tijdens dit gesprek staan we stil bij de verschillen en de overeenkomsten tussen het ‘wonen’ in de toren Zuiderzicht en de appartementsgebouwen van Woonhaven.
Het wordt een interessant gesprek over een verschil van perceptie op gelijkaardige gebeurtenissen.
Hoe ervaren bewoners het inkopen bij de supermarkt?
Hoe ervaren ze het naar de bakker gaan?
Hoe ervaren ze het uit eten gaan?
Zonder meteen een vooroordeel of veronderstelling te poneren, proberen we deze gebeurtenissen in het midden te leggen.

Ik vertel dat ik contactgegevens heb kunnen ontvangen van bewoners van Woonhaven en dat ik dus in de nabije toekomst gesprekken zal voeren.
Mieke denkt graag mee over mogelijke vragen.
Waar voelen ze zich thuis in de wijk?
Waar voelen ze zich welkom?
Wat is hun uitzicht?
Hoe ervaren ze de school? (de ingestorte school)
Hoe ervaren ze het licht in de wijk.
Hoe ervaren ze het geluid in de wijk?
...
Het is fijn hier met Mieke over te kunnen sparren.

Hierna vertel ik haar hoe ik van Ella Vylders van Woonhaven te horen kreeg dat Triple Living, de projectontwikkelaar van de wijk, een zwart doek hing aan de terrassen van de bewoners van Woonhaven.
Mieke en ik fantaseren over een soort ‘terrasmanifest’.
We bedenken hoe we de bewoners kunnen betrekken om hen de kans te geven hun identiteit en persoonlijkheid te kunnen leggen in een textielkunstwerk dat we over het zwarte doek van Triple Living zouden hangen.

Ik zie hier wel mogelijkheden in. Mieke is voorzichtiger.
Ze legt me uit dat we dit best in samenspraak doen met Woonhaven en Triple Living.
Het is duurzamer om met hen als partner te werken.
Pas dan weten we zeker dat we de bewoners niet in een moeilijk parket brengen.
Ik geef haar gelijk.

Maar ik vind het wel een brilljant plan!

 

Diezelfde avond stuur ik een mail naar de CEO van Triple Living.
Die contactgegevens had ik gekregen van onze kabinetchef Cultuur.
En nu heb ik een goede aanleiding voor een gesprek.
Ten eerste mijn onderzoek, en ten tweede een mogelijk participatief project.

Activiteiten en interventies kunnen starten vanuit een individuele kunstenaar. Maar zonder de ondersteuning van het middenveld en andere belanghebbende partners, is het erg moeilijk om een initiatief te laten overleven.

Wil de kunstenaar duurzame verbindingen creëren door ontmoetingen te faciliteren, dan dient er gekeken te worden naar samenwerkingsverbanden of overheidsteun.

samenwerken met het oog op duurzaamheid

de kunstenaar als mens

Ik twijfel aan alles.

Alles behalve de urgentie en de relevantie van dit onderzoek.

Nu ik de bewoners van Woonhaven voor de eerste keer heb ontmoet, heb ik gevoeld hoe ze leven. Het voelt niet juist om hen meteen fysiek te gaan benaderen. Ze hebben andere noden. Nabijheid, aandacht, iemand die luistert, iemand die hen ziet.

Mijn vraag zit dus niet goed. Maar mijn intentie wel.

Met dit buikgevoel besluit ik verder te gaan.

Ik neem mijn intentie als lijddraad. 

 

Ik twijfel

kwetsbaarheid

Ik twijfel

20/11/2022

Blogpost 7:

opslag vol


Het is erg koud wanneer ik buiten stap, 4°. Ik heb handschoenen aangedaan voor op de fiets. En ik voel dat dat geen luxe is. Tijdens het volgen van mijn gebruikelijke route, wordt ik tegengehouden door een man met een fluo-hesje. Er is veel rumoer en beweging achter hem. In het nieuwe park, dat mijn wijk met het Nieuw Zuid verbindt, wordt een startschot gegeven. Gekleurde rook dwarrelt op en een gejuich weerklinkt. Het is de aftrap van de Urban Trail. Een loopevenement waarbij renners en joggers doorheen de stad lopen en hierbij door gebouwen lopen. Vaak op plekken waar ze anders nooit zouden kunnen komen. Het is zoals een droom over het kasteel waar je nooit binnen zal kunnen. Voor de renners staat de achterdeur open vandaag. Wanneer ik omrijd merk ik op dat de wijk niet goed bereikbaar is. Overal staan mannen en vrouwen met fluo-hesjes. En een paars-wit lint spant een pad af. Een eiland. En het leek al zo afgezonderd...


Ik parkeer mijn fiets en groet de man met de hond. "Het is goed koud vandaag" probeer ik. "Ja, 't is goe friskes." We schudden tegelijk met de schouders. Een mini-choreografie. "Maar, 't is al gestopt met waaien, want amai." De man zwaait met zijn hand naast zijn oor. Ik doe hem onbewust na en knik confirmerend. Het is een conventie. Het zwaaien, de amai, het knikken... Stiekem beschouw ik het als een kleine dans. We hebben net subtiel met elkaar gedanst. We wensen elkaar een prettige dag en gaan elk onze weg. Hij gaat verder met de hond. "Kom zenne, kom. 't Is kou." Ik wandel het pad op, naar de bank.

 

Links van het pad staat een meeuw in een grote plas op het gras. Ik vraag me af waarom die meeuw in die plas staat. Enkele tientallen meters verderop heeft ze een hele Schelde. Misschien werd ze tegengehouden door een man met een fluo-hesje. Het innerlijke grapje maakt me vrolijk. En tegelijkertijd doet het me denken aan de vogelvlucht die deze meeuw kan maken. En aan hoe zij de stad en de wijk van bovenaf kan zien.

 

Eerder deze week was ik bij M. Zij woont op de 13e verdieping van een van de hoogste gebouwen in de wijk. Het zicht was adembenemend. Je kan alles zien liggen vanop haar balkon. Ik zag het Centraal Station, het museum en alles er tussen. Ik zag de Schelde verdwijnen in de Scheldenbocht. Ik kon de autostrade zien. Het licht scheen op het zilveren dak van het justitiepaleis. En ik zag deze bank! M. ziet vanop haar balkon het pad en een stukje van het appartementsgebouw van Woonhaven. Wanneer M. het zou willen, kan ze me zien bewegen op zondagochtend. En dat is een gek idee. Want het heeft me nooit bezig gehouden dat ik van bovenaf bekeken zou worden. Ik probeer te voelen wat dat met me doet. Het is duidelijk dat het me klein doet voelen. Alsof ik me verplaats in haar perspectief en daardoor krimp. Een soort van vrouwtje-Theelepel-effect lijkt het wel. Toen ik op haar balkon stond, zaten er twee mensen op de bank. Ik weet hoe klein ik nu voor haar ben. Als ik terugdenk aan de pissebed, dan is het niet moeilijk me te verbeelden hoe die zich dus gevoeld moet hebben. Met deze ervaring in mijn achterhoofd stel ik alles in gereedheid om aan de sessie te beginnen. Maar eens ik goed en wel opgesteld ben en drie keer lifting-hands heb gedaan als opwarming, geeft mijn telefoon aan dat hij niet verder zal kunnen filmen, want de opslag is vol.

 
Een volle opslag is een wederkerend probleem. Ook de opslag van mijn computer is vol. Ik moet nodig wat data overhevelen op externe harde schijven. Maar het beangstigt me.
 

Het is zoals de wijk. De wijk is ook een externe harde schijf van de stad. Verbonden met een weg, zoals een schijf met de kabel aan de computer hangt. Maar het maakt er eigenlijk geen deel van uit. Een extensie, een appendix, ... Maar niet echt een vast deel. Wanneer ik mijn data overzet voelt het ook alsof ik het al een beetje loslaat. En dat is wat ik met dit onderzoek nu eigenlijk echt NIET wil doen. Ik zit er midden in. De stroom aan data is gigantisch en komt allemaal in één grote poel terecht. En in die poel verhoudt die data zich dus tegenover elkaar en tegenover mezelf. Als ik die poel kopieer voelt het al alsof ik inbreuk doe op de waarachtigheid. Maar wanneer ik (en dat zou ik dus echt moeten doen) er ook nog een structuur in aan probeer te brengen, voelt het zo categoriek, zo onderverdeeld, dat het wel lijkt of het niet meer over de oorspronkelijke data gaat.

 

Neem nu de foto's van mijn eerste kennismaking met de bewoners van de appartementsgebouwen van Woonhaven. Woensdag ben ik met E. van Woonhaven deur aan deur geweest om mezelf even voor te stellen. De mensen waren vriendelijk en ontvankelijk. Ik registreerde deze eerste ontmoeting telkens met een foto van onze voeten bij elkaar op de deurmat, of op de plek waar de bewoner mij naartoe had gebracht. Een tapijt, de vloer van de woonkamer, ... Deze foto's staan in mijn telefoon boven de foto's van het uitzicht vanaf het balkon van M. geschikt. Wanneer ik alles structureer en verplaats, zou het kunnen dat de volgorde en de positie van de foto's verandert. En dat het uitzicht van M. haar balkon boven de foto's van de voeten komen te staan. En dat wil ik niet.

Want in het echt wordt er ook al zo neergekeken op de voeten van de bewoners van Woonhaven. Wanneer jouw perspectief van bovenuit komt en je kijkt naar beneden... Dan kijk je fysiek op iets neer. Het kan niet anders dan dat je dat je dat ook zo ervaart. En het kan niet anders dan dat je ook fysiek ervaart hoe het voelt om vanuit de hoogte bekeken te worden. Ik heb het net nog ervaren, wanneer ik er aan terugdacht. Nu moet ik wel vertellen dat M. zelf alles behalve de intentie heeft om de bewoners figuurlijk vanuit de hoogte te bekijken. Ze kijkt niet op hen neer. In tegendeel!
 

Maar dat het iets met mij doet en dat ik een emotie voel bij het structureren van mappen op harde schijven...

 

Het doet me beseffen dat ik klaar ben om aan mijn positionering binnen en tegenover het onderzoek te beginnen. Dat wat ik enkele weken geleden niet zag zitten, niet aan wou beginnen, dringt zich nu op. Als ik mijn eigen positionering helder krijg, al is het in wat topics of korte beschrijvingen, zal het minder eng voelen om mappen te gaan structureren. Dan weet ik vanuit welk perspectief ik kijk. Dan weet ik dat het niet om de positie van de map gaat, maar om die van mezelf.

 

En het is dringend, want de opslag is vol. Er moet plaats gemaakt worden. Ook in het onderzoek. Het is tijd voor een volgende stap. Nu ik contact heb kunnen leggen met de bewoners, dien ik ook echt met hen aan de slag te gaan. Ik dien mijn lichaam in te zetten. Mijn oren, mijn ogen, ... Ik dien me fysiek naar hen te begeven. Op bezoek te gaan. Mijn lichaam in hun ruimte begeven en mee gaan ervaren hoe het is om daar te zijn, binnenin het weefsel van de wijk. En ik kijk er naar uit! Waarschijnlijk doe ik er goed aan om op voorhand al een map klaar te maken op de externe harde schijf waarin ik de nieuw gegenereerde data onderbreng. Op die manier heb ik controle over de positie van die data. Op die manier heb ik het gevoel dat ik deze data kan koesteren.

 

Zoals ik de mensen koester.

 

Structuur Anke, structuur!

 

Als oefening kies ik een bepaalde bewegingssequentie uit de Tai-Chi oefening in een dansvorm te gieten. Het zijn acht bewegingen achter elkaar. En dat voelt voor een ballerina heel natuurlijk. Een maat van acht. Ik speel met de bewegingen en maak er één draaiende van. Een pirouette, zo lijkt het wel. Maar voor dat dat lukt, dien ik dus de volgorde van de bewegingen uit te pluizen. Langzaam benoem ik ze en positioneer ik ze ten opzichte van elkaar. Die komt eerst, dan die, dan... Wanneer ik er dansende bewegingen van maak, zoek ik de connectie, het pad tussen de verschillende bewegingen. De lijm, het bindweefsel, de structuur. Hierdoor ontstaat één lange beweging waar alle eerdere structuren in zitten omvat. Bij één beweging merk ik na geruime tijd dat ik de verkeerde kant opdraai. Kijk, dat is nu typisch! Je legt een structuur aan en je merkt dat iets niet helemaal juist zit. Dan kan je twee zaken doen. Het veranderen. Of bekijken of het erg is. Heeft het invloed op het vervolg?

En dan moet je nadenken en voelen. Waar brengt het je naartoe? Is het dan een vergissing of een beslissing?
 

Het is duidelijk dat structuur er toe doet. Maar ik kan wel zelf beslissen over die structuur.

 

Structuur Anke, structuur!

 

Ik verlaat de plek en wandel met de fiets aan de hand naar huis. Soms kom ik in een baan van de renners terecht. Het voelt gek, want zij hebben een veel hogere snelheid dan ik. En ik kan me niet laten meeslepen, want ik heb mijn fiets vast. Dat is ook een sensatie. Niet mee kunnen, niet even snel zijn. Of vertragen, je eigen tempo volgen...

 

Misschien is dat iets voor volgende keer?


 

 
 

De structuur zoals ik die voorzien had bij de aanvang van het onderzoek blijkt geen realistische structuur te zijn. Het tijdspad en de acties blijken niet realistisch. En dat komt omdat ik vanuit mijn context ben gaan structureren. Pas nu kom ik in de wijkcontext en voel ik dat ik mijn structuur zal moeten aanpassen. Dit vergt flexibiliteit van de onderzoeker.

 Het voelt wat eng en ongemakkelijk, maar dat is noodzakelijk om tot de essentie van het onderzoek te komen.

de positie van de kunstenaar

het respecteren van de context

ontmoeting

 

Luisteren is ook een vorm van voelen.

Voelen dat de Ander tijd nodig heeft. 


Voelen, tussen de woorden ligt een betekenisvolle stilte, soms onderstreept met een blik.

Voelen dat de ander gezien wil worden.


Voelen, in een aanraking schuilen duizend woorden, allen gaan over eenzaamheid.

Voelen dat er verbinding wordt gezocht.


Voelen, in de verbinding ligt de betekenisgeving aan het zelf en aan de ander.

Voelen dat er een 'wij' nodig is.


Wie het horen wil, moet voelen.

25/11/2022

Een gesprek met mevrouw W. en haar dochter S.


 

Ik was zo blij wanneer ik 9 contacten had verzameld onder de bewoners van Woonhaven.

Maar toen ik begon te telefoneren, kreeg ik voorlopig maar van 2 bewoners ook echt tijd in hun agenda.

Ik werd afgescheept, niet teruggebeld, een verkeerd telefoonnummer doorgegeven.
Is dit wat Hans tijdens het eerste gesprek bedoelde met ‘professioneel naïef’?
Is dit wat de buurtregisseur en de leefbaarheidsmedewerker ‘moeilijk’ noemen?

 

Maar vandaag heb ik een gesprek.
Ik heb lang nagedacht hoe ik het lichaam wil inzetten tijdens het gesprek.
Het voelt zeker te opdringerig om mijn lichaam als een geheel op te dringen aan mevrouw W. Zij zit in een rolstoel.
Ik besluit de focus te leggen op de handen.

Omdat ik de culturele achtergrond van mevrouw W. niet weet, ga ik er niet vanuit dat ik haar handen zomaar mag aanraken. Ik zoek dus naar iets wat ons verbindt, maar waar we elkaar niet bij hoeven aan te raken. Daarom denk ik na over iets dat we beiden kunnen manipuleren en dus beiden aanraken.
Ik kies een balletje klei. Dit balletje kunnen we vorm geven.

Wanneer mevrouw W. praat heeft zij het balletje vast. Wanneer ik praat heb ik hetzelfde balletje vast.
We kunnen beiden het balletje manipuleren en boetseren. Hierdoor ontstaat een co-creatie.
Wat er op het einde van het gesprek aan vorm op tafel ligt, is de weergave van ons gesprek. Althans, dat is hoe ik het me nu inbeeld.

 

Wanneer ik bij mevrouw W. binnenkom is haar dochter S. ook aanwezig. Mevrouw W. is bejaard en zit in een rolstoel. Haar beide dochters wonen bij haar en om de twee weken ook haar kleindochter. Er wonen dus drie generaties in één appartement.

Het is erg warm in de woonkamer. Er staat een kerstboom met gekleurde lichtjes in de hoek.
Het interieur is donker met een mengeling van Westerse en Arabische invloeden.
Mevrouw W. en haar dochter S. nodigen me uit aan de tafel. Ik krijg meteen een kop thee en koekjes. Wanneer ik vraag of ik het gesprek mag opnemen, vinden ze dat geen enkel probleem. Het balletje klein vinden ze grappig. Ze excuseren zich beiden. “Wij zijn geen kunstenaars.”
Ik stel hen gerust en leg uit dat we zeker geen kunstwerk moeten maken.
Ze vragen me mijn onderzoek nog eens goed uit te leggen.
Mevrouw W. stelt verduidelijkingsvragen.
“Wat is sociale cohesie?”
“Welke kunst doet u dan?”
“Van waar komt u?”
Ze is erg nieuwsgierig, maar dat vind ik niet vervelend. S. vertelt dat mevrouw W. erg uitkeek naar het gesprek. Mevrouw W. legt als eerste haar handen op het balletje klei.
Zelfs wanneer ik praat of een vraag stel, houdt ze het balletje in haar handen.

S. vraagt na een tijdje een stuk klein aan mevrouw W., waarop mevrouw w. het balletje in drie deelt en ons elk een stuk geeft.

Simultaan kneden we het balletje.

 

Ik vraag hen hoe zij het wonen in de wijk ervaren.
“Ik woon hier graag omdat het een mooi appartement is en ik een tuintje heb. Het is hier wel heel doods. Er is hier ook niets. Een cafeetje op de hoek. Maar dat is al.” Het is S. die van waal steekt.
Ik vraag of ze soms naar dat café gaan om iets te drinken? “Nee, daar niet. Enkel in de koffiebar aan het begin van de wijk.”
Er is inderdaad een koffiebar helemaal aan de rand van de wijk.
“In het begin had ik het heel moeilijk hier. Ik kon het niet wennen. Dat heeft twee jaar geduurd.” zegt mevrouw W.
Ik vraag haar of ze weet hoe dat komt?

“Ik denk, ik weet het niet... Wij woonden vroeger in de grote toren van de Van Der Sweepstraat. Daar was altijd leven. Je kwam er altijd iemand tegen in de lift of in de gang. Nu heeft Woonhaven me dit appartement op het gelijkvloers gegeven. Maar dan kom ik niemand tegen. Ik ken hier niemand.” Mevrouw W. zegt het zachtjes, fluisterend. “Ik ken hier niemand.”
S. komt tussen. “Jawel, je kent toch de mensen van den blok. Heel den blok is mee verhuisd.”
“Maar je ziet die niet meer”
antwoordt mevrouw W.

“Ik wel omdat ik de boodschappen doe” zegt S.
“Ik vond het hier in begin maar een heel triestig gedoe”
gaat mevrouw W. verder. “Ik heb het gevoel zo...” Ze gebaart met haar handen. Het lijkt of ze wil zeggen dat ze zich afgesloten voelt. “Eenzaam?” probeer ik. “Ja, en ik heb de eerste zomer echt veel buiten gezeten. Maar van alle mensen die hier wonen, zijn er maar een paar die goeiedag zeggen.”
Ik probeer duidelijk te krijgen of ze de mensen van het gebouw zelf of van de wijk bedoelt.
Ze bedoelt van de wijk.

S. vult aan. “Het lijkt wel of de andere mensen zich te goed voelen om met ons te spreken.”
“Ja, mij geeft dat zo het gevoel van... hoe bekijken jullie ons?”
S. en mevrouw W. praten door elkaar. Woorden als huishuur, werkloosheid en profiteurs klinken. Volgens S. denken mensen vaak verkeerdelijk dat alle mensen in sociale woningen werkloos zijn. Volgens mevrouw W. hebben mensen geen idee hoeveel de huishuur is.

Mevrouw W. begint aansluitend over het zwarte neteldoek dat door Triple Living tegen de afrastering van de tuin is gespannen. “Nu worden wij echt zo... alsof ze ons niet mogen zien.”
Ik vertel dat het me was opgevallen. Er ontstaat een gesprek over de gordijnen die niet zelf gekozen mogen worden, de was die niet buiten gehangen mag worden.
Ik voel dat S. en mevrouw W. zoeken naar woorden als uniformiteit en identiteit.
Ze knikken wanneer ik deze woorden gebruik. “Ja, dat is het. Maar echt zenne. En ze hebben dat niet met ons besproken!”Het gaat terug over het neteldoek.
Mevrouw W. zet haar duimen stevig in de klei.

“Dat hadden ze beter wel gedaan. En Woonhaven wist er ook niets van.”
Ik vertel hen niet dat ik weet dat Woonhaven wel geïnformeerd was. Omdat ik vooral bij hun ervaring wil blijven.

“Waarom mogen ze ons niet zien?” S. vertelt over hoe ze worden aangesproken op het uitzicht van het terras. En ze zouden niet alleen zijn. Buren en andere bewoners van de wijk worden ook in de gaten gehouden en aangesproken op rommel of lelijke dingen op het terras.
Ik vraag hen door wie ze worden aangesproken.
Mevrouw S. zegt “mensen van binnen de wijk.” En ze legt de nadruk op ‘binnen’.
De mensen die hen becommentariëren zouden dezelfde mensen zijn als diegenen die hen niet groeten.
Ik voel een grote kloof tussen Mevrouw W. en S, de andere bewoners van de wijk en de projectontwikkelaar.
Daarom probeer ik een gemeenschappelijkheid te vinden tussen hen.
“Je hebt hier in de wijk een Colruyt en een Carrefour (supermarkten), doen jullie daar ook boodschappen?”
Het antwoord is kort. Ze doen daar boodschappen.
S. schuifelt op haar stoel, ze hapt adem alsof ze iets wil zeggen, maar slikt het telkens weer in.
“Ik merk dat je iets wil zeggen of vragen.”
“Het is hier gewoon nog zo doods”
zegt S.
“Wat mist er dan voor jou?” probeer ik.
“Dat weet ik dus niet.
In andere wijken wonen denk ik meer gezinnen. Misschien wonen hier te veel oudere mensen? Mensen uit groene gemeenten die, nu ze gepensioneerd zijn, in de stad komen wonen. Maar ik voel dat ze niet om kunnen met de stad. Dus alles moet netjes en stil....”
Mevrouw W. komt er tussen. “Er wonen wel kinderen, maar als die buitenspelen komt er zo snel commentaar van de buurtbewoners. Hier op het grasveld in het park wordt veel gevoetbald. Maar als die jongens dan roepen wanneer ze een goal hebben gemaakt, dan worden ze al aangesproken.”

Ik vraag of zij last hebben van het lawaai.
Mevrouw W. vertelt over de voetballende jongens die veel plezier maken en zelfs al bij haar op bezoek zijn geweest. Zij vindt dat net leuk.
“Het is gewoon zo spijtig dat die school kapot gevallen is.”
Mevrouw W. bedoelt het ingestorte schoolgebouw dat in opbouw was, een tragedie waarbij vijf mensen omkwamen en waarvan de juridische strijd over de verantwoordelijkheid nog moet beginnen.[1]
“En langs de andere kant denk ik dan, als ze het spelen in het park als zo veel lawaai vinden, wat gingen ze dan zeggen over de speeltijden van de school?”
Ik voel dat we in een negatieve spiraal zitten en wil dit graag keren.
“Hoe zouden we dat kunnen veranderen?
S. denkt luidop na. “Hier wonen niet genoeg gezinnen. Er wonen heel veel oudere mensen en koppels zonder kinderen. De woningen buiten de blokken van Woonhaven zijn ook niet zo geschikt als gezinswoning.”
Ik vraag haar of ze dit weet, of dat dit een veronderstelling is. “Ik denk dat.”
We gaan samen na welke zaken er zijn waar bewoners elkaar zouden kunnen ontmoeten, zodat het niet zo veel meer zou uitmaken of iemand klein of groot gehuisvest is.
We sommen alle zaken op. Het café op de hoek, de dure broodboetiek, het sterrenrestaurant, de koffiebar, de kunstgalerijen, de supermarkten (al liggen die volgens mevrouw W. al buiten de wijk).
“Maar alles is heel duur en de galerijen nodigen nu niet uit om gewoon eens binnen te stappen” Zegt S.
“Ervaar je een drempel?” vraag ik. “Ja, dat zeg ik eerlijk” antwoordt S.
“Zijn er andere initiatieven om mensen bijeen te krijgen?”
“In het begin toen we hier woonden, was er soms in Circuit wel eens iets te doen”
vertelt mevrouw W. “Maar daar kwamen ook steeds dezelfde mensen. En heel weinig mensen vooral.”

S. vult aan: “Ik denk eigenlijk dat de mensen van Triple Living ons ook niet echt willen ontmoeten. Het is ook echt apart gebouwd allemaal. Ze hoeven ons niet tegen te komen.

Het zijn sterke indrukken en gevoelens.

Doorheen het gesprek vraag ik naar gebeurtenissen en evenementen waarbij ze wel een fijn contact hadden met de buurtbewoners.
“In de winter was het water in de grote plassen van het park bevroren. Daar kwam iedereen samen om te schaatsen. Dat was plezant!” vertelt S.
Mevrouw W. valt haar bij. “Dan zag je dus jong en oud door elkaar, iedereen kwam. Dat was mooi!”
We denken samen na over plekken waar mensen toevallig bij elkaar komen. En we bedenken plekken die gericht zijn op het samenkomen.
We bespreken een wassalon, een herstelatelier voor kleding, een voetbalwedstrijd, ...
“Is dat dan wat er hier nog mist? Een plek die er altijd is en waar je gemakkelijk bij elkaar kan komen?”
probeer ik. (Ik weet dat ik hier het gesprek dus een beetje stuur. Maar het is eerder een samenvatting van de alle anekdotes die S. en mevrouw W. me vertellen.)
“Circuit doet wel een beetje. Maar daar kan je niet gewoon binnenwandelen om elkaar te ontmoeten” zegt S.
“Ik denk dat dat moeilijk is omdat iedereen al op zijn gsm zit, dat ontmoeten is echt moeilijk”
antwoordt mevrouw W. “Behalve de mensen met hondjes” vult ze aan. “Die praten met elkaar.”
S. en mevrouw W. beginnen een discussie over het verschil tussen hondeneigenaars en katteneigenaars. Omdat ze beiden heel erg bezig zijn met boetseren, laat ik het gebeuren.

Ik zoek naar een haakje om het gesprek weer richting het onderzoek te draaien, maar ik heb geduld nodig.

We komen na een omweg terug uit bij de kringloopwinkel Circuit.
Mevrouw W. vertelt dat ze dat niet zo’n goede zaak vindt, want ze kan daar niet binnen met de rolstoel. In Circuit is een grote trap binnenin en aan de buitenkant. Er is ook een lift, maar die is heel vaak stuk, volgens mevrouw W.
Ze voelt zich hierdoor wat uitgesloten van vormen van participatie. “Da’s toch spijtig?”
vraagt ze me. Ik kan dit enkel beamen.

 

Mevrouw W. vraagt waar ik gedanst heb. Wanneer ik het loopbaan vertel is ze zichtbaar verwonderd. “Dat is toch altijd zo mooi om naar te kijken. Nu zie ik dat meestal op de teevee.”

Ik vertel haar dat ik elke zondagochtend in het park dans. En dat ik dan ook eens speciaal voor haar zal dansen.
“Elke zondag? Om hoe laat? Dan ga ik daar voor opstaan.”
“Gij wel, ikke niet”
S. lacht. “Ik ben een langslaper, sorry.”

 

Het gesprek wordt heel amicaal en gaat niet enkel meer over de wijk.
Ik denk razendsnel na, kan dit eigenlijk wel? Dien ik hier niet duidelijker grenzen te bewaken?
Maar dan bedenk ik me dat dit ook nodig is. Het mens zijn tussen de mensen.
Een kunstenaar wordt al zo gemakkelijk bekeken als een persoon die moeilijk bereikbaar is.
De galerijen bleken eerder al zo’n hoge drempel.
Nu ben ik aanwezig in hun context.
Aanwezigheid is een sleutel. Zonder aanwezig te zijn, kan je ook niet luisteren.

 

Dus luister ik verder. En soms stel ik een vraag.
“Kijk je soms ook naar boven wanneer je door de straten van de wijk loopt?”
S. vertelt welke gebouwen ze mooi vindt in de wijk en welke ze echt lelijk vindt.
Eén doet haar zelfs denken aan een gevangenis. Wanneer ik vraag of ze dat ziet of voelt, zegt ze dat ze dat ook echt voelt in haar lichaam.
Ik vind het fijn om te horen dat ze meer vanuit haar fysieke ervaringen begint te vertellen.
Ze boetseert ook echt heel betrokken haar balletje klei in een hoofdje.
Mevrouw W. neemt mijn pols vast. Alsof ze iets heel belangrijk wil vertellen.
“Ik kijk graag naar boven om de duiven te zien. Elke ochtend kijk ik naar hoe ze overvliegen. Dat is heel fascinerend. En dan denk ik, wie geeft het signaal om te gaan zitten, of om weer te vertrekken? Ze vliegen zeker tien keer in cirkels voor ze dan voor langere tijd gaan zitten. Dat is zo mooi.” Ze neemt haar hand van mijn pols om er de cirkels mee na te bootsen.
“Dat snap ik”
zeg ik. Ik vertel haar over hoe een zwerm vogels me steeds weer doet denken aan het corps de ballet. Dat is de grote groep dansers in het klassieke ballet. Ik leg uit dat je als ballerina een extra zintuigelijke waarneming ontwikkelt om de bewegingen van de grote groep te kunnen volgen. En dat je zo dus perfect in lijn kan blijven dansen met de anderen.
Mevrouw W. kijkt met grote ogen. Een glimlach op het einde en een korte knik doen me verstaan dat ik haar fascinatie goed begrepen heb.
“Wat zouden we zien als we hier boven de wijk vanuit de lucht naar beneden kijken?” vraag ik hen beide.

“Af en toe eens een stippeke” meent S.
“Misschien is er wel meer beweging dan dat we denken?” vraag ik.
Maar S. blijft stellig bij haar standpunt. “Nee, nee, nee, het is hier echt dood.”
“En dat is jammer”
vult mevrouw W. heel stil gesproken aan. “Met de buren uit dit gebouw hebben we wel een fijn contact” zegt ze vervolgens.
“Dus op micro niveau is er wel contact?”
“Ja, binnen de blok wel. Als er iets is helpen we elkaar. Maar dat komt omdat we elkaar al kennen van in de vorige blok, in de Van Der Sweepstraat.”
S. komt er tussen. “Niet iedereen he mama? Er zijn ook veel nieuwe buren.”
“Dat is waar, maar we kennen elkaar toch.”
Ik geef aan dat ik blij ben dat er op kleine schaal dan toch solidariteit en hulpvaardigheid leeft. Dat er wel een klein netwerk is.

S. zegt dat ze denkt dat dat wel enkel bij de woningen van Woonhaven zo is. “Ik weet niet of dat zo is bij de andere bewoners.”

Hierna gaat het gesprek over gemeenschappen en hoe ze dat heel mooi hebben ervaren wanneer ze vroeger jaarlijks met de auto naar Marokko reisden. Hoe ze dan op een parking overnachtten en dan ’s ochtends zagen dat er een klein dorp was ontstaan aan medereizigers. En had er iemand pech met de auto, dan werd er door verschillende mensen geholpen.


Ik leg de focus terug op het onderzoek door te stellen dat we wij nu ook iets gemeenschappelijk hebben. Namelijk het balletje klei.
“Eigenlijk gingen we één productje hebben, maar nu hebben we er drie. Dat is ook goed.”
Mevrouw W. en S. lachen luidop. “Laat eens zien wat je gemaakt hebt, mama” zegt S.
We leggen de drie werkjes bij elkaar. Het zijn drie hoofdjes geworden.
“Een zelfportret?” vraag ik.
“Ik hoop het niet!” schatert mevrouw W. “Ik heb een soort aardvarkentje of zo.” Ze lacht luid. Ze veegt tranen weg met haar mouw.

Ondertussen is het donker geworden buiten.
We ronden het gesprek af.
De hoofdjes blijven bij mevrouw W. thuis.
Een aandenken aan een fijn gesprek, volgens haar.

 

 

Heb ik de vragen gesteld die ik samen met Mieke bedacht?
Nee.
Impliciet is er toch wel veel van de info die ik met de vragen had willen achterhalen naar boven gekomen.
Het gesprek is vaak vanuit de ervaringen van mevrouw W. en S. vertrokken.
Hierdoor hadden ze veel ruimte voor het aangeven van hun gevoelens en interpretatie van zaken.
Het is zo waardevol om te vertrekken vanuit hetgeen de bewoners zelf belangrijk vinden.
Niet vanuit wat ik belangrijk zou vinden.

Net dit vind ik essentieel.
Want ik woon niet in de wijk. Ik kan me verbeelden hoe het voelt. Maar ik voel het niet.
Zij wel.
En wat de bewoners voelen is voor mij gelijkwaardig aan wat projectontwikkelaars hebben proberen ontwikkelen.
Enkel met deze zaken te vergelijken met elkaar, kan ik zien en ontdekken waar er zich nog kansen voordoen. Kansen die gemist zijn, kansen die aanwezig zijn maar ondersteuning nodig hebben. Of kansen die zich volop aan het ontwikkelen zijn.



[1] Vier weken voor de oplevering van de nieuwe basisschool in Antwerpen, stort het gebouw in. De problemen rond stabiliteit en draagkracht van welfsels waren gekend door de aannemer, maar er werden geen maatregelen genomen. Ondanks dat de school mede in opdracht van De Stad Antwerpen is gebouwd, blijft zij enige voorkennis over de gemelde problemen ontkennen. https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/06/15/ingestorte-school-antwerpen-documenten/

luisteren

(h)erkenning

beperking

verwantschap

voelen

27/11/2022

Blogpost 8:

corps de ballet



 

Het regent. De temperatuur is 7°. De lucht is grijs en dik. Niets spreekt vrolijkheid.

Er is geen man met de hond. Misschien is het weer te guur voor de wandeling?

En toch merk ik dat ik snel mijn jas en handschoenen uitdoe wanneer ik aankom op de plek aan de bank.

Misschien komt het door Mevrouw W. Ze begroet me vanuit haar appartement. We wuiven naar elkaar. Ik voel de grote glimlach op mijn gezicht. En de warmte van de begroeting en de erkenning verwarmt ook mijn lichaam.

 

Mevrouw W. heb ik afgelopen week leren kennen. We hadden een heel fijn en openhartig gesprek. Over de wijk en over het leven. Gesprekken zorgen doorgaans voor verbinding. Je hebt oppervlakkige gesprekken. Die zorgen voor een oppervlakkige verbinding, contact. En je hebt gesprekken die dieper liggen, die langer resoneren en die meer als een omarming voelen. Wanneer je die ervaart ontstaat er niet enkel een contact, maar een connectie. Het is het leggen van die connecties, het durven aangaan van verbindingen, dat me fascineert.

Want wat gebeurt er nu binnenin? Ik sta hier niet meer alleen. We zijn hier samen. Ik beweeg en dans voor Mevrouw W. En zo beweeg en dans ik met Mevrouw W. haar aanwezigheid. En met haar gezin en haar thuis en haar wijk en ....

Dat is de connectie die ik als kunstenaar aanga met de toeschouwer. En het is exact waarom ik ooit ben beginnen dansen.

 

'Mag ik voor je dansen?' Het was de vraag die ik als klein meisje van 6 stelde aan mensen op het terras van een plaatselijk café, wanneer er een jazz-bandje vrolijke muziek speelde. En hup, daar gebeurde het, intuïtief. De impact van de muziek op mijn lichaam vertaalde zich naar een uiting gericht naar de toeschouwers. En de toeschouwers ontvingen, verwerkten en gaven hun interpretatie terug. In een blik, in het ritmisch meeklappen van de handen, in een glimlach of een schaterlach. En daar ontstond de dialoog, het gesprek en het contact. Het contact toen was eerder oppervlakkig en vluchtig. Wanneer de muziek stopte met spelen en het glazen bier op waren, gingen toeschouwers naar huis. Het was niet niet veel anders dan wat ik later kon ervaren in het theater. Maar vandaag, hier in het park van de wijk, voelt het niet hetzelfde. Hier voelt het contact als een connectie. Het voorzichtig en zorgvuldig verbreden van het weefsel, het vlechtwerk start hier.

Een rizoom onder de wijk.

 

De blaadjes aan de bomen langs het pad ritselen in de wind. Ik zie het niet gebeuren, maar hoor het achter mijn rug. Komt er een fietser naar me toe rijden? Zo klinkt het een beetje. Maar het geluid wordt niet luider. Ik voel het zuchtje koude wind langs mijn wang strijken en dan daagt het me pas. Het gekletter lijkt nu zelfs een beetje op een piep klein applaus. Een boom-applaus... Het doet me glimlachen.

Duiven vliegen over. In het gesprek eerder deze week vertelde Mevrouw W. me over hoe ze naar de duiven boven het park kijkt. Ze verwondert zich over hun vlucht en hun synchrone bewegingen in grote groepen. Hoe weten ze waar ze heen moeten? Wie neemt de leiding? Hoe voelen ze dat aan? Hebben ze een zintuig dat wij niet hebben? Of hebben we het nog niet voldoende ontwikkeld? Of hebben we het wel, maar zetten we het te weinig in? Ik vertelde over hoe het is om in een corps de ballet te staan, de troep dansers in een klassieke balletvoorstelling. Zoals de grote groep zwanen in het Zwanenmeer, of de Willies is Giselle. Ik vertelde hoe je als ballerina een gevoeligheid ontwikkelt om samen te bewegen met de 19 andere dansers, synchroon en zo gelijk mogelijk. Misschien is dat vergelijkbaar met wat de duiven voelen?

We zoomden uit, wat als je een stad van bovenaf zou bekijken, zou je dan ook bewegingspatronen herkennen? Zouden mensen vaker simultaan bewegen dan dat ze zouden beseffen? Hoe zou het zijn wanneer we de wijk vanuit de lucht konden bekijken? Zou er meer beweging zijn dan dat we konden vermoeden? Weer boom-applaus... En nu ik hier met mijn hoofd omlaag hang en naar het park kijk, met een omgekeerde blik, valt het me op dat de jonge bomen in nette rijen staan. In een geometrische vorm zijn ze gelijkend aan elkaar, lang, smal en soepel. De vergelijking met een corps de ballet is wederom snel gemaakt.

 

Alles danst in de wijk. De duiven, de bomen, de wandelaars met de honden, de wapperende gordijnen aan het raam op een kier, de bewoners die boodschappen doen, naar de bakker gaan... Alleen de gebouwen niet. Die staan parmantig recht. Die deinen niet mee wanneer de wind en regen de wijk doen bewegen. Of is het een kwestie van perspectief. Als de wolken voorbij drijven door de wind, bewegen dan de wolken enkel boven de gebouwen? Of bewegen de gebouwen onder de wolken? Als je bovenop een wolk zou kunnen staan, heb je dan het gevoel dat de wolk beweegt? Of heb je het gevoel dat de wijk onder je beweegt?

 

Ik kijk omhoog naar de toren van M. Ook zij nam nog contact met me, via een mail. Ze stuurde me 2 foto's die ze van me had gemaakt, al dansend. Ze was dus aanwezig geweest zonder dat ik haar had opgemerkt. Ik probeer te kijken of ze misschien op haar balkon zou staan, zodat ik naar haar kan wuiven. Maar het het is moeilijk haar balkon te onderscheiden van alle andere balkons. De afstand tot mijn plekje op de grond is te groot. En nu betrap ik mezelf op iets. Vorige week bedacht ik me dat als je neerkijkt op de wijk vanuit de hoogte, dat je dan letterlijk neerkijkt. En dat dat voor een lichaam op de begane grond ook kan voelen alsof er op je neergekeken wordt. Maar wat ik nu ervaar is dat wanneer de afstand tot het lichaam boven in de toren groot is, het lichaam op de begane grond het moeilijk vindt om contact te maken. Er is een wederkerige fysieke afstand.

 

Je hebt als mens niet steeds de neiging om omhoog te kijken. En als je naar een statig en hoog gebouw kijkt, dan wordt je gegrepen door de esthetiek en de architectuur. Je gaat ook niet meteen opzoek naar de menselijke aanwezigheid. Ik moet hier bijvoorbeeld heel veel moeite doen om M. te kunnen onderscheiden binnenin de structuur van het gebouw. Zou het kunnen dat we vanop de begane grond ons ook niet bewust zijn van het menselijke op hoogte? Richten we onze blik voldoende omhoog? Zoeken we misschien te vaak het contact en de connectie op dezelfde ooghoogte? Wanneer ik hier dans, kijk ik gemakkelijk naar de grond. Met aandacht richt ik mijn blik naar de eerste 4 verdiepingen van de gebouwen in de wijk. Maar richt ik mijn beweging en mijn aandacht ook naar verdieping 13?

 

Ligt daar een vooroordeel op de loer, of een vaststelling? Ik weet dat nu nog niet. En wat voor mij zo zou kunnen zijn, is voor een ander mogelijks ook weer helemaal anders.

 

De modder doet me uitglijden en lachen. Daar lag ik bijna, met mijn gezicht in de modder. Zoals ik ooit bij het uitvoeren van De Notenkraker op het podium plat op mijn buik lag als sneeuwvlok. Een dissonante in het geheel van de corps de ballet. Maar waar het toen voelde als een vreselijke fout en een faling, voelt het nu als een avontuur, een mogelijkheid. Want het grote verschil is, dat ik me vroeger eenzaam voelde te midden van het geheel waar ik deel van uitmaakte. Niet in connectie met de toeschouwers, maar louter in contact. En dat ik me nu wel verbonden voel met de bomen, de wijk en de mensen hier. De man met de hond zwaait me vanuit de verte toe. Hij heeft me vanop een verre afstand herkend. Ik zwaai terug en weer ervaar ik een warme glimlach op mijn gezicht. En ik weet bijna zeker dat hij er nu ook een ervaart.

 

Afstand hoeft de connectie niet per definitie in de weg te zitten...



de positie van de kunstenaar

Het onderzoek is een voortdurende oefening in perspectieven.

Vanuit verschillende conexten en kaders.

Passen, herpassen, herkadreren, kaderen, ...

 

Verwantschap met je onderzoeksonderwerp komt onder een vergrootglas te liggen, maar je kan spelen met de lens waardoor je kijkt zonder de betekenis te ontkennen.

 

Ervaringen worden data, en geen referentiekaders.

 

 

(h)erkenning

subjectiviteit van de kunstenaar als artistiek onderzoeker

30/11/2022

Gesprek met meneer M.




Meneer M. woont met zijn 21jarige dochter in het appartement dat hij huurt bij Woonhaven. Zij studeert voor de nakende examens, dus we moeten stil zijn.

Hij is erg nieuwsgierig naar mijn onderzoek. Hij vindt het enorm fascinerend.

Zelf leest hij erg veel over filosofie en psychologie. Hij vertelt dat hij de mens onderzoekt.
Hij heeft naar eigen zeggen enkele therapeutische diploma’s, maar is nu niet meer aan het werk omdat hij invalide is verklaard.
Meneer M. heeft een zwaar ruggenletsel waardoor hij niet lang kan zitten of staan.
Tijdens het gesprek staat hij regelmatig recht om te wandelen of om een andere houding te zoeken. Soms excuseert hij zich voordat hij een pijnlijke grimas trekt door de pijn.

“Ik vond je vraag zeer interessant. Want ik ben ook op zoek naar een antwoord. Ik ben op zoek naar het antwoord op de vraag waarom de mens doet hoe hij nu doet? Waarom zijn mensen zo individualistisch? Waarom dragen we niet beter zorg voor elkaar? Jouw vraag sluit daar voor een stukje op aan.” zegt meneer M. “Dus ik ben eigenlijk heel blij je te ontmoeten. Want jij hebt weer andere inzichten. Jij bent een andere persoon, met een andere context en andere kennis. Wij kunnen elkaar helpen. Maar ach... hoe meer je leest en hoe meer je weet, hoe meer je weet dat je eigenlijk helemaal niets weet.”
We lachen. Het is iets wat ons nu al verbindt. Het niet-weten.

 

Ik zeg dat ik heel blij ben met zijn warme welkom en dat ik hoop dat we samen misschien enkele vragen beantwoord zullen zien. Maar ik leg ook uit dat ik een artistiek onderzoek doe en misschien dus helemaal geen antwoorden kan geven op de vragen die hij stelt.
Ik leg hem ook het idee van het balletje klei uit.
Dit vindt hij ’geinig’. “Ik zie wel wat je hier probeert. Ik ben benieuwd welke vorm ons balletje klei zal hebben na afloop van het gesprek. Welke transformatie zal het ondergaan?”

Ik voel wel enige druk tijdens het gesprek. Mijn woorden zullen overwogen moeten worden voor ik ze zomaar in de ruimte gooi.
Meneer m. denkt zelf ook vaak lang na voor hij begint te praten.
“Ik kan er niet bij met mijn hoofd. Hoe ga je de sfeer en de ‘vibe’ hier in de wijk vaststellen in dans? Ik zeg niet dat het niet kan. Ik zeg dat ik niet meteen zie hoe je dat zou doen. Leg uit.”
Ik leg uit dat dit net een deel is van mijn onderzoek.

“Eerst zal ik onderzoeken of ik iets dansend kan vaststellen alvorens ik zal onderzoeken of ik die sfeer, die ‘vibe’ kan beïnvloeden.”

Meneer M. maakt een vergelijk met ‘geweldloze communicatie’ van Marshall B. Rosenbergh.[1]
Ik zou volgens hem op een soortgelijke manier werken. Ik merk op dat ik in de eerste plaats de sfeer in de wijk niet meteen wil veranderen. Wel dat ik mensen dichterbij elkaar wil brengen. En dat ik als kunstenaar en kunsteducator wel een verantwoordelijkheid wil dragen door te onderzoeken op welke manier dat dan zou kunnen. Indien ik hier een antwoord op zou vinden, vind ik het wel ook een stukje mijn taak om hier iets mee te doen. Maar misschien niet meteen binnenin dit onderzoek.

“Is dat dan een missie?” vraagt meneer M.
“Aan het woord missie kleeft iets vies” zeg ik. “Het is zeker niet zo dat ik op missie ben om iedereen te overtuigen van een groter iets, een waarde waaronder we allemaal zouden moeten leven.”
“Je denkt te ver”
zegt meneer M. “Een missie heeft een bijklank gekregen door de kerk en het kolonialisme. Maar een missie is in wezen iets moois. Het is jouw motivator, een stukje bestaansrede. Een kunstenaar met een missie is niet hetzelfde als een overheerser.”
Meneer M. slaat nagels met koppen. Als kunstenaar heb ik een kunsteducatieve missie.


“Maar ik hoop dat je die verantwoordelijkheid niet te zwaar neemt” vervolgt hij.
“Zie het als je roeping. Die heb je meegekregen, die heb je niet op je genomen. Het komt van binnenin jezelf, het komt niet van buitenaf. Bij verantwoordelijkheid hoort rapportage. Bij roeping past feedback, dat is soepeler. Verantwoordelijkheid is iets wat op je schouders ligt. Roeping is iets wat hieruit komt..” meneer M. klopt op zijn borstkas.


Ik vraag of meneer M. Gert Biesta kent? “Ga je mij boeken aanbevelen?” vraagt hij heel langzaam en slinks terwijl hij rechtstaat om een blocnote en potlood te zoeken. Hij staat met zijn rug naar me toe.
Even ben ik bang dat hij het me kwalijk neemt, of dat ik hem geschoffeerd heb.
“Ik ben zeer blij wanneer iemand me nieuwe literatuur aanbeveelt. Iets uit een andere hoek.”
Hij gaat terug aan de tafel zitten en vraagt me om Biesta’s naam en uitgaven op te schrijven.
Ik schrijf twee titels op; Door Kunst Onderwezen Willen Worden (2020) en The beautiful Risk of Education (2014).


“Wat heb jij dan met onderwijs?” vraagt meneer M.
Ik leg hem uit dat ik ook leerkracht lager onderwijs ben. En dat ik heel lang heb geprobeerd om meer kunst in het basisonderwijs te krijgen door van binnenuit te werken. Maar dat ik daar na meer dan tien jaar strijd niet in ben geslaagd.
“Voelt het nu alsof je gefaald bent?”
“Ja, toch wel.”
“Kijk, je zag het als je verantwoordelijkheid. Dan kan het nooit genoeg zijn. Wanneer je het zou gezien hebben als je missie, dan had je nu teruggekeken en gezien waar je de leerlingen en je collega’s wel in de nabijheid en de aanwezigheid van kunst hebt gebracht. En andersom, net zo belangrijk!”


Spreken met meneer M. is als schaken.
Ik heb het gevoel voortdurend pionnen te verliezen en hierdoor mijn focus gaandeweg moet verschuiven naar mijn koningin.
Enkel de essentie blijft overeind.

Toch wil ik het gesprek ook weer richting de wijk sturen.

 

“Hoe bent u hier terecht gekomen?” vraag ik hem.
“Hier op het Nieuw Zuid? Of in Antwerpen?”
Meneer M. praat met een Limburgse tongval. Hij vertelt dat hij oorspronkelijk van Hasselt is, maar dat hij Antwerpen een fijnere stad vindt.
Hij woonde, net als Mevrouw W., eerst in de grote woontoren van Woonhaven in de Van der Sweepstraat. Maar toen die werd afgebroken, werd hij in dit appartement ondergebracht.

 

“Woont u hier graag?”
“Wat kan ik zeggen? Je ziet het zelf he...”
Hij wijst naar het raam.

Meneer M. woont recht tegenover het ingestorte schoolgebouw.
Hij kijkt op de afgesloten werf.

Ik vraag of hij thuis was wanneer de school instortte.
“Echt, dat heeft me geen goed gedaan.”
“Nee, dat kan ik me voorstellen”
zeg ik zachtjes.

“Daar denk ik nog elke dag aan. Ik krijg ook telkens die beelden terug voor ogen.

Hij staat recht om water te gaan halen in de keuken.

“Ik heb nog geprobeerd om foto’s te maken toen het gebeurde. Maar toen ik die bebloede mensen zag buitengedragen worden. Toen heb ik mijn toestel weggelegd. Dat kon ik niet.”

“Zou het voor de hele wijk zo veel invloed hebben?”
“Het is heel bepalend. Het heeft deze wijk echt een hele grote klap gegeven
. Want normaal zou het hier gezellig worden met veel kinderen.”
Meneer M. spreekt uit dat het nu erg drukt op de sfeer in de wijk.
Bij een straatfeest werden er nog witte doeken rond de hekken van de werf gehangen. Zodat het allemaal minder zichtbaar werd. Maar de meeste mensen wonen op een zekere hoogte en kijken los over die hekken heen.
“We kijken er iedere dag op uit.”

“Maar, toen ik hier kwam wonen, had ik een open uitzicht. Er stond nog niets. Dit was een van de eerste gebouwen die werden gezet. Ik heb alles zien ontstaan. Ik zag de Schelde en de kerk van Burcht aan de Scheldebocht”[2]
Meneer M. staat weer recht en wandelt naar het raam. Hij wijst in alle windrichtingen.
“Eerst begonnen ze hier te bouwen, dan daar en dan ginder. Ik heb van alles foto’s. Elke dag trok ik foto’s van dezelfde werven. Ik zou ze nog eens moeten ordenen. Ik zou een mooi fotoboek kunnen maken. Een verslag.”


Ik vraag of hij op voorhand wist dat zijn horizon zo vol gebouwd zou worden.
“Ja, dat wist ik. Er zouden zes hoge gebouwen worden gebouwd en daartussen lagere gebouwen. Maar ik voel dat jij het daar moeilijker mee hebt dan ik.”
Ik voel me een beetje betrapt.

“Ik vraag het me vooral af. Zou het kunnen dat iemand die op verdieping vier woont ervaart of voelt dat er op hen wordt neergekeken door iemand die op verdieping zesentwintig woont?”

Meneer M. denkt mee na.
“Er is een verschil natuurlijk. Dit gebouw gaat maar tot verdieping zeven. Het andere gebouw van Woonhaven aan het park gaat tot verdieping vier. Zuiderzicht gaat tot verdieping zesentwintig. Zij hebben waarschijnlijk een enorm mooi zicht.
Toch ervaar ik dit niet als ongelijkheid. Ik woonde in de oude woontoren ook op de dertiende verdieping. Ik kon over heel Antwerpen kijken. Dat is fijn. Elke ochtend begroette ik de stad.
Maar een verschil en een ongelijkheid zijn niet hetzelfde. Ik verwacht niet dat ze hier bewust ongelijkheid hebben willen creëren. Wel dat ze verschil hebben willen creëren.”

 

Ik vraag hem hoe hij het leven in de wijk ervaart.
“Ik woon hier wel graag. Ik hou van de brede straten. En ik hou van opstartende zaken. Het prikkelt me en maakt me nieuwsgierig. Het schept ook mogelijkheden. Het ontwikkelt zich.
Voor Covid was het hier ook best gezellig. Want dan waren er buurtcomités die zich bezighielden met straatfeesten en koffiekletsen. Misschien dat dit wel stilletjes aan opnieuw kan beginnen”
vertelt hij.
“Weet u ook vanuit welke organisatie of vanuit welke persoon dit opgestart werd?”
vraag ik.
“Nee, ik weet niet of die er nog zijn.”

 

 “Ik hoor u zeggen dat er voor Covid wel meer werd samengekomen. Klopt dit?”
“Ja zeker, we hebben ook een stukje grond om samen te tuinieren, bij het ouderlingentehuis Domitys”[3]
zegt hij.
“We hebben eerst wat bakken gezet voor kruiden. Maar ondertussen hebben we tomaten en pompoenen.”
“Met wie doe je dat? Met Woonhaven?”
vraag ik.
“Nee, we zijn met vijf. Allemaal vrouwen en dan ik.”
“Wie heeft dit initiatief opgestart?”
“Dat weet ik eigenlijk niet. Maar ik ken maar één iemand echt.”
“Iemand uit de wijk?”

“Ja, iemand die helemaal in het begin van de wijk woont. Niet in een sociale woning. Maar ik ben niet jaloers op haar appartement. Ik ben bij haar binnen geweest voor een vergadering. Maar ik vind dit hier beter gemaakt.”

“Hoe lang woont u hier nu?”
“Drie jaar. En ik ben eigenlijk wel tevreden. Ik heb veel licht.”
“Ervaart u datzelfde licht wanneer u door de wijk wandelt?”
“Ik heb natuurlijk veel geluk. Ik heb drie ramen in de woonkamer en ik zit op de zevende verdieping. Op het gelijkvloers hebben ze bijna geen licht. Dat zal wel anders zijn...

...Ik had graag gehad dat ze een park zouden leggen op de plek van de school. Als een soort herinneringsmonument. Maar ja, dat zal het wel niet worden”

 

Ik vind de hoop op een park wel interessant en hoop er op in te pikken.
“Een park zou ook een plek kunnen zijn om elkaar te kunnen ontmoeten.”
“Ja, daar zeg je iets...”
“Waar kunnen mensen elkaar gemakkelijk ontmoeten hier in de wijk?”
vraag ik.

“Het grasveld in het grote park aan de rand van de wijk. Daar is wel veel plaats. Vooral in de zomer is dat wel een populaire plek.”
“Is er nog een andere plek?”
Meneer M. denkt lang na. Hij kneedt ondertussen in het balletje klei.
Deze keer kneden we beurtelings hetzelfde balletje.
Het balletje voelt warm en soepel. Ik kneed het in de vorm van een kubus en leg het weer in het midden van de tafel.

“Aan wat voor soort plek heeft u behoefte als bewoner?” vraag ik.
“Eigenlijk had de school een ontmoetingsplek moeten worden. Want daar ging niet enkel les gegeven worden. Buiten de schooluren zou het gebouw mogen gebruikt worden door de gemeenschap. Dan was het verhaal hier in de wijk helemaal anders natuurlijk.”

“Voelt u de urgentie voor een plek voor de gemeenschap?”

“Ja zeker!”

Ik vraag of meneer M. soms naar het café op de hoek gaat.
“Eigenlijk nooit. Afgelopen zomer zaten er mensen van het samen tuinen op het terras, dan ga ik daar bij zitten. Maar zelf het initiatief nemen om op café te gaan? Dat doe ik eigenlijk niet.”

 

“Welke kansen liggen er nog in de wijk? Welke kansen liggen er nog in de omgeving?”vraag ik hem.
Ik leg meneer M. uit dat ik van een andere bewoner te horen kreeg dat ze als huurder van Woonhaven heel weinig contact heeft met de bewoners van Triple Living.
Maar ik hoor u zeggen dat u wel contact heeft met eigenaars binnen de andere gebouwen. Bijvoorbeeld door het samen tuinieren.”

“Ja, maar de vraag is, hebben andere mensen daar behoefte aan om anderen te ontmoeten? Het is ook iets van deze tijd. Hoeveel buren kennen elkaar? Ga eens vragen in die hoge gebouwen, wie kent zijn buren en hoeveel mensen ervaren eenzaamheid? De vraag is dan nog of de behoefte om elkaar te ontmoeten wederkerig is?”

 

Meneer M. vraagt of het wel aangewezen is om mensen van bepaalde sociale klassen te willen mengen? Dat kan volgens hem ook negatieve gevolgen hebben.
“Je kan dat niet doen vanuit een morele visie. En al zeker niet vanuit jouw eigen morele visie. Je kan dat alleen doen wanneer je heel zeker weet dat die urgentie gesteld wordt vanuit de bewoners zelf. Ben je daar al zeker van?”

“Nee” zeg ik. “Dat probeer ik in kaart te krijgen.”

 

En zo fluit meneer M. me terug naar het begin van mijn onderzoek.


“Maar vertel me nog eens. Wat is uw betrachting met dit onderzoek?”
Ik vertel hem over sociale cohesie. Ik vertel hem over hoe ik onderzoek of een kunstenaar iets zou kunnen betekenen voor die sociale cohesie. En ik vertel dat ik vanuit het lichaam vertrek als danser. Dat ik al dansend onderzoek. Maar ook onderzoek of ik niet enkel mijn eigen lichaam kan inzetten. Maar ook het lichaam van de ander.

“Maar waarom het lichaam?” vraagt hij.
Ik vertel over het lichaam als archief voor ervaringen en kennis. Over deze ervaringen bij elkaar brengen om elkaar te leren kennen en zo herkenning en empathie te genereren.
Vervolgens vertel ik over hoe je met een gedeelde empathie ook een gedeelde energie kan opwekken. En over hoe je met deze energie mogelijks de moleculaire samenstelling van de wijk kan beïnvloeden.
“Ik denk dat dat wel kan. Denk maar aan hoe de energie verandert wanneer één iemand in een ruimte komt”  zegt meneer M. Er is maar één constante in het leven, weet je dewelke?” vraagt hij.
Ik probeer: “De dood? De zwaartekracht?”
“Verandering
zegt meneer M.


Ondertussen hebben we beiden het balletje klei gevormd tot een ander gegeven.
Meneer M. neemt het in zijn hand, bekijkt en vraagt wat ik er in zie.
Ik aarzel.
Hij legt het op de tafel.
Ik zie een ruggenwervel” zeg ik bedachtzaam.
“Da’s een goeie!” lacht hij. “Die kan ik wel gebruiken!”

Meneer M. en ik nemen afscheid. De ruggenwervel blijft bij meneer M.
Voor ik de deur achter me toetrek vraagt hij of we samen eens naar een van de galerijen zouden kunnen gaan. Hij zegt dat ik waarschijnlijk andere dingen zie dan hij.
“Je voelt veel aan. Je voelt veel en je voelt juist. Onthoud dat en koester dat.”
Meneer M. wijst naar me. Zijn hand trilt.
Hij merkt het zelf ook op en laat het hand snel weer zakken.
De woorden voelen als een heel warm compliment.



[1] Geweldloze communicatie vertrekt vanuit vier belangrijke pijlers.
1. wat we waarnemen 
2. wat we voelen 
3. wat we nodig hebben 
4. wat we graag zouden willen om ons leven te verrijken 

Medicine Rhythms. (2013, 27 oktober). Non Violent Communication by Marshall Rosenberg. [Video] You Tube, Geraadpleegd op 30/11/2022, van https://www.youtube.com/watch?v=eF6kMJxOpvI

[2] Burcht is een dorp aan de linker oever van de Schelde.
Vanuit Antwerpen bekeken ligt Burcht ‘aan de overkant’.

[3]Domitys baat assistentiewoningen uit in residentie Emerald Haven. Meer info op:  https://www.domitys.be/

contextgevoeligheid van de kunstenaar als artistiek onderzoeker

Het verschuiven van mijn blik naar het perspectief van meneer M. was als een stijldans. 

Je kent het repertoire, maar je laat je leiden.

Wat niet wil zeggen dat je machteloos bent overgeleverd aan de grillen van je danspartner. Dansen doe je in samenspraak, in synergie.

Luisteren en praten ook.

Een gesprek vanuit gelijkwaardigheid is een iteratief proces.

Het is eigenlijk een co-creatie.

 

De (kunst)educatie vond plaats in beide richtingen.

Letterlijk en figuurlijk in dialoog.

 

Meneer M. doet aan samen-tuinen en zoekt eerder verbinding in een gemeenschappelijke en openbare ruimte.

Zijn hoop liggen in het park en in een school.

En in het leren, zowel voor zichzelf als bij de Ander.

 

 

 

mogelijkheid tot transformatie

gemeenschappelijke ruimte

iteratie

beperking

04/12/2022

Blogpost 9:

een archeoloog met een potlood

 

 

Het is 1° wanneer ik op het plekje aan de bank kom. Ik ben iets later dan voorzien. Dat komt omdat ik lang twijfelde over welke jas ik zou aandoen. Vorig jaar twijfelde ik vaak over mijn schoenen. Dit jaar over de jas. Omdat de ondergrond een bepaald soort schoeisel vraagt, kan daar al geen twijfel over bestaan. In de jassen die ik vorig jaar droeg, voel ik me niet altijd vrij om grote bewegingen te maken. Daarvoor zijn ze iets te nauw. Vandaag trok ik, zonder te vragen, de jas van mijn dochter aan. En dat niet vragen, dat heeft tijd in beslag genomen. Twijfelen, treuzelen, overwegen ... Ze sliep nog toen ik vertrok. Ik merk dat ik heel gevoelig ben voor dit soort zaken. Eigenaarschap, zeggenschap, toestemming, ...

 

Het voelt fundamenteel onjuist om iets te doen zonder medeweten, instemming, consensus.

Zelfs zoiets als iemand's jas gebruiken. Het gaat hem vooral, denk ik, om het gedeeld besef, het weten, het samen gezamenlijk beslissen dat de handeling die gesteld wordt een aanvaardbare handeling is.

Het is de gemeenschappelijkheid en de wederkerigheid die ik essentieel vind.

 

Niet toevallig neemt dit me vandaag in beslag.
Twee dagen geleden kreeg ik de opmerking dat mijn onderzoek in de wijk geen onderzoek is, maar een project. Ik probeer deze feedback te ontrafelen en vanuit verschillende perspectieven te bekijken.

 

Wanneer ik denk aan engagement, de band die ik opbouw met de mensen in de wijk, dan zou ik dit als een project kunnen beschouwen. Maar heeft een project niet veel meer nodig om een project te kunnen zijn? Doelstellingen, effecten, deadlines, afspraken en richtlijnen, .... Dat heeft dit onderzoek niet.
Pas op, het onderzoek kan een effect uitlokken, maar dat is niet het doel van het onderzoek.
Mijn onderzoeksvraag is officieel voorlopig nog steeds
'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie in de stad te bevorderen?' En ik merk dat deze vraag inderdaad een potentieel project in zich draagt. Het gevaar schuilt er in dat je dit als kunstenaar ook gaat willen 'doen'. Je kan gaan proberen die sociale cohesie te doen ontwikkelen. Dan ga je het lichaam hiervoor instrumentaliseren. Bijvoorbeeld door danssessies te houden, tai-chi bijeenkomsten te organiseren, eten en drinken te voorzien, ... Door mensen bij elkaar brengen zodat ze elkaar leren kennen. Dan, geloof ik, is het een project. En toegegeven, een heel mooi project.

 

Het soort project dat ik na de opleiding mogelijks zou willen opstarten. Maar niet nu en niet helemaal op die manier. Nu probeer ik te onderzoeken en mijn onderzoek gaat na, probeert te zoeken, te bekijken en kan enkel blootleggen wat er al is. In die zin voel ik me op dit moment meer een archeoloog en leg ik verborgen structuren bloot. Het netwerk, het rizoom, de actoren, de bewoners zijn er al. Ik breng hen niet in contact met elkaar. Ze zijn al geconnecteerd, door de wijk, door hun bewegingsbanen, door de supermarkt, door de honden die uitgelaten dienen te worden, door onnoemelijk veel kleine en grote zaken.

Er liggen kansen, maar die zijn al aanwezig. Ik creëer geen nieuwe kansen, daar waar er nog geen bestaan.
Het doet me denken aan het soort stip-tekeningen die ik als kind al heel opwindend vond. Je hebt 100 stippen op een blad. En wanneer je aandachtig en zorgvuldig je potlood op punt 1 zet en dan van punt 1 vertrekt, op weg langs 2, 3, ... 99 passeert om bij 100 uit te komen, openbaart zich een figuur. Die tekening ligt daar al, in die structuur van punten en nog-onzichtbare lijnen.
Datzelfde doet zich voor met de sociale cohesie in de wijk. De punten en lijnen liggen daar al. Ik zet ze niet op een wit blad. Door zorgvuldig en aandachtig van punt naar punt te gaan, de weg onderzoekend, en steeds stil te staan bij mijn handelen en mijn richting, openbaart zich het netwerk dat daar al aanwezig is. Het wordt me aangereikt door de bewoners en andere actoren. Niet andersom.
En dit vind ik een zeer belangrijk verschil.

 

Ik zou het echt geen fijne gedachte vinden dat ik dus iets zou opleggen van bovenaf. Dat ik als buitenstaander een netwerk en een werking zou starten zonder dat deze vanuit de bewoners zelf worden gegenereerd. Dat is zoals archeologisch veldwerk door Sinterklaas. Strooigoed, geen vondsten. Dan zou het voelen zoals een jas gebruiken zonder daar een gemeenschappelijk gedragen aanvaarding voor te voelen. Dat werkt niet voor mij. Wat wel is, is dat ik de bewoners graag zie.

Ik leer ze kennen, ik praat met ze en ja, we komen in verbinding met elkaar.

 

Het woord 'engagement' sprak ik uit toen er mij geadviseerd werd om even afstand en tijd te nemen om alles terug te overschouwen. Maar ik kom nu pas bij mensen thuis. Ik land pas als alien in de wijk. Als nieuwe duif kom ik nog maar net aan in de troep op het grasveld. En nu ik eindelijk mag meevliegen om de structuren te ontdekken, wil ik geen afstand nemen om terug van verder, hoger bovenaf te kijken. Dat bedoel ik met engagement. Mensen ontvangen en verwachten me ook. Omdat ze willen delen, omdat ze willen tonen, omdat ze me een potlood in mijn hand willen duwen.

 

'Engagement' is een gevaarlijk woord dat zich gemakkelijk laat linken aan het woord 'project'. Maar daar zit ook de crux. Meestal is er geen echt diep-menselijk engagement bij een project. Want projecten zijn al te vaak tijdelijk en oppervlakkig, dienen meestal om iets te transformeren, worden van buitenaf opgezet en op een doelgroep gepast. En weet je, het past dan vaak net niet goed genoeg. Een onderzoek gaat veel dieper en vindt snijvlakken, ongemakken en leegtes. Het is de kunst om die dan ook te laten bestaan. Je hoeft niet alles op te vullen. Dat werkt niet. Wat je wel kan doen is ze benoemen. Je mag de stippen niet van plaats gaan verwisselen omdat jij denkt dat dat beter voor ze is. Enkel wanneer het netwerk zelf vindt dat het tijd is voor een nieuwe tekening, zullen de stippen van positie veranderen. Dat is niet mijn werk, dat is hun werk.

 

Misschien moet ik mijn onderzoeksvraag wel aanpassen naar: 'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om potentiële sociale netwerken te onthullen binnen een nieuw-stedelijke context?' Ik laat het even hierbij. Terug naar de plek aan de bank.

 

Mevrouw W. zie ik niet. Ik kan dus ook niet naar haar wuiven en ik merk dat ik dat jammer vind. De duiven vliegen wel in grote stromen en golvende spiralen over het grasveld. Op deze manier voel ik de aanwezigheid van Mevrouw W. toch ook nog een beetje. Want misschien kijkt ze vandaag niet naar mijn bewegingen, maar valt het haar later vandaag wel op hoe zeer de duiven hun best doen om zo mooi mogelijk voor haar te dansen. Ik hoop het voor haar. En ik blijf niet lang alleen vandaag, want Meneer M. komt met de fiets voorbij.

 

Meneer M. heb ik afgelopen week gesproken. Het was een wonderlijk gesprek over kunst, spiritualiteit en de samenleving.

Ook over gemeenschappelijkheid en verbondenheid. Het was nog licht toen ik zijn woning binnenging in één van de gebouwen van Woonhaven. Maar het was al donker toen ik er weer buiten stapte met een hoofd en lichaam vol informatie. Iedereen die met een stereotiep beeld opgeschept zit over mensen die in sociale woningen wonen, zouden eens een half uurtje met Meneer M. moeten praten. Hun beeld zou mogelijks wel eens stevig aangepast kunnen worden.

Ik werd tijdens het gesprek ook op mijn eigen aannames en vooroordelen gewezen. Heerlijk!

 

Het is niet enkel de structuur binnen de wijk die zich stilletjes aan bloot geeft. Het is ook mijn eigen structuur die zich toont, met alle mankementen van dien.

Vandaag rijdt Meneer M. het pad op om eens te kijken waar ik dans op zondag. Ik herken hem pas laat. Iedereen is zo goed ingeduffeld tegen de koude. Het enige dat je nog kan herkennen zijn neuzen, ogen en wenkbrauwen. En hij vertelt me dat hij ook goed moest kijken waar ik was. Ondanks felrode muts. Maar hier treffen we elkaar dus, in het park. En veel meer is er niet nodig. Een stip, een fiets, een stip.

 

Wanneer Meneer M. wegrijdt, komt de man met de hond het pad al weer op. Eerst houden we een kort praatje over de temperatuur. Daarna vraagt hij of ik ook klassiek ballet dans. Deze vraag verrast me, voel ik. Al weet ik nu nog niet hoe dat komt. Hij vertelt dat hij vorige week klassieke bewegingen had herkend toen ik danste op zondag. Ik zeg dat ik inderdaad ook klassiek ballet dans. Hij vraagt of ik ooit ergens bij een gezelschap heb gedanst. Bij mijn positieve antwoord zie ik zijn ogen oplichten. Zijn schoonzus heeft daar ook gedanst. Het blijkt de lerares Jazz dans te zijn van de opleiding die ik 30 jaar geleden heb gevolgd. Zij heeft inderdaad ook bij datzelfde gezelschap gedanst. Ik vraag hem om haar mijn warmste groeten over te brengen.

(Ze zal wel lachen als ze hoort dat ik nu in een park dans. En hoogstwaarschijnlijk zal ze niet eens verbaasd zijn.)


Na de sessie loop ik even een rondje door de wijk. Dit helpt om te observeren of ik de omgeving ook door andere ogen begin te bekijken. Mijn perspectief op de buurt verandert voortdurend. En dat is wat me fascineert, me uitdaagt, me blijft boeien. In deze schijnbare grijze eenheidsworst aan hedendaagse woonarchitectuur en ruimtelijke ordening, leeft een ongelooflijke verscheidenheid aan kleur, kennis en levenservaring.


Tijdens de wandeling herken ik plots een bepaalde geur. Het is de mengeling van Tandil waspoeder en sigarettenrook. Deze geur ken ik al lang. Nog véél langer dan dat ik de lerares Jazz dans ken. Wanneer ik voorbij de geur stap en mijn fiets neem, krijg ik nog een kort boomapplaus van de laatste populieren met groene blaadjes.

'Dank u' zeg ik en ik maak een diepe buiging. Kijk zo klein is de wereld, de stad en de wijk.

De tekening ligt er al... Ik verbind de punten niet, ik maak de lijnen zichtbaar.


Dit is geen project.

Het engagement van de onderzoeker voor het onderzoek zit niet in het vergaren van data en dit te bewaren en in te zetten vanuit een toebehorend eigenaarschap.

Het engagement van de onderzoeker voor het onderzoek ligt in het engagenment tussen de participanten en dienszelf bij het blootleggen van de data.

Deze data worden naar boven gehaald door een actie in gedeeld eigenaarschap.

De onderzoeker stapt zo mee in het rizoom en legt zelf ook verbindingen. 

Hierdoor wordt het rizoom vergroot.

Voor dienszelf en voor de participant.

 

 

 

 

 

verbinding

eigenaarschap

engagement

rizoom

blootleggen

8/12/2022

Wat doe ik als ik onzeker ben?
Ik zoek relevantie in bronnen.

Alsof ik steun zoek bij auteurs die kunnen beschrijven wat ik bedoel.

Of die kunnen weerleggen wat ik nu voel.
Ik zoek richting.
Ik zoek een herschikking.
Ik herpositioneer me.

Ik maak aanpassingen aan de choreografie van mijn onderzoek.

 

Bronnen:
Gielen, P. Performing the Common City, On the Crossroads of Art, Politics and Public Life. Uit Interrupting the City, Artistic Constitutions of the Public Sphere. (2015) Valiz.

 

Lijster, T. Community, Commons, Common Sense. (2022) Social Inclusion, Volume 10; Issue 1. Cogitatio, University of Groningen.

 

Het is geen toeval dat ik elke zondag in de publieke ruimte dans. Ik onderzoek de wijk vanuit de wijk. Maar niet in een afgesloten ruimte, een danszaal of een atelier. Nee, ik onderzoek de wijk in haar/zijn/het geheel vanuit een openbare positie.
Daar waar ik samen met de Ander deel uit maak van het ‘gewone’ leven in de wijk. Daar we delen in de ruimte. Daar waar we de ruimte gezamenlijk gebruiken, beleven.
Omdat ik door de opmerking van Falk in paniek schoot, ben ik terug op zoek naar mijn kunstenaarschap binnen mijn onderzoek. En ik voel dat hier, in deze gedeelde ruimte de essentie van mijn kunstenaarschap ligt.

Volgens Gielen kan de kunstenaar en kunst de publieke ruimte steeds weer opnieuw ‘maken’ door in deze ruimte te projecteren wat zou kunnen zijn.
Alles wat latent aanwezig is, kan de kunstenaar verbeelden.
(2015 p.278)

Dat is wat ik probeer te doen binnen het onderzoek.


Maar ik wil niets opdringen of verstoren. Met andere woorden, ik wil mijn verbeelding niet opdringen aan de Ander. Ik wil enkel weergeven wat zou kunnen zijn. Dus eigenlijk wat de Ander zich zou inbeelden, dat zou ik willen verbeelden.
En dat lijkt niet zo raar.


Lijster spreekt in zijn artikel over een ingebeelde gemeenschap. (2022 p.156)
Hij specifieert dat hij het heeft over het inbeelden wat een gemeenschap zou ‘kunnen’ zijn. Niet wat het al is. En hij legt nadruk op een gedeelde collectieve ingebeelde gemeenschap.

Deze zou volgens Lijster gevoed en gevormd kunnen worden door esthetische ervaringen, verhalen, en andere expressievormen.

Dit vind ik heel interessant.
Want in mijn onderzoek zie ik een soort circulaire beweging.
Ik merk op en vertaal naar dans, maar met mijn dans voed ik wat ik opmerk.
Wat ik opmerk wordt niet door mezelf maar door de bewoners gecrëerd.

Deze circulaire beweging is tegelijk waar de bewoners en ik betrokken tot zijn en waar we betrokken worden tot elkaar.  

Gielen stelt ook dat de kunstenaar, noch kunst, de publieke ruimte of de gemeenschap hoeft te ‘onderbreken’. In tegendeel, ze kunnen tegelijk de gemeenschappelijke ruimte waarin de kunstenaar of de kunst zich bevindt fixeren of confronteren. Ze kunnen de ruimte openbreken, waardoor mogelijheden zichtbaar worden. (2015 p.278)

Wanneer ik vorige week sprak met meneer M. vertelde hij dat hij het opwindend vindt dat de wijk nog in opbouw is. Hij benoemde dat er dus nog veel mogelijk is.
Ik wil met het onderzoek die mogelijkheden niet in de weg staan. Daarom doe ik er goed aan de opbouw van de wijk niet te onderbreken.
Het vergt wel een bepaald bewustzijn.

 

Ondanks dat ik de ontwikkeling van de wijk niet wil onderbreken, wil ik toch ergens aandacht op vestigen.
Wanneer ik zie hoe de bewoners van Woonhaven bijna onzichtbare elementen zijn binnen het ontwikkelingsproces van de wijk, is het dan fout om mijn aandacht op hen te vestigen?
Welk bewustzijn of inzicht dien ik bij me dragen wanneer ik wel iets wil tonen maar niet wil veranderen?

Volgens Lijster kan het politieke van een gemeenschap beïnvloed worden door kunst en kunstenaars. Doordat ze de gemeenschap uitoefenen zoals de gemeenschap is en kan zijn.
Mag ik dan aannemen dat hetgeen waar ik de aandacht op vestig al aanwezig is en louter door mij verbeeld wordt?
Dat ik het me niet inbeeld, maar verbeeld. Dat is is een wezenlijk verschil. (2022 p.157 - 158)

 

Maar Gielen gaat wel een stapje verder. Volgens Gielen kan de kunstenaar wel een nieuwe wereld construeren. Hij ziet een gemene stad, waar kunstenaars hand in hand met sociale organisaties en initiatieven, een grond en basis creëeren waaruit een ruimte ontstaat die opnieuw gecreëerd wordt. (2015 p. 293 - 296)

 

Door deze continue transformatie wordt de ruimte, de omgeving en bijgevolg de stad voor mij een kunstwerk en haar bewoners de kunstenaars die haar creëeren.

Lijster geeft een soortgelijke beschouwing door te stellen dat een gemeenschap (voor mij een stad, een wijk of een groep) kan gezien worden als een performance. Waarbij de gemeenschap zowel aanwezig kan zijn, als bedacht kan zijn, als iets dat volbracht kan zijn. (2015 p. 158)


In beide teksten zit iets circulair, iets wat voedt en gevoed wordt.
De kunstenaar wordt gevoed door de stad, de stad wordt gevoed door de kunstenaar.
De kunstenaar voedt de gemeenschap door weer te geven wat aanwezeig of afwezig is in de gemeenschap. De gemeenschap voedt de kunstenaar door te laten ervaren wat aanwezig of afwezig is in de gemeenschap.


Deze gedachte schept rust in de chaos.
Het haalt de angel uit de vraag of mijn onderzoek een project is.
Omdat ik dit onderzoek als mijn kunstenaarschap beschouw en tegelijk mijn kunstenaarschap inzet om de wijk zoals ze zich voordoet te verbeelden.
Het circulaire komt steeds weer terug.

 

Perpetuum mobile.

Latijn voor voortdurend bewegend.

Of zoals meneer M. vertelde. “Er is maar één constante in het leven en dat is verandering.”

 

Dit is geen project maar een onderzoek dat het potentieel van een project in zich draagt.

kunstenaarschap

Vanuit mijn kunstenaarschap kan ik met een groot bewustzijn waarnemen wat er al is of wat er latent aanwezig is.

Het is eigen aan de kunstenaar om wat latent aanwezig is te verbeelden.

Ik verbeeld een gedeelde ruimte.

Deze ruimte is er al, maar wordt nog niet gedeeld door de hele gemeenschap.

Het zijn de bewoners, de burgers die de gemeenschap vormen en tegelijk uitoefenen.

De gemeenschap als een performance, kan worden goefend en beoefend.

 

gemeenschap

verbeelden

performance

gedeelde ruimte

bewustzijn

11/12/2022

Blog 10:

paniekerig

 

 

Het is 1°.

Dat is koud.

En al zeker om te dansen.

De duizend laagjes die ik heb aangetrokken houden het gevoel van de koude niet tegen. Ik voel het door mijn muts heen wanneer ik naar het Nieuw Zuid fiets. Mijn handschoenen zijn niet winddicht, dus ook aan mijn handen voel ik het.

En het is ook wat glad. De jaren bouwwerf spelen in de buurt hebben een laagje verbouw-stof en graafzand achtergelaten op het wegoppervlak. Dat lijkt vanochtend een beetje aangevroren. Al ben ik niet zeker dat of het echt vroos afgelopen nacht. In ieder geval dien ik maar voorzichtig te fietsen over de kasseien en het asfalt.

 

Wanneer ik op het plekje bij de bank aangekomen ben, is het er betrekkelijk leeg. Ik zie een wandelaar met een grote hond in de verte. Maar voor de rest is het hier heel stil.

Er klinkt geen boomapplaus. Dat kan kan ook niet meer, want alle bladeren zijn van de bomen gevallen.

Zo koud is het de afgelopen week geweest.

 

Deze leegte voelt akelig.

Ik probeer me te concentreren en begin met mijn opwarming.

Drie keer lifting hands... Maar bij elke ademhaling begint mijn hoofd te malen.

Ik rol langs mijn rug naar beneden. Adem in, adem uit...

Heeft Mevrouw W. nu net haar licht uitgedaan? Is dit een signaal?

Ik kom terug recht...

Wil ze niet dat ik weet dat ze thuis is?

Misschien gaat ze gewoon boodschappen doen?

Knieën bij elkaar...

Heeft ze deze blog gelezen en is ze het niet eens met wat ik schrijf?

 

Ik begin aan de vorm...

Waar is de man met de hond?

Mijn hoofd stopt nog steeds niet met malen... Ik heb hem vorige week een kaartje met mijn contactgegevens gegeven. Heeft hij mijn blog gelezen en vindt hij het ook maar niets?

Ik neem hun afwezigheid meteen persoonlijk.

En ik merk dat ik een beetje paniekerig word.

Wanneer dat gebeurt, weet ik dat ik verstijf, verstil. Dat er een oorverdovende stilte in mijn hoofd klinkt. Het soort stilte die je fysiek voelt. Het grijpt je, immobiliseert je. En zo sta ik ook op de plek in de wijk. Ik voer bewegingen uit, maar ik beweeg niet. Ik ga van positie naar positie, maar er is geen dynamiek, geen stroming, geen transpositie.

En dit herken ik.

Het is niet de eerste keer dat dit me overkomt.

Wanneer ik denk iets verkeerd te doen, of een fout maak die iets teweegbrengt bij een ander, dan gebeurt dit.

Ik treed uit mijn lichaam en ga in mijn hoofd zitten. Naast die grote, dichte lawaaierige stille wolk. De wolk schreeuwt stilte.

Het gevoel en volume van heel hard roepen zonder geluid. Je spert je mond open en duwt je gehemelte omlaag. Dit snoert je keel. Vanuit je buik duw je toch een schreeuw naar boven, maar je laat hem niet ontsnappen langs je stembanden. Er komt druk op je oren en je trommelvliezen. En je oren slaan dicht. Je hoort niets, maar toch is er een luide ruis. Oorverdovend hoor je je eigen hartslag als een machinekamer van een groot vrachtschip. Zoiets.

Het is een te grote ervaring voor je hoofd, dus de wolk wordt bijeen geperst. En jij zit in datzelfde hoofd. Jij wordt dus ook bijeen geperst. Dat gevoel.

 

De vloerbekleding van mijn hoofd is op zo'n moment altijd een houten parketvloer.

En ik weet waar ik die vloer voor het eerst gezien heb.

In de balletstudio, toen ik 8 jaar was en helemaal alleen moest binnenkomen terwijl al mijn klasgenoten gevraagd werden om te kijken naar wat ik mis deed tijdens het wandelen.

Het was een van de eerste weken op de balletschool. En ik kreeg bijna onmiddellijk te horen dat het niets zou worden, want ik wandelde als een eend. 'Kwak, kwak' riep de lerares.

Dat dit overweldigende gevoel faalangst heet, wist ik toen nog niet. Dat faalangst een zorgvuldig gecultiveerde belasting is, ook nog niet. Wat ik wel wist was dat het mijn beweging en mijn ontwikkeling stokte.

Nu sta ik hier in het park. 'Kwak kwak' zeg ik tegen mezelf.

En ik voel de nattigheid* die zich bij me opdringt. Figuurlijk voel ik al met mijn grote teen in de plas.

In mijn luide hoofd zoek ik naar een verklaring voor dit gevoel.

Want meestal ligt er ook een grond van waarheid en tastbaar bewijs in de opmerking die er voor zorgt dat ik het moet afleggen tegen de luide wolk.

De docenten op de opleiding hebben vast gelijk wanneer ze zeggen dat dit onderzoek geen onderzoek is. Deze gedachte sluimert al een week door mijn lijf en heeft nu de weg naar mijn hoofd gevonden.

Wanneer ik afhankelijk ga worden van de bewoners hier, dan ben ik niet professioneel als onderzoeker. Dan heb ik een foute relatie ontwikkeld met mijn onderwerp. Het verlamt me. Ik stop met mijn Tai-Chi beweging. 'Shit!'

 

Het is koud, echt koud. Mijn neus loopt.

 

Een stoet aan gezichten trekt voorbij in mijn gedachten. Wie heeft ooit wat tegen me gezegd dat nu bruikbaar is voor me?

Welk gesprek herinner ik me dat hier bij aanleunt?

Wat heb ik gelezen dat me behoedt om in de plas te vallen?

Wie ooit te maken kreeg met faalangst, herkent de stoet aan gezichten waarschijnlijk.

Het is een zoeken naar houvast.

Terwijl ik tegelijk mijn stem inwendig hoor hakkelen. 'Kijk naar je kern. Waarom doe je dit onderzoek? Waarom jij?'

En ik weet dat ik daar wel juist zit. Ik weet waarom.

Het is een fascinatie, een willen weten, een willen toetsen, een willen ervaren, een willen ontdekken, blootleggen, weergeven...

En wat ik nu ervaar, hoort daar ook bij.

Je kan niet terug rechtstaan zonder eerst te vallen. (Marc)

Je kan niet door een heuvellandschap lopen en dalen zonder een beklimming. (Luc)

Je wond kan niet helen zonder een vervelend korst. (Mama)

Het brood kan niet rijzen zonder veel geduld. (Zuster Clementine)

Voor een kleine bijl, schep je soms een maand. En soms schep je voor niets. (Inger)

Wie niets doet, kan niets mis doen. (Algemeen gezegde)

 

En dan zie ik hem links van me. In de verte wandelt hij met de hond mijn richting uit. De wolk in mijn hoofd wordt kleiner. Ik omvat ze met mijn armen en pers het lawaai er uit. Nog een beetje zenuwachtig voor wat hij me zal komen vertellen, voel ik mijn bewegingen ontdooien.

Ik sta hier dus toch niet enkel voor mezelf, bedenk ik me. Ik ben dan toch echt een performer. Er is dus wel een necessiteit aan een toeschouwer.

En eigenlijk kan ik daar best om lachen.

Het is een angeltje, die toeschouwer. Want wat wil ik van die toeschouwer?

Wil ik me bekeken voelen?

Nee, daar heb ik niet noodzakelijk een behoefte aan. Wil ik me gehoord voelen?

Nee, want dan had ik beter zanger, acteur of schrijver geworden. Naar dansers wordt in de eerste plaats toch gekeken.

Ben ik dan wel een danser?

...

Ik ontwaar een denkspoor dat al meermaals de revue is gepasseerd.

En ik weet dat ik dit bobijntje niet weer helemaal dien af te wikkelen.

Ik ben een performer en ik ervaar een urgentie aan dialoog.

Een tweerichtingsverkeer. Een klankbord zijn voor elkaar. Een gesprek, heerlijk!

 

'Goeiemorgen, gaat alles goed met u vandaag?'

Wat klinkt dat prachtig in mijn oren. Het wordt aan mij gevraagd door de man met de hond.

Ik smelt.

Een kort gesprekje over de temperatuur en de voorbije week. Meer heb ik niet nodig om de wolk terug onder de losse plank in het parket te krijgen.

Hij vraagt me of ik telefoon heb gehad van mijn oude lerares Jazz dans. Hij heeft haar mijn nummer gegeven. Ze zou bellen. Ik vertel hem dat ik nog geen telefoon heb gehad.

'Ze zei me dat ge een goede leerling waart. Maar wel eigenwijs en een buitenbeentje.'

Op deze wachtte ik, deze zat er aan te komen. Had ik die vorige week niet voorspeld?

'Ha, dat zou kunnen kloppen.' antwoordde ik

'Ja, ge ziet he...'

Hij vertelt over hoe mijn lerares gaat verhuizen. Dat ze kranig is voor een vrouw van 76. En dat ze zich nog regelmatig inzet voor 'het ballet' in een dansschool in Deurne. Dat ze haar rijbewijs haalde op haar 65. Hoe ze nog maar net een nieuwe auto had gekocht.

Dat ze verhuist naar Engeland. 'Ge moet het maar doen.'

We besluiten het gesprek met de vaststelling dat dansers een 'speciaal soort mens' zijn.

Hij lacht. 'Dat kunde wel zeggen! Dat heb ik gezien.'

Hij wenst me nog een prettige zondag en wuift met heel zijn lichaam voor hij zijn wandeling verderzet.

 

En plots heb ik het minder koud. Ik trek mijn handschoenen uit en gooi ze op de bank.

Achter de bank, op het gelijkvloers zie ik Mevrouw W. Ze zwaait en ik zwaai heel enthousiast terug. Misschien zelfs iets te overdreven. Maar dat is niet erg. Ik wil dat ze weet dat ik haar niet enkel zie, maar dat ik haar aanwezigheid op prijs stel. Dat ik blij ben dat we elkaar kunnen ervaren.

Want dat is wat ik hier probeer te doen. Ik probeer de wijk en haar bewoners te ervaren, zodat ik me er toe kan verhouden.

Het is geen afhankelijkheid naar de bewoners toe. Maar wel naar hun aanwezigheid. Daar zit volgens mij enorm veel schoonheid in verscholen.

Tegelijk is dat wat er vaak naar voren komt tijdens de gesprekken.

De bewoners missen elkaars aanwezigheid. Terwijl ze hier wel allemaal wonen. Een geweldige paradox...

'Yes!'

* Wist je trouwens dat mensen niet in staat zijn om nattigheid te voelen?

We voelen een verschil in temperatuur en gladheid. Maar water, vocht kan je niet voelen. Raar he?

Het is zoals je een jeansbroek van de waslijn haalt en niet goed weet of die koud aanvoelt of nog nat is. Mijn moeder leerde me om dan te voelen met je lippen. Die kunnen al iets beter vocht onderscheiden van koude, omdat je dat zo vaak doet wanneer je eet en drinkt.

Maar het echte onderscheid, kunnen we dus nooit maken vanuit ons eigen sensorisch vermogen.

 

Het kwam eerder deze week voorbij in een filmpje dat ik al scrollend tegenkwam. Ik voelde toen al dat het iets met mijn onderzoek te maken had. Ik had toen enkel nog geen idee wat.

Nu wel.

https://www.youtube.com/shorts/QCh-RaxlaZQ

Bij twijfel en onzekerheid ga ik op zoek naar dialoog.

En ik ben niet alleen.

 

De dialogen binnen de wijk geven blijk van het ervaren van een gemis aan aanwezigheid.

Bewoners missen de aanwezigheid van andere bewoners.

En toch zijn het allemaal bewoners.

 

In dans vind ik een vorm om te verhouden tot de afwezigheid van de aanwezigheid.

 

twijfel

onzekerheid

het missen van aanwezigheid

dans

dialoog

   

de positie van de kunstenaar

Borg het verborgene.


Exsitu, want het heeft bestaansrecht.

Openbaar het.

Enkel zo krijgt het rechtvaardiging.

 

Insitu, want het is niet van de kunstenaar maar van de gemeenschap, de bewoners van de wijk.

Ga er zorgzaam en duurzaam mee om.

Enkel zo wordt het deel van de wijk.

18/12/2022

Blogpost 11

vriezeman

 

-7°

'De vriezeman heeft op straat gezeten. Hij heeft in mijne neus gebeten. Mijn neus is helemaal rood, rood, rood. Ik wens de vriezeman dood, dood, dood!'

Het is een oud rijmpje dat mijn moeder me leerde toen ik nog achterop haar fiets zat toen ze me naar de kleuterschool bracht.

 

En wanneer ik wakker word, denk ik nog een paar keer aan haar. Want wat doe je aan wanneer je in deze temperatuur buiten wil dansen? Is het nog wel verantwoord dat ik ga dansen, bij deze temperaturen?

Mijn man wordt wakker en vindt dat ik maar gewoon binnen moet blijven. En zo gaat het meestal. Wanneer iemand zegt dat ik iets niet moet doen... Dan doe ik het wel. Omdat ik wil weten waarom ik het beter niet zou doen. Ik wil dan gaan ervaren wat er potentieel allemaal zou kunnen gebeuren. Of wat ik zou kunnen voelen, denken, leren, ...

Het thermisch onderhemdje wordt uit de kast getrokken. Ik stop het bij het aantrekken diep onder de elastiek van mijn onderbroek. Daarover wordt nog een panty getrokken, voor de winterlegging er over gaat. Dit zijn zaken die je leert wanneer je als kleine kleuter aangekleed wordt. Met die lastige geribbelde kousenbroek onder je fluwelen tuinbroek. Alles moet in en over elkaar. Laagjes en laagjes boven elkaar. Alles om de vriezeman je lichaam niet te laten bijten. Het neemt wat tijd in beslag.

Maar het werkt.

 

Wanneer ik op de plek aan de bank aankom, is het hele park wit van het rijm dat aan het gras kleeft. Het licht is ook witter dan anders. Er zijn niet veel mensen aanwezig. Een enkele honden uitlater buiten beschouwing gelaten. De duiven zitten in kleine groep achter de bank. Ik stap zo onopvallend mogelijk naar de bank, maar ze worden me toch gewaar en vliegen op. Het geluid van hun vleugels klappert. Het wordt ver gedragen. Vaag meen ik me te herinneren dat geluid verder draagt wanneer de lucht aan de grond kouder is. Of toch bepaalde frequenties hoor je op een grotere afstand. Alsof de lucht dunner is en daardoor de golven zich gemakkelijker kunnen verspreiden. Ik besluit het op te zoeken wanneer ik terug thuis zal zijn. Want ik weet het niet meer exact.

 

Mijn opwarming begint steeds met lifting hands. Ik probeer te voelen of mijn handen warm genoeg blijven. Mijn bloedsomloop is nooit van topkwaliteit geweest. Zeer smalle bloedvaten, zei de dokter ooit. Maar Tai-Chi helpt. Het doet mijn eigen opgewekte energie stromen en werkt het best tegen koude handen.

Eenmaal voorbij de opwarming valt het me op dat het niet het bewegen is dat me moeite kost bij deze temperaturen. Maar wel het inademen van die koude lucht. Als ik dans, dan gebruik ik een diepere en gulzigere ademhaling.

En die -7° in mijn longen, dat voel ik wel. Rustiger ademen, betekent ook langzamer ademen. En als vanzelf begin ik ook langzamer te bewegen.

De temperatuur heeft ook een invloed op de grootte van mijn bewegingen. Ik merk dat ik kleinere bewegingen maak. Vooral met mijn armen. Alsof mijn lichaam mijn energie centraal in het lichaam wil houden, in mijn ruggengraat.

Het voelt allemaal niet echt ideaal. Maar ik vind het toch belangrijk genoeg om er te zijn.

Mijn bewuste aanwezigheid, het lichaam in de ruimte, het onderzoek. En ik probeer los te laten dat mijn actie vandaag niet echt op 'dansen' lijkt.

 

Ik voel mijn linker grote teen steken. Twee dagen geleden heb ik na lange tijd nog eens op pointes (spitsen) gedanst. Drie jaar geleden heb ik mijn linker grote teen gebroken.

Het is de combinatie van die twee factoren die mijn grote teen doen steken.

En de koude legt het accent. Zelfs zonder pointes, maar in mijn stevige bottines, voel ik feilloos waar precies de breuk lag.

Hierdoor besluit ik ook mijn passen kleiner te maken.

Het is wel een mooie oefening. Bewuster je voeten neerzetten. Met veel aandacht je zool op de bevroren ondergrond plaatsen. Onderzoeken hoe je lichaamsgewicht en evenwicht samenwerken om je zwaartepunt boven het centrum van je voet te krijgen.

Bewust passen zetten.

Het doet me ook denken aan een digitaal gesprek dat ik afgelopen week had met een docent van de opleiding. Ze vroeg hoe het met me ging. Twee weken geleden schoot ik in de faalangst-kramp na de befaamde opmerking over het onderzoek / project. Ik vertelde haar dat ik het grotendeels wel had verwerkt. En dat ik er ook veel uit had geleerd. Er lag een grond van waarheid in de opmerking. Mijn onderwerp was beginnen schuiven en dit had ik niet bewust genoeg opgemerkt of beschreven. Nu zie ik dat wel. Mijn onderzoeksvraag schuift ook op.

Van

'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie te bevorderen binnen de stad?',

naar

'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie te onderzoeken in een stedelijke context?'

Want ik dien eerst te onderzoeken wat er al aanwezig is, voor er iets kan bevorderd worden.

Het onderzoek naar bevordering is een ander onderzoek en vindt pas later plaats.

Mijn passen in het onderzoeksproject dienen dus kleiner genomen te worden. En dat is helemaal niet erg. Kleiner en bewuster. En vooral dien ik die kleine bewuste passen ook weer te geven. Ik voel zelfs meer opwinding en relevantie bij de nieuwe onderzoeksvraag dan bij de oudere.

Het doet me met veel plezier ook terugdenken aan het gesprek dat ik had met Inger, archeologe en leidinggevende van het archeologisch bedrijf BAAC Vlaanderen. Een grote speler in het landschap van de Benelux. Ik vroeg haar of we mijn onderzoek eens naast een archeologisch onderzoek konden leggen. Want ik maakte enkele weken geleden wel de boude uitspraak dat mijn onderzoek lijkt op een archeologisch onderzoek.

Maar dat is een sterk statement. Is dit ook wel zo?

Oorspronkelijk ging onze ontmoeting plaatsvinden op de site in Wijnegem waar zij momenteel aan het werk is. Maar de ondergrond was zodanig bevroren dat ze de site voor enige tijd had stilgelegd. Hierdoor verhuisde ons overleg naar haar keukentafel, waaraan plaats gemaakt werd tussen de dossiers, de computer en de thee. 'Archeologie is overal.', begon Inger gelijk. Dat was al meteen een mooi uitgangspunt om mee te starten.

Ze schreef een archeologisch onderzoeksproject voor me uit in verschillende fases en acties. Het viel op dat het grootste deel eigenlijk het vooronderzoek/ desktoponderzoek was. Of toch dat de meeste onderzoeken ook een eindfase kennen na het vooronderzoek. Want enkel wanneer tijdens het vooronderzoek over een bepaalde zone er voldoende aanwijzingen zijn dat er effectief waardevol materiaal in de grond zit, wordt de zone ook echt aangeboord om onder de grond te gaan kijken.

Hieruit blijkt dat vooronderzoek ook echt onderzoek is. Je kan je dus als onderzoeker ook uitsluitend met vooronderzoek bezighouden. Gaande van theoretische voorkennis, -bronnen, tot kaarten, historische informatie enz...

Het lijkt allemaal logisch, maar voor mij heeft het erg veel betekenis. Mijn onderzoek heeft heel lang aangevoeld als een vooronderzoek. Maar pas nu heb ik het gevoel dat dat ook kan en mag. Dat het zelfs belangrijk is.

Er waren nog sterke overeenkomsten.

Zoals het verschil tussen een vondst exsitu (buiten de site) te bewaren en het materiaal insitu (binnenin zijn oorspronkelijke omgeving onder de grond) te bewaren. Inger wist me te vertellen dat het materiaal bijvoorkeur insitu bewaard blijft. Dit vond ik een heel erg mooie gedachte om mee te nemen in mijn onderzoek. Ik leg iets bloot, ik onderzoek het, maar ik laat het insitu. Ik laat het in de wijk liggen. Ik neem niets weg uit de oorspronkelijke omgeving. Ik geef louter weer wat er is en wat er mogelijks nog meer is.

Ook in het beschouwen van alle informatie die de bewoners me geven als erfgoed, zit voor mij iets fantastisch waardevol.

Want dan is hun lichaam het archief. Het levend archief van de wijk. Oh, wat een heerlijk beeld! Een heikel punt in de archeologie in Vlaanderen bleek het bewaren van onroerend erfgoed. Want alles wat wordt opgegraven is eigendom van de landheer, de eigenaar van de grond waar het materiaal in gevonden wordt. En niet, zoals ik dacht, van de gemeenschap.

Zo zijn er casussen bekend van waardevol historisch materiaal dat door landeigenaren op het containerpark terechtkomt.

En ook, het geeft weer dat een overheid zich niet verantwoordelijk voelt om onze historische context en kennis te bewaren, maar deze verantwoordelijkheid op ons legt, de burger, de eigenaar, de bewoner. Als ik een paralel trek naar mijn onderzoek, wie bewaart alle erfgoed binnen de wijk? Wie geeft om het levend archief? Dat dienen de bewoners zelf dus te doen. Dat is nogal wat. Dat is een hele grote verantwoordelijkheid, waar nu weinig energie en ook weinig kans toe is.

Want om een levend archief levend te houden, dient de informatie beleefd en verteld te worden. Zodat het kan blijven leven. En zoals er een tekort aan depots is in de wereld van de archeologie, zijn er een tekort aan ontmoetingsplekken in de wijk.

Kunst kan volgens mij ook een facilitator in zijn, om de levende archieven levend te houden. Wanneer ervaringen en kennis kan worden weergegeven in en door kunst, dan wordt het als vanzelf ook beschouwd als erfgoed, cultureel erfgoed.

Maar ligt het da nog insitu? Een denkoefening die nog niet helemaal af is...

Goed.

 

Inger citeerde ook een uitspraak van haar professor aan de Groningse universiteit. "Wij baseren ons op stukken van resten van overblijfselen, en daar een selectie uit."

Prof. Doctor Raemaekers, D.

Ze vertelde me hierover omdat ze voorstelde dat ik ook een wijk in kaart probeer te brengen aan de hand van enkelingen waar ik gesprekken mee heb.

En dat is ook zo.

In de archeologie is het dus niet anders. Je graaft sleuven, je legt een grid en binnen die onderverdeling kies je nog eens boorpunten. De kans dat je net op een punt graaft waar ook daadwerkelijk iets ligt, is betrekkelijk klein.

Een halve meter naar links en je zit er mogelijks naast. Een halve meter naar rechts en je had een hele boerderij kunnen weergeven.

Inger zelf is gespecialiseerd in de steentijd en steentijd-opgravingen. De kans dat zij iets opgraaft is nog eens veel kleiner.

Ik bewonder haar. Want ondanks deze zeer kleine kans, buigt zij zich ook over het enorme vooronderzoek en alle acties die daar aan gekoppeld zijn.

Het geeft me in ieder geval voldoende motivatie om mijn passen te verkleinen en goed te gaan weergeven wat ik dan wel vind.

 

En dat het waardevol is, wat ik zie in de wijk? De vraag stellen is ze beantwoorden. Laat ik u tot slot vertellen hoe ik deze week opgebeld werd door Meneer M.

Hij had me telefoonnummers doorgegeven van mensen in de wijk van wie hij denkt dat ze ook willen deel uitmaken van mijn onderzoek. Door de beslissing om mijn onderzoek te verkleinen en kleinere passen te nemen, heb ik me ook wat meer op mezelf en het werk voor de opleiding geplooid. Hierdoor nam ik het besluit nog geen nieuwe mensen te contacteren. Ik wilde eerst onderzoeken wat de juiste volgorde van de passen ging zijn. Omdat hij van die mensen had vernomen dat ik ze nog niet gecontacteerd had, was hij zich zorgen beginnen maken over mij. Dus nam hij de telefoon en zocht hij contact met me op. Telefoon van in de wijk naar mij. Niet van mij naar de wijk. Wat voor mij wil zeggen dat de telefoonlijn nu een tweerichtingspad is geworden. Een dialoog, hetgeen steeds heel belangrijk voor me is geweest.

Een mooier cadeau voor de feestdagen had ik me niet kunnen wensen.

Maar het is ook een goede reminder. Ik mag het werk niet laten liggen, anders sneeuwt het misschien onder. En zo besluit ik dat ik de communicatie komende week weer oppak en verder op onderzoek ga.

 

De temperatuur heeft nogal wat invloed, bedenk ik me. Mijn handen zijn dan toch afgekoeld. Een scherpe pijn raast door mijn vingerkootjes en mijn handbeentjes. Het is mooi geweest. Het heeft ook geen zin om verder te gaan wanneer ik me niet meer kan concentreren door bevroren handen. De zon schijnt en brengt een warm licht over de rijmvlakten. Maar echte fysieke warmte?

Die zal pas vinden wanneer ik me thuis ga opwarmen aan een verse kop thee.



PS: Geluid draagt verder bij koud weer omdat de ondergrond kouder is dan de luchtstroom op hoogte. De koudere lucht is net dichter en dus dikker dan warme lucht en niet dunner (zoals ik eerder dacht), waardoor de geluidsgolven zich gemakkelijker kunnen verplaatsen. Want zij verplaatsen zich graag door de massa van de lucht. Bij een koudere ondergrond, zoals vandaag, botsen geprojecteerde geluidsgolven opwaarts op warmere lucht. Hierdoor worden ze naar beneden gebogen en horen we geluiden die anders (schuin) omhoog worden geprojecteerd. Hierdoor horen we deze geluiden dus beter wanneer het aan het grondoppervlak kouder is.



Bron:

https://www.weeronline.nl/nieuws/waarom-je-in-de-avond-geluid-van-ver-weg-hoort

gemeenschap

zorgzaamheid

eigenaarschap

In de aanwezigheid van de Ander schuilt de betekenis voor het zelf.


We leggen waarde in hoe we benaderd worden en hoe toenadering tot ons wordt gezocht.

 

Om dit te kunnen ervaren dienen we eerst zelf ten volle aanwezig te zijn.

25/12/2022 
Blog 12:

fijne feesten!




9°, dat is niet erg koud.

In principe is dat zelfs 16° verschil met vorige week. Er wordt regen voorspeld en ik twijfel of ik mijn regenjas zou aandoen, of de jas van mijn dochter. Die is niet tegen de regen bestand, maar wanneer het droog blijft, wel lekker warm. En gezellig. Dat moet ik toegeven. Hij ruikt naar haar, hierdoor lijkt ze wel heel dichtbij.

Er wordt zo vaak regen voorspeld, bedenk ik me.

Het wordt de warme jas.

Ik ga voor de gezelligheid vandaag.


Wanneer ik naar de wijk fiets, is het nog een beetje donker.

Je voelt de laatste aanwezigheid van de nacht. Erg weinig ramen zijn gevuld met licht. Het is Kerstdag.

Gisteren was het Kerstavond. Dat betekent dat een aanzienlijk deel van de bewoners nog zou kunnen slapen. En zo voelt het ook.


Ik zet mijn fiets tegen de lantaarnpaal en wandel verder naar het plekje aan de bank.

De grasvelden zijn weer gevuld met water. Grote plassen, het lijken wel kleine poelen. Er zitten grote groepen meeuwen in de plassen. Ik zoek naar de duiven die door het water en de andere vogels verdreven zijn. De grootste groep zit naast het water.


Ook bij Mevrouw W. is het licht nog gedoofd. Ik beeld me in dat ze nog slaapt en ik hoop dat ze gisteren een fijne Kerstavond heeft gehad. De man met de hond is niet te bespeuren. En het valt me op dat er eigen geen enkele wandelaar, jogger of hond door het park loopt.

Waar ik voorheen een beetje teleurgesteld zou zijn wanneer er niemand is om mijn aanwezigheid met te delen, voel ik nu een soort rust. Berusting? Ik heb er alle vertrouwen in dat er binnen een korte tijd wel mensen over de paden en door de straten wandelen. Want inmiddels weet ik dat deze wijk wel degelijk leeft.

Mijn gedachten gaan terug naar het zinnetje 'Mijn aanwezigheid delen met...' Je zou het kunnen interpreteren alsof ik wat verwaand ben.

Alsof iemand zit te wachten op mijn aanwezigheid. Maar zo bedoel ik het niet.

Het is bijna het tegenovergestelde zelfs. Mijn lichaam is daar ter plaatse en heeft mijn geest in zich. Het lichaam draagt de geest. Ik sta daar.

Maar ik ben eigenlijk niets zonder de ander. Zonder de wandelaar.

Zonder de hond die uitgelaten wil worden. Zonder de jogger die zijn hartslag omhoog wil duwen. Want het is in het verhouden van mijn lichaam tot een ander lichaam, dat mijn geest zich ook verhoudt tegenover het andere lichaam en een andere geest. En ik vraag me af of mijn onderzoek mijn onderzoek nog zou kunnen zijn wanneer ik geen andere lichamen had om me toe te verhouden. Dan zou ik me verhouden tot het park, de paden, de gebouwen en de moleculen. Het zou een heel ander onderzoek zijn.


Het doet me denken aan het gesprek van vorige week, met Inger Woltinge, de archeologe. Zij onderzoekt (in) onroerend erfgoed.

Moest ik mijn onderzoek toespitsen op het landschap en de gebouwen, dan zou ik ook onroerend erfgoed bestuderen.

Ook al is de wijk gloednieuw, dan nog kan je het wel onderzoeken. En wanneer de tijd verstrijkt zal blijken wat onder erfgoed zou kunnen worden verstaan.

Daar zou ik echt wel vrede mee kunnen nemen.

Er bestaat ook onderzoek naar roerend erfgoed. Dat wat je in musea kan bekijken, wat gemakkelijk verplaatsbaar is. Het lijkt me al iets moeilijk om me in de openbare ruimte te verhouden tot deze materie.

Dan zou ik me kunnen verhouden tot de bank, de vuilnisbak of de lantaarnpaal.

Het kan. Maar het maakt me niet echt warm. Tenzij ik de pissebed, de kiezel en de duiven ook als roerend erfgoed mag beschouwen. Maar dan denk ik weer aan het verschil tussen insitu en exsitu.

Ik zou de duiven niet exsitu willen bewaren in een museum. En dan bestaat er nog onderzoek in immaterieel erfgoed. Dat onderzoek gaat over niet tastbaar erfgoed. Ik denk dan aan feesten, gebruiken, verhalen, ...

Als ik naar mijn onderzoek kijk, dan valt dat voor mezelf in dit vakje.

Op de site van de Vlaamse Gemeenschap* lees ik dat immaterieel erfgoed en roerend erfgoed onder de koepel cultureel erfgoed zitten. Het is geen slechte term, waaronder ik kan schuilen, bedenk ik me.

Kerstmis en Kerstfeesten kunnen we ook onder de noemer immaterieel erfgoed zetten. Het later ontwaken op Kerstdag of het gevoel alleen op de wereld te zijn wanneer je toch vroeg zou opstaan ook. Kerstbomen versieren, aardappelkroketjes eten, wenskaarten in de brievenbus steken, een ovenwant verbranden, een glas wijn omstoten op het nieuwe tafelkleed, pakjes inpakken of -uitpakken, ...

Allemaal immaterieel erfgoed, volgens mij.


Het licht bij Mevrouw W. gaat aan. Even later zie ik haar naar me wuiven. Ik word daar zo blij van. Dit is ook immaterieel erfgoed, wuiven naar elkaar. Een glimlach uitwisselen, samen aanwezig zijn. Ook al is het op een zekere afstand en met een pad en een raam tussen. Je bent toch blij met elkaars aanwezigheid. Ik wuif terug en steek mijn duim omhoog om haar te vragen of alles oké is met haar. Er verschijnt geen duim terug, maar ze blijft wel kijken. Ik besluit om na het dansen even langs haar raam te passeren. Misschien, als ze er nog zou zitten, kan ik vragen hoe het met haar gaat en haar een prettige Kerst wensen.


Met het ontwaken van Mevrouw W. ontwaakt het park. Er komen joggers op me af. Een man met een boodschappentas gaat in de supermarkt, die ook op zondag open is, nog wat zaken halen.

En wat verder weg zie ik de man met de hond. Hij komt het pad op gewandeld. Veel later dan anders.

Het regent. Wat begon als een paar miezerige druppels, eindigt in vette en natte spetters op de grond en op de jas van mijn dochter. Dus toch, regen.

Ik dans nog even verder tot de man met de hond aan de bank staat. We hebben een korte conversatie terwijl ik alles terug in mijn tas steek. Mijn telefoon waar ik de danssessies steeds mee opneem, mijn waterfles, mijn handschoenen die ondertussen toch kletsnat zijn. Hij heeft het over de regen en noemt het 'geen Kerstweer'.

Ik wandel met hem mee over het pad.

Hij vraagt of ik gisteren Kerst heb gevierd. Ik vraag hem of hij een fijne avond heeft gehad. Jammer genoeg is hij niet naar het Kerstfeest kunnen gaan, want hij heeft een luchtwegeninfectie. Ik vertel hem dat ik dat erg jammer vind om te horen. Hij haalt de schouders op en zegt dat er nog wel Kerstmissen zullen komen. En een lichte tristesse (droefheid) overvalt me wanneer ik de ogen van de man iets beter bekijk. Hij heeft kringen onder de ogen en zijn gelaatskleur is inderdaad wat grauwer. Ik wens het hem toe, nog veel Kerstmissen. Ik wens van ganser harte dat hij nog veel feesten mag aftrappen.

'Tot volgende week misschien?' vraagt hij.

'Sowieso' antwoord ik en ik streel even over het hoofd van de hond.

En dan vraag ik hem waar hij nou eigenlijk ergens woont in de wijk. Zonder aarzelen vertelt hij in welk gebouw en op welke verdieping. Zelfs het huisnummer vertelt hij me. En zo neem ik me voor dat, wanneer ik hem op een zondag niet zou treffen met de hond, dat ik dan ook een moment zal nemen om voor zijn gebouw plaats te nemen en een korte dans zal doen. We wensen elkaar 'het beste', zoals we dat hier in Antwerpen doen wanneer je afscheid neemt voor een korte tijd. Een tijd die langer is dan enkele dagen, maar met een zekere waarschijnlijkheid korter is dan een maand.


Ik wandel voorbij het raam van Mevrouw W. Zij zit met twee andere mensen aan de eettafel en dat maakt me blij.

Ik wandel verder om nog enkele kerstkaartjes in de brievenbussen te steken van de deelnemers aan mijn onderzoek. Met de fiets aan de hand vertrek ik uit de wijk. Inmiddels heeft de regen mijn huid bereikt. De jas van mijn dochter verliest zijn gezelligheid. Snel naar huis...


Zou dansen voor elkaar ook immaterieel erfgoed kunnen zijn?

* https://www.vlaanderen.be/cjm/nl/cultuur/cultureel-erfgoed/roerend-onroerend-en-immaterieel-erfgoed

aanwezigheid

betekenis

waarde

28/12/2022

Bron:

Pause invites Dirk de Wachter

Online voordracht[1]

 

Ik ben niet in Wortel. Door familiale omstandigheden dien ik thuis te blijven en nu al te zorgen. Dat is de realiteit. Hierdoor krijg ik niet veel tijd om te werken aan het onderzoek. Maar ik trakteer mezelf op een cadeau.
Ik koop een ticket voor een online voordracht van psychiater en auteur Dirk de Wachter.

 

Ik luister graag naar deze man. 
Hij houdt een pleidooi voor verbinding.

In zijn praktijk krijgt hij mensen over de vloer die meestal niet echt ziek zijn, maar eenzaam zijn. Mensen die verleerd zijn hoe hun zorgen en lastigheden te delen. Of die niet weten met wie ze deze kunnen delen.



Hieronder schrijf ik enkele citaten uit de voordracht en reflecteer ik op deze fragmenten:

 

"Verbinding is het fundament van het bestaan."

 

Dit resoneert bij me. Ik denk dat hier de drijfveer van mijn onderzoek ligt. Was het niet doordat ik in de wijk zo weinig verbindingen zag dat ik dit onderzoek heb opgezet? Het was de fascinatie voor het ontbreken van zichtbare verbindingen.

 

"Sartre zei 'De hel dat zijn de anderen'. Maar neen, dat is niet waar. De hel dat is de eenzaamheid."

 

Ik denk terug aan het gesprek met mevrouw W. en hoe ze soms in stilte prevelde hoe ze niemand kende. 

 

"De mens ontwikkelt zich in gemeenschappelijkheid. Samenwerken is het cruciale punt van de mens."

 

In  de nieuwe wijk zijn er niet veel duidelijke kansen om samen te werken. Ik denk aan het tuinieren waar meneer M. me over vertelde. Maar in de wijk zijn er weinig andere ruimtes die de buurtbewoners samen vorm kunnen geven.

Het park is voorlopig ook maar gewoon een grasvlakte. Hoe kunnen de bewoners 'samenwerken' in de wijk?


"Het brein, wij zijn niet enkel het brein. Wij zijn het brein van de ander. De mens is niet enkel zijn hersenwefsel. De mens is een verhaal, een geschiedenis."

 

Dit is duidelijk voor mij. Maar ik durf iets verder te denken. De verhalen en de geschiedenis zit in ons lichaam.
De mens als subject bestaat binnenin de mens als object.
Wanneer we fysiek in contact komen met elkaar, komen we in contact met elkaars verhalen en geschiedenis. De ene context ontmoet de andere. 

 

"We gebruiken te vaak gesimplifiëerde taal om deze complexe wereld te duiden. De wereld is complex, dus hebben we een complexe taal nodig. Niet enkel in geluid. Maar pas op, de beeldcultuur verdringt het spreken. Spreken blijft belangrijk, maar nog belangrijker is het luisteren. Door het luisteren schept men verbinding."

 

Hier zegt de Wachter veel zaken tegelijk.

Wanneer hij aangeeft dat er een taal nodig is die verder reikt dan een gesproken taal (het geluid), dan bedoelt hij mogelijks beeldtaal, maar ook fysieke taal. De taal van de houding en de aanraking?

Hierna waarschuwt hij ons voor de beeldcultuur. Deze zou de verbale taal verdringen. Doelt hij mogelijks op de beeldcultuur op sociale media? De foto's, de video's, ...

Het doet me ook nadenken over de vormgeving van mijn onderzoek op Research Catalogue. Ik kies voor een uitgebreide geschreven taal. Ik had ook voor video's kunnen kiezen. Dans laat zich gemakkelijker op beeld dan in tekst vastleggen. En toch weerhield iets me hier van. Zou ik intuïtief aangevoeld hebben dat enkel beeld niet to de essentie zou kunnen komen? Dat ik een complexe taal nodig heb om weer te kunnen geven hoe complex het onderzoek en de daardoor gegenereerde data zijn?
Mogelijks. Maar ik denk hier graag nog wat langer over na...

Over het luisteren...
Hier wil ik me nog verder in bekwamen. Luisteren is veel moeilijker dan we denken. We horen vanalles, maar luisteren steeds minder.
En ik pleit schuldig. Het gebeurt me dat ik mensen niet laat uitstpreken, voor mijn beurt spreek en later dan op mijn opmerkingen moet terug komen. terwijl dat, als ik eerst echt geluisterd had, wellicht sneller hetzelfde inzicht had kunnen bereiken.To do: beter leren luisteren.


"Als taal gehoord wil kunnen worden, moet het eerst stil kunnen zijn. Niet om ons terug te trekken, maar om aandachtig en respectvol nabij te kunnen luisteren."

 

Dit vind ik heel sterk! Het katapulteert me terug naar het gesprek met Emily, Jan en Carry nadat Falk mijn onderzoek een project noemde in plaats van een onderzoek.
Emily wierp op dat ik afstand diende te nemen om een overzicht te kunnen bekomen. Afstand voelde toen niet juist voor me. Pas nu heb ik beet wat ik wel nodig had. 'Stilte'.

In stilte aanwezig zijn geeft je tijd en ruimte om te overschouwen, te voelen en te luisteren. Kortom het geeft je de kans om te ervaren. Zonder dat je gaat sturen. Dit is wat ik wil doen in de wijk; aandachtig en respectvol nabij zijn.

 

"Dat is de essentie van het bestaan. Fysiek nabij zijn, in woorden nabij zijn en in stilte nabij zijn."



Dat is de essentie van het onderzoek!

 

"Aanwezig zijn is belangrijk. Het meest essentiële is het meest gewone. Heel kleine dingen die ons in verbinding brengen met elkaar."

 

Dit is een antwoord op de vraag:

"Wat kan de kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?"

De kunstenaar kan aanwezig zijn.

De kunstenaar kan door diens aanwezigheid en diens aandacht voor de kleine dingen die er al wel zijn, of die latent aanwezig zijn, verbindingen in kaart brengen, versterken en faciliteren. 



[1] De Wachter, D. (2022, 28 december). Pauze nodigt uit Dirk de Wachter. [video] Geraadpleegd op 28 december 2022, van https://pause-invites.com/

Eindelijk de juiste vraag!

 

Wat kan de danskunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?

De bewoners zijn mensen.

Onze menselijkheid schuilt in het verlangen naar verbinding.

Het aandacht hebben voor en het aandacht krijgen van.

We zoeken de nabijheid, terwijl we zoekende zijn in nabijheid.


Het leven is soms lastig.

Zoals onderzoek soms lastig is.

verbinding

nabijheid

aanwezigheid

aandacht

1/01/2023

Blogpost 13:
voornemens

 


Ik slaag de temperatuur over vandaag.

Gelukkig Nieuwjaar!

Beste wensen, goede gezondheid, liefde en vrede!

1 januari 2023.

En ik heb mijn eerste voornemen al meteen gebroken.

Onbewust, maar toch zeker.

Het is zondag vandaag. Dat wil zeggen dat ik om 9uur op het plekje aan de bank zou staan. Zou...

Waar ik vorige week nog 'sowieso' antwoordde aan de man met de hond wanneer hij vroeg naar mijn aanwezigheid vandaag, sta ik er niet.

Ik word pas wakker om 10uur. En dan nog ben ik me van geen kwaad bewust.

Mijn wekker ging niet af, ik was hem vergeten zetten.

Zoals dat gaat op dagen zonder wekker, praten mijn man en ik over indrukken, gedachten, plannen.

En pas om 11uur besef ik 'Het is zondag!'.

Mijn lichaam maakt een sprong, het besef dringt diep binnen in mijn vezels.

Ik heb de wijk overgeslagen/overslapen vandaag.

En meteen zijn ze daar, de gevoelens van schuld, spijt, teleurstelling in mezelf, paniek.

'Maar je hebt er gisteren niet aan gedacht dat het vandaag zondag zou zijn?' 'Nee, het was Oudjaar, er werd feest gevierd, de dochter ging uit, ik maakte me zorgen om vuurpijlen en veiligheid. Ik bleef wachten tot ze thuis was en ging slapen.'

De woorden vallen als slappe excuses op de grond.

'Ik heb geen wekker gezet.'

Daar komt het op neer.

'Zou ik nu nog gaan? Zou ik morgen gaan?'

'Doe me een plezier, het is 1 januari. Niemand wacht op jou.'

Zijn woorden raken me. Niet dat ik denk dat er wel mensen op me wachten. Wel maken ze voor me duidelijk dat deze kans verkeken is.

Ik ben er niet.

Ik was er niet.

En ik had gezegd van wel.


Mijn gedachten gaan alle kanten op, maar ik denk ze uit te kunnen lijnen in drie hoofdgedachten.


1. Aanwezigheid

Hoe langer ik bezig ben met dit onderzoek, hoe helderder het belang van aanwezigheid voor me wordt.

Wanneer ik terugdenk aan mijn allereerste onderzoeksvraag: 'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie bevorderen in de stad?', maar ook aan mijn huidige vraag: 'Wat kan de danskunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?'

Dan kan ik daar op dit moment op antwoorden: 'Door in de eerste plaats lichamelijk aanwezig te zijn in de stad.'

Je kan jezelf als kunstenaar niet verhouden tot je onderwerp, wanneer het onderwerp zich niet kan verhouden tot jou.

Dat is zeer simpelweg gezegd, je moet er ook zijn, anders gebeurt er niets dat je kan waarnemen, laat staan bevorderen.


2. Duurzaamheid

Wanneer je als kunstenaar onderzoek doet, ga je verbindingen aan met het onderwerp dat je onderzoekt. Bij mij is dat de sociale cohesie. Sociale cohesie ligt niet zomaar voor het grijpen. Het is een heel frêle en breekbaar goed dat zoals een suikerspin tussen mensen onderling in ligt.

Het is niet in materiële vorm waarneembaar, maar ligt in gebruiken, rituelen, gedragingen en gevoelens.

Het laat zich niet incidenteel onderzoeken. Er vindt geen openbaring plaats wanneer je er de tijd en het geduld niet voor opbrengt.

Bij enige vorm van wantrouwen of haast vervliegt het.

Om inzichten en data te verduurzamen, moet je toewijding en betrokkenheid aan de dag kunnen leggen.


3. Nabijheid

Dit is misschien wel het moeilijkste punt.

Vaak wordt er gewaarschuwd voor het verlies aan overzicht wanneer je zelf te diep in je eigen onderzoeksmaterie zit. En ik begrijp de waarschuwing.

Ze zit steeds als plaaggeest op mijn rechterschouder en fluistert woorden als objectiviteit, betrouwbaarheid en navolgbaar in mijn oor.

'Je moet afstand nemen.'

Het is echt goed bedoelde raad en ik snap hem ook echt.

Maar ik sta niet alleen in mijn onderzoek. Dit onderzoek gebeurt met de mensen die ik ontmoet. Ik stel hen vragen, ga aan de slag met hun antwoorden. In een gelijkwaardige positie waarin mijn bevindingen geen hogere waarde kunnen hebben dan de bevindingen van de persoon die ze aan me gaf.

Het is een soort verschijning van hetgeen zich op dat moment voordoet.

En niet enkel een verschijning, maar ook een bijeenkomen van.

Een bijeenleggen van ervaringen, kennis en inzichten.

Ik krijg deze data, noch de verbindingen tussen de verschillende data, helder wanneer ik niet zelf in verbinding sta met de materie.

Het doet me denken aan een onderzoek dat ik vorige week las.

The hidden dimension of poverty. (2019) * **

Een onderzoek van ATD Fourth World, een internationale stichting tegen armoede en University of Oxford.

Zij hebben hun onderzoek gevoerd aan de hand van een methodologie die 'Merging of knowledge and Practice with people living in poverty' heet.

Hun data werden gegenereerd door mensen die ervaringsdeskundige zijn. Onderzoekers gingen met de data aan de slag en de ervaringsdeskundigen gaven terug feedback op de data. Ook gingen ze samen aan de slag tijdens onderzoeksactiviteiten.

Hun bevindingen werden samengebracht en versmolten.

Aan de hand van de Engelse bewoording 'merging' voel ik veel plaats voor betekenis.

'Merging'

Samen voegen.

Dit kan enkel plaatsvinden als je dus nabij bent. Niet wanneer je op afstand vanachter je computer beschrijft wat je ziet. Het is veldwerk.

'Emerging'

Verschijnen.

Het doet zich anders niet voor. Het zou niet zichtbaar zijn.

'Immerging

Verdwijnen, oplossen in een vloeistof.

Wat je uit de context neemt zou niet meer dezelfde inhoud behouden.

Je data zouden een andere waarde krijgen. (Eigen overtuiging)

Je kan het dus enkel vangen in de nabijheid van je onderwerp.

'Emergency'

Noodgeval

Wat er verschijnt, wat zich voordoet, wat zichtbaar en tastbaar wordt is de noodzaak, de urgentie die zich stelt.


Vandaag sla ik dus drie ballen tegelijk mis.

Ik ben niet aanwezig. Ik ga niet duurzaam om met mijn onderwerp. Ik ben niet nabij.

En ja, het voelt als een stevige dreun.

Hier nu over zitten schrijven maakt het niet goed.

Maar het geeft me wel weer antwoorden op vragen die ik in een grote tas over mijn linkerschouder meezeulde.

'Waarom voelt afstand nemen niet juist?'

'Waarom voel ik de urgentie om elke week te gaan dansen in de wijk?'

'Wat kan een danskunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de stad?'

Deze non-actie is onomkeerbaar, maar ik probeer er uit te leren.

Ik zet de televisie aan en zie het Nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker.

Balletdansers dansen op de walsmuziek. De concertzaal is gevuld met vrolijke mensen. Strauss is weer sterk vertegenwoordigd.

We eten resten van de feestmaaltijd van gisteren. De puberdochter bromt er wat doorheen.

Er zijn ook nog zekerheden in het leven.

 

Denk nu niet dat ik het zo snel naast me neer leg.

Deze ochtend heeft een diepe indruk op me achtergelaten.

En ik hoop... enkel op mij.


Bronnen:

 

*

https://www.atd-quartmonde.org/wp-content/uploads/2019/12/Hidden-Dimensions-of-Poverty-20-11-2019.pdf

 

**

https://bristoluniversitypressdigital.com/view/journals/jpsj/29/3/article-p317.xml

Welke impact heeft mijn afwezigheid op de aanwezigheid?

Wat er is, verdwijnt niet door mijn afwezigheid.

Het wordt gewoon niet weergegeven.

Het mist de 'performance'.

duurzaam

afwezigheid

De betekenis van dit onderzoek ligt in het eigenaarschap van de bewoners.

Als kunstenaar en als onderzoeker ben ik aanwezig in hun 'samenleven'.


Ik ben de toeschouwer.

Ik ben de participant.

 

7/01/2023

Bron:
Simon Allemeersch

 

Allemeersch, S. ( 2022, mei). De hond van de leefgroep. Etcetera, 168.

Allemeersch is theatermaker en deel van het collectief Lucinda Ra.
Hij is ook onderzoeker aan de Universiteit Gent en maakt deel uit van de vakgroep sociaal werk en sociale pedagogie.
Ik had hem gemaild met de vraag of we eens een gesprek zouden kunnen hebben. In de mail had ik kort uitgelegd waar mijn onderzoek over gaat.
Allemeersch wou heel graag samenkomen. Maar de tijd ontbrak hem echt. En de klemtoon legde hij op écht.

Maar ik kreeg van hem wel een artikel doorgestuurd dat verschenen was in het mei-nummer van Etcetera, een Vlaams vaktijdschrift voor podiumkunsten.
Dit artikel had ik in mei ook al opzij gelegd. Om later nog eens aandachtig te lezen. Maar nu kreeg ik dus terug een aanleiding om het vast te nemen.

 

Allemeersch werkt als theatermaker met mensen in een kwetsbare positie. Psychisch zieken, daklozen, sociale huurders, ...

Hij beschrijft hoe hij zich als buitenstaander kan bewegen en kan verhouden tot de mensen met wie hij werkt. In de leefgroep waarmee hij een project doet, wordt hij wel eens de ‘cameraman’ genoemd. Hij kiest er steeds voor om geen inkijk te vragen in dossiers of context van de problematieken die heersen bij de mensen waarmee hij aan de slag gaat. Maar hij geeft ons mee dat de sociale relatie tussen hem en de deelnemers, de participanten of de toeschouwers daarom niet minder waardevol is. Integendeel, wat misschien onnuttig is voor de formele context (opvangcentrum, kliniek, ...), is essentieel voor de ‘gewone’ relatie.
Deze gewone relatie kan een herstel van een sociale relatie bevorderen. Deze sociale relatie zorgt dan weer voor verbinding in betekenisvolle relaties. (p.29-30)

 

Volgens Allemeersch kan kunst een plek bieden om in goede omstandigheden aan deze ‘gewone’ sociale rol te werken. Maar enkel als we in beschouwing durven nemen, dat niet enkel kunst dit kan. Met alleen kunst redden we het volgens hem ook niet. (p.32)

Het komt er volgens hem op aan om steeds weer opnieuw ‘maatschappij’ te proberen maken.

Met ons allen.
Iets wat ik ook terug vond in de laatste tekst van Thijs Lijster die ik eerder in dit logboek onderzocht.
(2022) [1]
In het steeds weer opnieuw ‘gemeenschap’ maken zit de mogelijkheid om diverse sociale rollen die op te nemen en uit te ‘oefenen’. (p. 156-158)

Maar we dienen volgens Allemeersch tegelijkertijd wel aandachtig te zijn wanneer we als kunstenaar zulke projecten opstarten. De kunstenaar die voor ‘het sociale’ kiest, ontvangt lof en waardering. Beleidsmakers en middenkaders geven beurzen of ondersteunen onderzoek. Dat is het privilege van de kunstenaar. Maar de sociale huurder, of de psychisch kwetsbare, krijgt die lof?

Wordt er gezien hoe hard deze mensen zich al dag in, dag uit inzetten om het te redden in het ‘maatschappij’ maken? (p.33)



 

De kunstenaar heeft de kracht om niet enkel toeschouwer te blijven, maar ook verbindend te kunnen handelen door steeds opnieuw een verhaal te maken. Als buitenstaander, als onwetende. Wars van problematieke, sectoren en specialismen. Allermeersch pleit dat de kunstenaar beter een onduidelijke positie kan hebben, dan een ‘propere’ kunstenaar te zijn.

 

 

Hij houdt een pleidooi voor ‘betekenismakers’.
Makers die in het theater, het atelier of het onderzoek, steeds weer van nul willen starten.

Als laatste punt benadrukt hij dat zowel de kunstenaar als de deelnemer, participant of toeschouwer betekenismaker kan zijn. We hebben te vaak de neiging om deze mogelijkheid enkel aan onszelf toe te schrijven. Maar net de kunstenaar dient zich bewust te zijn dat we ruimte dienen te geven aan de Ander om iemand te kunnen zijn. Anders verliest de ander het gezicht. Dan wordt de Ander on’zicht’baar. (p. 34)



Na het lezen van deze tekst voel ik dat ik waakzaam moet zijn.
De data die verschijnen in mijn onderzoek zijn niet enkel mijn verdiensten.
Het zijn alle actoren binnen en buiten de wijk die samen dit onderzoek maken.
En de bewoners uit de wijk verdienen alle lof. Want zij ‘maken’ het ‘samenleven’ elke dag opnieuw.  Zonder duidelijke kaders en zonder ondersteuning van beleidsmakers of middenkaders.


Zou ik met dit onderzoek ook betekenismaker kunnen zijn? En zou ik ruimte kunnen geven aan alle deelnemers om betekenismaker te zijn?
Vanuit mijn onduidelijke positie?
Ik ben geen hulpverlener, geen beleidsmedewerker.

Ik ben enkel een kunstenaar.




[1]Lijster, T. (2022) Community, Commons, Common, Sense. University of Groningen.
Ik besprak deze tekst hier. https://www.researchcatalogue.net/

samenleven

positie van de kunstenaar

eigenaarschap

betekenis

 8/01/2023

 Blogpost 14:

 zorg dragen

 



Het is 8° buiten, droog met een koude wind. Ondanks dat de zon op is is de maan nog zichtbaar achter de wolken boven de Schelde. Wit en vol. De aanwezigheid van de maan voelt aangenaam. Ik weet niet of ik het juiste woord zou kunnen vinden voor het gevoel dat ik heb telkens ik ze zie. Troost, soelaas, warmte of herkenning?

Het gevoel dat zolang we de maan kunnen zien, alles in orde is. Zou daar een term voor bestaan?


Wanneer ik tegen de wind in fiets en in het park aan de wijk aankom, ben ik helemaal alleen. Geen mensen, geen duiven en geen honden. Toch voelt het goed. Niet eenzaam, niet alleen. Ik plaats de camera tegen een boomstam van één van de populieren. Dit keer met het zicht vanuit de wijk, op het park. In beeld staat de grote schouw van het warmtenet.

Warmtenet. Het zou een mooie benaming kunnen zijn voor een netwerk aan menselijke warmte en verbinding. Laat dat mijn wens zijn voor u allen. Een diep en geworteld warmtenet om je heen.

Ik wind er geen doekjes rond. Dit wordt een korte blogpost. Ik ben blij in de wijk te kunnen zijn. Het voelt fantastisch om in de buitenlucht te kunnen bewegen. Mijn lichaam en hart is ontzettend dankbaar. Dat voel ik vanaf de eerste seconde. Wanneer ik begin te bewegen, begint ook de wijk te bewegen. De honden worden uitgelaten, de mensen gaan naar de bakker, de joggers beginnen aan hun route. Alsof alles start om 9u. Het voelt als een verrukkelijk voorrecht om hier deel van uit te mogen maken. Als een collectief ontwaken en een gezamenlijk zorgdragen voor de mentale en fysieke toestand van de wijk. Bovendien is mijn kritische vriend, Hans ook aanwezig en maakt hij vandaag foto's van mijn sessie. We hadden dit niet afgesproken, maar hij is een beetje de extra observator die boven mijn onderzoek zweeft om met een neutrale blik een oogje in het zeil te houden. Ik ben dus erg blij met zijn aanwezigheid.

Maar hoezeer ik het ook belangrijk vind en er tegelijk van geniet om hier met ons allen aanwezig te zijn, mijn aanwezigheid wordt op dit moment ook elders verwacht.

Namelijk thuis.


Mijn dochter heeft deze week een dubbele kaakoperatie gehad en herstelt thuis. Dit herstel is niet mals en heeft veel zorg nodig. Zorg die ik haar als ouder heel graag bied. Daarom dat ik me heb voorgenomen deze sessie maximaal een half uurtje te laten duren. Kort maar krachtig. Ergens helemaal vanachter in mijn hoofd sluimert er een gevoel van schuld. Iets met niet eerlijk kunnen verdelen en het euvel van vorige week dat nog niet helemaal verwerkt is langs mijn kant. En misschien ook nog de gewaarwording van mijn eigen nonchalante houding tegenover de serendipiteit die zich vandaag zo mooi manifesteert.

 

Hans komt geheel toevallig tijdens deze sessie in contact met de man met de hond. Hier zou ik ruimte en aandacht aan willen schenken. De tijd ontbreekt me echter en daardoor blijft het een vluchtige toevalligheid. Dat vind ik uiterst jammer. Maar het is het universum dat dit nu zo voor me bepaalt. En nee, dit gebruik ik niet als uitvlucht. Ik ga bewust om met mijn tijd en word gewoon snel weer thuis verwacht.

 

Het doet me denken aan het boek van Ruth Soenen dat ik nu aan het lezen ben. (Soenen, 2006)* Ruth Soenen is een antropologe en onderzocht tijdens de studie die in het boek weergegeven wordt, ontmoetingen en het sociale weefsel in de stad. De wijze waarop ze dat deed was door observaties in winkels, cafés, de openbare ruimte en op de tram. Ook ging ze in gesprek met mensen. Kleine gesprekjes over het leven van alledag. En diepere gesprekken met een selectie aan personen die ze overhield na haar observaties. Ruth heeft vier jaar aan dat onderzoek gewerkt. Ze begint het boek met het schetsen dat het als moeder en echtgenote niet zo gemakkelijk was om dit onderzoek te voeren. De verdeling van zichzelf over alle verschillende taken, de combinatie, was erg zwaar geweest. Voor haar en haar omgeving.

 

Ik vind het heel stoer dat ze haar publicatie hier mee durft aan te vangen. En ik herken het ook. Ook al duurt mijn onderzoek nu (voorlopig) geen vier jaar. En waag ik er me niet aan me te vergelijken met een Doctor in de Sociale en Culturele Antropologie. Maar de combinatie van het leven en het onderzoeken is soms chaotisch, ondemocratisch en slordig.

 

Zo zou ik vorige week een week hebben met veel analyse en verwerking van al mijn data. Teruggetrokken in een gehucht, als garantie op een minimale verstrooiing. Maar het leven kwam ertussen met een echtgenoot die door zijn rug ging. Ik ging niet naar het gehucht en de analyse en verwerking ging niet aan het tempo en de hoeveelheid die ik voor ogen had. Deze week staat volledig in het teken voor de zorg over mijn dochter. En vanmorgen strompelde onze huiskat binnen met een scheef zwalpen en een opgetrokken poot.

 

Hoezeer ik dus ook wil zorgdragen voor de wijk, haar bewoners en alle kostbare verbindingen binnenin en verder verspreid vanuit de wijk, dien ik mijn focus nu even te verleggen. En daarom vertrek ik hier vroeger dan anders.

Maar niet voor ik naar Mevrouw W. heb gewuifd.

De man met de hond vertrok vandaag met deze woorden; 'Tot volgende week zeker, he?'

Awel ja, zoals we hier in Antwerpen zeggen. 'Tot volgende week.'

Thuis verwacht het locale warmtenet mijn aanwezigheid en betrokkenheid.

 

* Bron Soenen, R. (2006) Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad. Garant.


Wanneer je aanwezig bent dien je dat met volle aandacht te zijn.

Aanwezig zijn is een werkwoord. Je zou het kunnen 'doen'.

Doe het dan betrokken.


Aanwezigheid heeft ook een eigen tempo.

Zorgzaam omgaan met aanwezigheid is soms ook stilstaan en afstand nemen.

Afstand nemen is niet hetzelfde als afstand creëren.

 

betrokkenheid

warmtenet

tempo

12/01/2023

Gesprek met K.



K. woont in de Léon Stynenstraat.
Dit is een appartementsgebouw van Triple Living.
Het eerste wat ik zie wanneer ik binnenkom in het appartement is een kunstwerk van Mieke Smet.
Hoewel ik K. haar contactgegevens heb gekregen via Meneer M., blijkt K. Mieke heel goed te kennen.
Ze zaten samen in een breigroepje dat doorging in Domitys, het private woonzorgcentrum in de wijk.
‘Ik denk zelfs dat dat op initiatief van Mieke was. Er werd gevraagd om één keer per maand iets te doen rond handwerk in Domitys. In het begin van de jaren in de wijk werden er veel meer initiatieven georganiseerd om elkaar te ontmoeten. Het breigroepje was er daar één van.’


K. woont samen met haar echtgenoot. Zij werkt nog, hij is op pensioen.
Ze wonen hier nu 7 jaar. Ze betrokken dit appartement in het hele begin van de wijkontwikkeling. Het gebouw waarin hun woonst gelegen is, is het eerste gebouw dat opgetrokken werd aan de Noordrand van de wijk.
In de loop van de jaren is de wijk in Zuidelijke richting uitgebreid.

Wanneer ik vraag hoe de mensen van het gebouw in contact staan met elkaar, blijkt er een facebookgroep van het gebouw te bestaan.
K. weet me te vertellen dat er een whatsapp-groep van de hele wijk bestaat. Maar daarin wordt er veel ‘gezeurd’ over futiliteiten. Toch blijft ze er deel van uitmaken, want ze wil wel op de hoogte gehouden worden.
K. is lid van de samen-tuinen-groep waar Meneer M. Deel vanuit maakt.
Maar dat groepje is heel klein, ondanks dat er veel informatie en uitnodigingen over verspreid werd. Het is een initiatief vanuit het district Antwerpen.
Wanneer ik vraag of het district zulke initiatieven moet blijven opstarten of trekken, antwoordt K. dat zij vindt van wel.
Ik vraag welke andere plekken of initiatieven er zijn in de wijk waar mensen elkaar kunnen ontmoeten?
K. vernoemt de twee cafés in de wijk. De Scheldeman en Den Triple. Ze ziet daar wel wat volk. Maar zelf komt ze er zelden. Hier ontbreekt haar de tijd voor. Een vaste plek om buurtbewoners te ontmoeten is er volgens haar niet. Wanneer ik haar vraag of ze bekend is met Circuit, kent ze dit wel. Maar niet als buurthuis en ontmoetingsplek. Ze denkt dat de meeste bewoners van de wijk zich niet aangesproken voelen door Circuit. Het lijkt haar te ‘alternatief’ en niet echt deel uit te maken van het leven van de meeste mensen in de wijk.
Ik vraag me af of ze bedoelt of Circuit niet aansluit op de vertegenwoordigde sociale klasse in de wijk?


Iets verder in het gesprek beschrijft K. ook dat de bewoners van Woonhaven meer teruggetrokken wonen en minder deel uitmaken van de wijk.
Ze denkt dat dit te maken heeft met die bewoners hun economische status. Ze zijn meer bezig met overleven, niet met socialiseren.

Ik vraag haar of het nodig is om de verschillende bewonersgroepen meer zouden mengen en elkaar zouden leren kennen.
K. zou dat wel fijn vinden, al zegt ze ook dat het voor haar niet noodzakelijk is.
En hoe dat dan te faciliteren, daar heeft ze geen antwoord op.

‘Kan kunst daar een antwoord op bieden?’ vraag ik haar.

We denken na over de rol van de kunstgalerijen in de wijk. 
Zouden zij ook een ontmoetingsplek kunnen zijn? Of is er eerder een neurtrale ruimte nodig?
‘Of een kunstzinnige ruimte waar plaats en tijd is om elkaar te ontmoeten binnen een kunsteducatieve context.’
Daar ziet ze wel wat mogelijkheden. Al weet ze niet of mensen daar echt mee bezig zijn.
Toch vindt ze het een fijn idee. Ze zou zelfs geïnteresseerd zijn om eens deel te nemen wanneer er een workshop zou georganiseerd worden die haar aanspreekt.

Ze zou dan ook zeker de kinderen uit de wijk proberen betrekken. Dat zou de drempel mogelijks ook enorm kunnen verlagen.


De instorting van de school komt aan bod in ons gesprek. Zelf heeft K. daar niet zo veel invloed door ervaren. Wel denkt ze dat een school zeker een verbindende factor kan zijn.

K. mist wel wat ‘leven’ in de wijk. Ze vindt de wijk nog te clean. Alles is nieuw.
Er is nog geen uitgesproken wijk-identiteit.
Dit heeft volgens K. heel veel tijd nodig.

K. ziet de factor tijd als iets dat de wijk nodig heeft. Tijd zou een oplssing bieden voor uitdagingen waar de wijk voor staat.

Ook K. zelf heeft meer tijd nodig om de wijk en haar bewoners te leren kennen. Ze kent de Noordrand goed, maar de Zuidrand die steeds in uitbreiding is, is haar nog vrij onbekend. Ze kent ook niemand van de bewoners aan die kant van de wijk.

Haar man heeft wel tijd, hij maakt veel wandelingen, sociale contacten en praatjes in de wijk.

‘Is de wijk ontworpen op sociale contacten?’
K. weet niet meteen een antwoord. Ze heeft het over het park, de banken en de speeltuinen.
We denken samen na over de banken. Staan die in de juiste posities? Nodigen ze uit tot informele gesprekken?
Misschien ligt hier voor mij nog een nieuw onderzoeksonderwerp, de banken in de wijk?
Na het park en de gebouwen, de banken.

K. woont op de tweede verdieping. Ze houdt er van om contact te houden met de begane grond.
Ik vraag haar wat er plaatsvindt op de begane grond? Ze antwoordt dat ze zo contact kan houden met de wereld. Op een hogere verdieping zou ze zich afgesneden voelen.
Ze kent mensen met appartementen op hele hoge verdiepingen, dat is mooi zo’n uitzicht, maar ze zou zich geïsoleerd voelen.

K. komt terug op de vraag wat ze nog mist in de wijk. Een kleine eetgelegenheid die niet zo duur en chique is als de eetgelegenheden die er nu zijn. Een toegankelijke bistro of restaurant. Dat zou ze wel in de wijk willen. Dat lijkt haar ook een goede plek om elkaar te kunnen ontmoeten.

 

Als afsluiting haal ik de klei boven die we samen gaan manipuleren.
Tijdens het gesprek voelde het raar om dit toe te passen.
Misschien omdat dit ons allereerste fysieke contactmoment is. We hadden daarvoor enkel een kort telefonisch gesprek om deze afspraak te maken.
Ze is enthousiast.
Ze begint een zetel te boetseren. Ik vraag haar waar die zetel komt te staan. ‘In die artistieke ontmoetingsruimte die jij gaat creëren’ zegt ze.
We richten samen de ruimte verder in. Er wordt een zeteltje op kindermaat gemaakt. Een tafel, dekentjes voor op de zetels, papier en potloden.
Ik neem een foto van onze ruimte die we in gemeenschap hebben gemaakt en onze handen.
K. haar ogen lichten op en ze bloost voor het eerst tijdens het gesprek.


 

Ik laat de meubeltjes achter en neem als afscheid nog een foto van onze voeten op de deurmat.
Wanneer ik zeg dat ze zo dicht mag komen staan als ze wil, komt ze met haar bovenlichaam bijna tegen het mijne staan.

‘Ik vond het echt heel aangenaam’ vertelt ze me.


Bewoners ervaren een gebrek aan ondersteuning door beleidsorganen.

Wat is een middenkader zonder overheidssteun?

Is 'gemeenschap' maken geen gedeelde verantwoordelijkheid?


Er is potentieel voor een gemeenschappelijke ontmoetingsplek.

 

ontmoetingsplek

ondersteuning

gemeenschap

15/01/2023

Blogpost 15:

stilstaan

 

 

Het is 6° buiten.

En het is lang geleden dat 2° verschil met 8° zo veel kouder aangevoeld heeft. Het is waarschijnlijk de gure wind die tegen me beukt wanneer ik op de fiets tevergeefs vaart probeer te maken.

Ik hoor ergens in de verte de 9 slagen van een kerkklok. Dit wil zeggen dat ik enkele minuten te laat op het plekje aan de bank zal aankomen. De wind denkt daar anders over en besluit aan krachtmeting te doen met mijn dijspieren die mijn voeten op de trappers naar beneden proberen duwen. Af en toe geef ik de wind gewonnen en stop ik met trappen. Hierdoor lopen de minuten vertraging stelselmatig op.

9.08u staat er op het scherm van mijn telefoon als ik deze op de grond tegen mijn waterfles installeer en de sessie van vandaag begin te filmen. Het park wordt al druk bezocht door baasjes en honden, joggers en bezoekers van de warme bakker.


Volgende sensatie wil ik je niet onthouden; Wanneer ik mijn aangezicht in Noord-Oostelijke richting draai hoor ik een hoge, zoemende fluittoon. Het geluid heeft iets weg van een panfluit. Het is de wind die tussen de openingen van het metalen dak van het justitiepaleis speelt. Wanneer ik mijn hoofd enkele graden draai, is de fluittoon niet meer te horen. Dan hoor ik de autostrade achter de heuvel. De wind komt uit het Zuid-Westen. Ik moet dus met de wind meekijken om het te kunnen waarnemen. Hij gidst me in de juiste richting. Dit is de 15e keer dat ik op deze plek sta, ik ben hier tientallen keren komen wandelen, maar dit is de eerste keer dat ik de fluittoon hoor. Ik vraag me af of het een zeldzaam gegeven is? Is dit een uitzonderlijke situatie waar ik nu getuigen van ben? Zijn de omstandigheden net vandaag, net op dit moment, ideaal? Of doet het zich wel vaker voor?

Ik bedenk me dat de architect misschien het dak wel net zo heeft ontworpen dat de wind muziek kan maken. Zou hij dan hebben samengezeten met een componist of een arrangeur om de hoogte van de fluittonen te bespreken?

Hebben ze er een ingenieur bijgehaald om de luchtverplaatsingen te meten in de halfopen structuren?

Het fascineert me. Of is dit op geen enkele manier een menselijk idee geweest en is dit in essentie een artistieke daad van de wind zelf? Ik bekijk het wateroppervlak van de wadi's in het park.*** Hier danst de wind een duet met het zonlicht. De rimpels en lage golven in het water glinsteren en dansen. Dit spel wordt af en toe onderbroken door de schaduw van een jogger die de heuvel overloopt. Ik word gegrepen door de schoonheid en het voelt alsof mijn dansen, mijn bewegen, deze week geen toevoeging is aan de wijk. Toch besluit ik mijn Tai-Chi oefening te beginnen. Op deze manier probeer ik me te verbinden met de schoonheid van deze plek.

In gesprekken met bewoners van de wijk blijkt dat ze er bijna allemaal graag wonen. Vaak komt het park dan ter spraken. Ik begrijp dat ik vandaag mogelijks getuige ben van wat zij al veel langer kennen.

Het samenspel van het licht, de lucht, het groen, de paden en de architectuur. De bewoners begeven zich dagelijks in- en -door dit samenspel. Sommigen ontmoeten elkaar temidden dit samenspel, anderen ontmoeten elkaar net door het samenspel. En anderen ontmoeten elkaar nog niet. Maar ik kan vandaag niet anders dan een buiging maken voor deze wijk.

Het is een kunstwerk. En dat is niet onlogisch. Dit is waar architecten naar streven. De essentie van hun werk is om doormiddel van empathie een gebouw, een ruimte, een wijk te creëren waar schoonheid en menselijkheid aan de basis liggen van hun projecten. *

Wat niet wil zeggen dat er geen bemerkingen zijn op deze wijk. Zo kwam tijdens de verschillende gesprekken ook naar voor dat de bewoners het gevoel hebben dat er nog elementen ontbreken aan de wijk. Vaak worden deze anders verwoord maar hebben ze wel een gemeenschappelijke factor. Ik hoorde 'leven', 'warmte', 'vriendelijkheid', 'verbinding', 'menselijkheid', 'identiteit'.


De afgelopen weken las ik
De Eenzame Eeuw, van Noreena Hertz. (2020) **

De zaken die de bewoners tijdens de gesprekken aanhaalde, haalt zij één voor één aan in haar boek.

'Het gebrek aan gemeenschappelijkheid, of het gebrek aan de erkenning van gemeenschappelijkheid leidt tot vereenzaming. Eenzame personen ervaren hun buurt als minder samenhangend.' (p. 47) In deze wijk ervaar ik een groot verschil tussen 'eenzaam zijn', wat voor mij echt een soort alleen zijn betekent, en 'samen alleen' zijn. Ik heb niet meer het voel dat de bewoners in de wijk echt eenzaam zijn. Maar ik ervaar wel een samen alleen zijn.

Wat hier in de wijk ook vaak naar boven kwam tijdens de gesprekken met de buurtbewoners van Nieuw Zuid was dat wanneer de wijk nog kleiner was, dat de bewoners elkaar dan vaker ontmoetten. Er waren meer buurtinitiatieven, contactmomenten, ... Door de grootschaligheid

lukt het de initiatiefnemers minder goed om de mensen bij elkaar te krijgen. Hertz bespreekt in haar boek dat de bevolkingsdichtheid en de grotere schaal zorgt voor een grotere anonimiteit of bevreemding van elkaar. Dit houdt een zeker risico in dat er voor zorgt dat het soort 'gemeenschappelijkheid' dat mensen nodig hebben, niet meer ervaren wordt. (p.75-77)

Ze wijst me als lezer op het belang van een gemeenschappelijke ruimte. En dan niet het park in de openbare buitenruimte, maar een plek waar mensen beschut bij elkaar kunnen komen. Een laagdrempelige plek waar diversiteit en dagdagelijks-heid basiselementen zijn. Ze is er van overtuigd dat dit niet kan bestaan zonder de medewerking van het beleid en de bewoners zelf. 'Het is een kwestie van de verbindingen tussen het beleid, de bakstenen en de mensen.' 'Zij zorgen samen voor het gevoel dat we krijgen van een stad.' (p.99-104)

En voor mezelf geldt dit ook voor een wijk. Zeker een nieuwe wijk.

Maar let op, dit is niet enkel de verantwoordelijkheid van het beleid of de projectontwikkelaar van de wijk. De bewoners zijn evengoed verantwoordelijk voor het samenkomen, maar dienen hier naar mijn mening wel in gefaciliteerd te worden.


Tijdens het laatste gesprek met buurtbewoner K. kwam die gedeelde verantwoordelijkheid duidelijk naar boven. K. engageert zich om deel uit te maken van een 'samen-tuinen'-project, een buurt-whatsapp-groep en nam ook deel aan een initiatief rond handwerk en ontmoeting. Zij vond ook dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is om in contact te komen en te blijven met elkaar. Toch mistte ze nog een stukje 'wijk-identiteit'. Misschien ligt er wel een kans voor die wijk-identiteit verscholen in het woord zelf.

Is de 'wij' in 'wij(k)-identiteit' niet wat er nog gemist wordt in de wijk?

De 'wij' in 'wij(k)'.

Die 'wij' kan enkel ontwikkelen wanneer de individuen die die 'wij(k)' vormen kunnen samenkomen.

Samenkomen om stil te staan bij het 'wij(k)' zijn. Een 'wij(k)' die bestaat uit stenen, mensen, licht, lucht, paden en banken.

Ik begin iets te zien, iets te voelen.

En ik weet zeker dat ik dit niet gevoeld had wanneer ik was blijven dansen. Dit kan ik voelen omdat ik stil sta en naar de wadi's in het park kijk.


Tijdens de opleidingsdag, afgelopen vrijdag, kwam het stilstaan ook al ter sprake. Nu zou het moment moeten zijn waarop je al je data hebt gegenereerd, verzameld en gaat analyseren.

Het moment waarop je alles samen legt en de samenhang kan zien verschijnen. Je kan nog wel af en toe aan data sprokkelen wanneer je ziet dat je ergens te weinig over weet. Maar het is niet meer de bedoeling dat je intensief op zoek gaat naar zo veel mogelijk informatie. Het is nu zaak om de samenhang, de verbanden te zien.

Ik denk dat ik hier aan kan beginnen. En wanneer ik hier ondertussen terug stil sta op de plek aan de bank, stel ik mezelf de vraag of ik kan komen dansen om die analyse te ondersteunen?

Of ga ik door te dansen juist meer informatie vergaren? Moet ik misschien wekelijks komen stilstaan op deze plek?

Sta ik dan nu op de overgang naar een nieuwe fase in mijn onderzoek?

Is dit mogelijks een nieuwe deelvraag?

'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om aan onderzoeksanalyse te doen?'

Laat ik daar de komende week maar eens bij stilstaan.



Bronnen:

 

* Louisiana Channel, Louisiana Museum of Modern Art. (2021,10 juni). Empathy is a Superpower in Architecture [Video]. YouTube.

https://www.youtube.com/watch?v=F_5GvFRDgFQ&t=846s

 

** Hertz, N. (2020), De Eenzame Eeuw, Het herstellen van menselijk contact in een wereld die steeds verder ontrafeld. Spectrum.

 

Verklaring:

*** Wadi:

https://klimaatadaptatienederland.nl/actueel/actueel/interviews/wadi/

https://www.buurtaandestroom.be/nieuw-zuid/masterplan/duurzame-wateropvang-met-wadis/

https://nl.wikipedia.org/wiki/Wadi_(infiltratievoorziening)

Door ruimte te geven zie ik wat er aanwezig is:

- een gebrek aan gemeenschappelijkheid

- vereenzaming

- de mogelijkheid tot een gedeelde verantwoordelijkheid


Zou ik deze samen met de bewoners kunnen verbeelden?


 

eenzaamheid

gemeenschappelijkheid

gedeelde verantwoordelijkheid

ruimte geven

Door traag en zorgzaam te werk te gaan, zie ik de essentie.

Door niet mijn eigen agenda op te dringen, krijgen de ideën van de bewoners de betekenis die ze verdienen.

Het zijn de ideëen en de bedenkingen van de bewoners die urgent zijn.



 

22/01/2023

Blogpost 16:

tempo

 

 

-1°

Het vriest maar net, toch voelt het erg koud aan. Wanneer ik met de fiets het pad naar het park oprijd, zijn er al een aantal wandelaars met hond aanwezig. Ik scan de omgeving op de man met de hond. Ik zie hem nog niet. Maar ik ben goed vroeg, dus ik vertrouw er op dat hij nog komt. Bij Mevrouw W. is het nog donker. De kerstboom is inmiddels ook weggehaald. De lichtjes zijn niet langer zichtbaar in de woonkamer.

Ik vind het spannend hier te zijn. Het voelt anders. Binnen het onderzoek dat ik voer als masterproef Kunsteducatie ben ik in de fase aanbeland dat ik de vergaarde data dien te analyseren. Zo'n analyse vraagt veel tijd en aandacht. Tijdens zo'n analyse probeer je de data tegenover elkaar te zetten, naast elkaar te leggen en de verhoudingen en verbanden tussen alles te ontdekken.


In de meest noordelijke wadi zie ik wilde eenden zitten op het water. Ik heb ze er nog nooit eerder gezien. Ze zijn met een stuk of 20. Een nieuwe groep bewoners in de wijk? De duiven cirkelen over de grasvelden. Ik vraag me af of ze de eenden als indringer ervaren.


Het lijkt me een mooie metafoor. De vreemde eenden in de bijt. Dat was ik ook in het begin van het onderzoek. Een vreemde eend, een indringer in de wijk. En misschien ben ik dat nog steeds, in de ervaring van een ander.


Voor de analyse ben ik afgelopen week vaker even terug gegaan naar het begin van dit onderzoek. Hierbij viel me op dat ik aan de start heel enthousiast en ongeduldig was. Hoe kon ik in contact komen met de mensen die ik wilde ontmoeten, spreken, laten participeren. Het kon niet snel genoeg gaan. Ik sloeg al half in paniek wanneer iemand niet meteen antwoordde op een mail of een spraakbericht. Maar het was juist goed dat ze niet antwoordden, dat het langer duurde dan ik verwacht had. Het leerde me geduldig zijn. Het leerde me wachten en kijken. Wachten en luisteren. Wachten en nadenken. Wachten en in vraag stellen. Wachten en bijsturen. Wachten en het anders bekijken. Wachten gaat niet snel. Je kan niet snel wachten. Wachten heeft tijd nodig.

 

Tijd, een woord dat vaak terugkeert in dit onderzoek. Toch is tijd niet het juiste woord. Gisteren had ik een gesprek met onderzoeksexpert Lonneke van Heugten. Zij ontwaarde drie mogelijke filters om mijn data doorheen te sturen. Filters die bepalen hoe je naar data kijkt. Vaak wordt er gezegd dat dat je trechters zijn. Waardoor de gegevens kleiner en essentiëler worden. Je gaat de gegevens 'trechteren'. Maar ik ben het niet eens met het woord trechter. Wanneer je een massa door een trechter stuurt, behoud je dezelfde massa. Heb je ooit verse chocolademousse door een trechter gestuurd om in kleine glaasjes te krijgen? Dezelfde massa van in de grote kom, komt in de kleine potjes terecht. Voor mij is dat herverdelen. Dat is niet hetzelfde als filteren om dan de essentie te ontwaren. Dus gebruik ik de term 'zeven'. En zo zie je dat de archeologie nooit echt ver weg is. Archeologen leggen hun opgegraven aardlagen in grote zeven en filteren zo het zand. In de zeef vinden ze na het zeven dat wat overblijft is. Dit onderzoeken ze, schatten ze naar waarde en borgen ze. Dit is kort door de bocht, maar niet onwaar. (zie blog van 4 december 2022) Maar dus terug naar de filters. Drie filters zag ze; lichaam, tijd en ruimte. Het lichaam en de ruimte zijn voor mij heel helder. Maar het bleef tijdens en na het gesprek bij me wringen bij 'tijd'.

 

*

Tijd 'periode; moment'

Tijd '(juiste) moment; tijdsduur; periode; keer; jaargetijde'

Grieks daíesthai 'verdelen'

Sanskrit dáyati 'verdeelt'.

Hierbij hoort ook Armeens ti 'tijd, ouderdom’

 

**

Tijd opeenvolging van ogenblikken; tijdsverloop, tijdsduur of tijdstip

 

En al voel ik dat wachten en geduldig zijn van me verlangt ergens tijd voor te nemen. Toch voelt tijd niet alsof het me past. Hoe vaak is niet tegen me verteld "Tijd heb je niet, tijd moet je maken." Ik ben het daar dus niet mee eens. Tijd gebeurt. Tijd gaat voorbij. Tijd overkomt je, wordt je gegeven. Maar je kan het niet maken. Je kan geen tijd fabriceren. Je kan het wel nemen en schenken. En ik heb veel tijd moeten nemen tijdens dit onderzoek. Tijd is wat ik ervaar wanneer ik wacht op de man met hond. Ik zie hem mijn in mijn richting wandelen. We hebben maar een heel kort babbeltje. Bijna enkel in het voorbijgaan. Er is niet veel tijd aanwezig bij de man. De tijdsspanne in elkaars aanwezigheid is zeer kort. En op het einde van de weinige zinnen, spreken we een tijdstip af. Namelijk volgende week. Dat tijdstip kan ik afleiden uit 'Tot volgende week.' Maar hij zegt ook nog iets anders. 'Blijven bewegen, niet stilstaan.' 'Het is koud' zeg ik. 'Daarom' zegt hij.

 

Het is in het bewegen dat de analyse schuilt. Vorige week stond ik stil. Dat was nodig om in een ander perspectief te komen. Ik ervoer het alsof het de brug was tussen data vergaren en de analyse. Nu ben ik eerder één van de cirkelende duiven. Ik vlieg op, kijk van bovenaf naar de data, zie de connectie tussen verschillende delen en strijk neer om deze te onderzoeken. Vorige week stond ik stil. Vandaag moet ik in beweging blijven. Het eerste wat ik doe met mijn lichaam is een stap zetten. Ik til mijn voet op, boven de grond met de kiezels, verplaats hem in een richting, zet hem terug neer en laat mijn lichaam die nieuwe plek ervaren. En dan is de grootte van de pas niet belangrijk. Maar wel de tijd die ik besteed aan het zetten van de pas, de aandacht waarmee ik die pas zet. En dan vind ik een beter woord dan 'tijd'.

'Tempo'

 

***

Tempo 'relatieve snelheid'

"Tempo" 'een zekere tijdspanne'

Ontwikkeld uit Latijn tempus '(geschikte) tijd, tijdspanne'

Temperāre 'maat houden'

Templum 'gewijde ruimte' - 'afgemeten ruimte'

Litouws tem̃pti 'trekken, strekken'

 

**** Tempo de betrekkelijke snelheid waarmee (een deel van) een muziekstuk wordt uitgevoerd

 

Vooral de gewijde ruimte en het strekken, de geschikte tijd spreken me aan. Hier zit voor mij meer essentie in. Door het trage tempo van mijn pas voel ik de kiezels onder mijn schoenzolen. Het tempo zorgt er voor dat ik me bewust ben van mijn gewichtsverplaatsing. Het tempo zorgt er voor dat ik ook tijd krijg om de koude wind te voelen die zich door mijn muts heen in mijn oorschelp kronkelt. Door het tempo zo laag te houden ontdek ik meer aan de omgeving, aan mijn lichaam en eigen zintuigelijkheid. Je krijgt andere informatie wanneer je op een traag tempo beweegt. En ik bewoog heel traag doorheen dit onderzoek. In het begin was dat frustrerend en probeerde ik tijd te winnen. Maar dat werkt dus niet. De wijk heeft haar eigen tempo. Je dient je als onderzoeker dus aan te passen aan dat tempo. Niet aan de tijd.

De bewoners vertelden me bijna allemaal dat de wijk nog nieuw was. Ook al bouwt de projectontwikkelaar al 7 jaar aan de wijk. Het tempo van de wijk ligt laag. En misschien is dat net goed.


Misschien betekent niet stilstaan vandaag een andere plek opzoeken. Een andere gewijde ruimte. Ik loop naar het ijs in de zuidelijke wadi. Wanneer ik mijn voet langzaam neerzet kraakt het ijs. Het is eigenlijk geen kraken. Het is een zeuren. Het kraakt wanneer ik mijn voet snel neerzet. En dit is een belangrijk verschil! Dus ik onderzoek, ik neem onder de loep:


Wanneer ik mijn voet zacht en langzaam, op een bewust laag tempo neerzet, ontstaan er scheuren in het ijs. Eerst één hele duidelijke. Maar deze scheur krijgt vertakkingen. Wanneer ik dit voorzichtig en traag doe, krijgen deze vertakkingen ook vertakkingen. Een netwerk aan scheuren en takken wordt zichtbaar in het ijs onder mijn voeten. Terwijl ik nog steeds door het ijs gedragen word.

Wanneer ik mijn voet snel neerzet op het ijs, heb ik minder controle, maar als vanzelf ook minder aandacht voor wat er met het ijs gebeurt. Het gaat stuk, er komt een gat in. Maar het tempo van mijn actie was zo hoog, dat ik het nauwelijks zie gebeuren. Ik zie het niet scheuren, ik zie een gat in het ijs. De afgescheurde delen verdwijnen in het water. Ik zie een gedeeltelijk resultaat. Enkel het gat. Een gat dat mij niet draagt, maar in het water laat vallen.

En het lijkt mogelijks futiel voor u. Maar voor mij ligt hier de essentie over het tempo van mijn onderzoek en over het tempo van het ontstaan van verbindingen in de wijk. Ja ik had graag allerlei workshops gedaan met bewoners, acties opgezet, praktisch aan de slag gegaan. Maar de wijk heeft mijn tempo naar beneden getrokken. En ik ben blij. Want ik heb door te moeten wachten, door traag en bewust stappen te zetten, de scheuren gezien, de pissebed, de paden, de kiezels, de eenheid, de verbindingen, het fragiel netwerk. Het tempo is heel bepalend geweest. En al zou ik het nooit van mezelf verwachten, ik ben blij en dankbaar dat het tempo laag was.

Traagheid is geen zonde, maar een zege.

 

Bronnen:

* https://etymologiebank.nl/trefwoord/tijd

** https://www-vandale-nl.fontys.idm.oclc.org/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/tijd#.Y80OmOzMLEY

*** https://etymologiebank.nl/trefwoord/tempo

**** https://www-vandale-nl.fontys.idm.oclc.org/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/tempo#.Y80PJ-zMLEY

tempo

ruimte geven

De projectontwikkelaar erkent de urgentie voor het creëeren van kansen voor de bewoners om elkaar te ontmoeten.

Maar ziet hier ook een gedeelde verantwoordelijkheid.

Enerzijds vindt hij dat de bewoners zelf initiatief moeten nemen.

Anderzijds ziet hij ook een vernatwoordelijkheid van zichzelf en de het beleidsniveau van de Stad Antwerpen.

 

De projectontwikkelaar onderschrijft het belang van een gemeenschappelijke ruimte. En biedt aan om een ruimte van het bedrijf te gebruiken.



 

24/01/2023

Gesprek met Jeff Cavens
Zaakvoerder Triple Living

Projectontwikkelaar en wijkontwikkelaar Nieuw Zuid

Antwerpen

 

(Het gesprek kan niet worden opgenomen op voice-recorder.)

Ik ontmoet Jeff in het hoofdkantoor van Triple Living.
Hij vond het interessant om met me samen te komen en mijn onderzoek te bespreken, maar had vooral veel interesse naar de bevindingen die ik tot nu toe had waargenomen.


Triple Living is een stakeholder binnen mijn onderzoek.
Een betere sociale cohesie in de wijk, waar Triple Living projectontwikkelaar van is, zorgt voor een beter leefklimaat en een grotere bezettingsgraad van hun woningen.


Jeff steekt van bij het begin van het gesprek dit economische belang niet onder stoelen of banken.
Toch heeft hij ook veel aandacht voor vragen zoals “Hoe inclusief wilt u de wijk?”
Hij vertelt over de initiatieven die ze sinds het begin van de wijkontwikkeling genomen hebben. Handelszaken werden financieel ondersteund, samenwerkingsverbanden met Woonhaven en de dienst Stadsontwikkeling van het district werden op hun vraag in gang gezet. En bijna onmiddellijk zegt hij “Maar het kan nog beter, daar ben ik me van bewust. Is het hier veilig? In de meeste opzichten wel. Gender, afkomst, mensen met beperkingen, ... Daar ligt volgens mij geen probleem. Is de wijk ontworpen vanuit een idee van gelijkwaardigheid? Nee, dat klopt, dat is niet het gevalt. Maar dat wil niet zeggen dat we dat volledig aan de kant schuiven.”
Hij haalt o.a. een buurtfeest aan op initiatief van het bedrijf.


Ook het buurthuis Circuit was in oorsprong een gebouw en onderneming van Triple Living. Later heeft het district deze onderneming overgenomen. Jeff betreurt dat er niet meer voor de wijk en de buurtbewoners wordt georganiseerd vanuit het buurthuis.
“Misschien moet ik hier toch eens achteraan. We hadden gehoopt dat Circuit een ontmoetingsplek kon worden en dat er meer gebruik zou kunnen gemaakt worden van de ruimtes daar.”


Ik vraag of de bewoners van de wijk andere zaken of gelegenheden hebben om elkaar te ontmoeten dan Circuit of de openbare ruimte.
Hij antwoordt dat het niet gemakkelijk is om de juiste horecaondernemers aan te trekken.
Omdat het nieuwbouw-panden zijn, zijn de huurprijzen ook hoger. “Een bestaand pand in een bestaande wijk restaureren of inrichten kost minder aan de uitbaters. Een volledig nieuw pand vormgeven kost echt veel meer. Hierdoor gaan uitbaters ook mikken op hogere inkomsten. Zo wordt de zaak vaak exclusiever. Maar we zijn in onderhandeling met een restauranthouder die zich op het iets goedkopere segment wil toeleggen, pizza en pasta. We gaan ook in gesprek met een koffiezaak die hier een vestiging zou willen betrekken en hun producten aan democratische prijzen willen verkopen. De fitnesszaak hier op de hoek steunen we ook. Zij betrekken het pand een jaar gratis. Zo kunnen ze hun inschrijvingsgeld laag genoeg houden.”


(Het doet me denken aan het gesprek dat ik had met K. Zij gaf tijdens het gesprek aan dat ze dit soort zaken wel mist in haar wijk. Jeff staat dus wel open voor signalen en vragen vanuit de bewoners.)


We bespreken het proces van een identiteitsontwikkeling van een wijk. Jeff geeft zelf aan dat dit ook vanuit de bewoners moet komen en dat wanneer Triple Living dit zou proberen vormgeven van bovenhand, dat zoiets niet zou werken. We zijn het er over eens dat wanneer de bewoners hier eigenaarschap in zouden krijgen en nemen deze ontwikkeling een meer duurzaam karakter zou hebben.
Hij geeft ook aan dat Triple Living maar tijdelijk de wijkontwikkeling op zich zal nemen.
Hij hoopt stellig dat het district dit verder opneemt en samen met de bewoners aan tafel gaat zitten.
Ik vraag hem of er geen samenwerkingsverband is met het district? Deze samenwerking zou volgens hem nu ontoereikend zijn.
“Het is de dag van vandaag niet gemakkelijk om iets gedaan te krijgen qua ontwikkeling of ondersteuning. Daar is het klimaat niet naar. Maar dat weet jij zelf ook, als kunstenaar.”


Zelfs het onderhoud van de openbare ruimte werd volgens Jeff in eerste instantie door Triple Living zelf georganiseerd. Zowel de paden als het groen werden door hen zelf bijgehouden. Pas na enkele jaren namen de stadsdiensten (diensten van het district Antwerpen) het onderhoud over.


Ik kom er in dit gesprek achter dat het bedrijf van Jeff ‘wijkontwikkeling’ als een belangrijke taak ziet.
Naast gebouwen en andere materiële structuren, probeert hij met Triple Living ook de ‘wij’ in ‘wijk’ te ontwikkelen.
“Wij doen natuurlijk niet enkel aan altruïsme, maar we vinden het wel belangrijk dat deze wijk een aangename thuis kan zijn voor alle bewoners die er deel vanuit maken.”
Hierop haak ik even in met een opmerking van de dochter van Mevrouw W., één van de bewoners van Woonhaven.
Zij heeft een tuintje op het gelijksvloer met uitzicht op het pad en het park. Ze was erg teleurgesteld wanneer haar tuindraad werd overspannen met een zwart doek van Triple Living. Triple Living zou de ‘rommel’ in de tuintjes ontsierend gevonden hebben voor de buurt. Daarom zouden ze de tuintjes omheind hebben met een uniforme afsluiting, een lang zwart neteldoek.
De bewoners hadden nu minder lichtinval in de tuin. En nog belangrijker, volgens de vrouw werd hun decoratie en hun tuininrichting gezien als ‘rommel’.
Ik vertelde deze anekdote aan Jeff omdat ik wilde laten ervaren wat ‘identiteit’ zou kunnen zijn als begrip. Voor de bewoners van Woonhaven is het inrichten van hun tuin ook een vorm van het tonen van hun eigenheid. Ze zijn trots op hun tuintje met hun spullen en hun inrichting. Hier een zwart neteldoek voor hangen, opdat de voorbijgangers dit niet meer zouden waarnemen, is zo mogelijks het voorkomen van een stukje identiteitsontwikkeling.
“Krijgt elke bewoner dan evenveel kans om zich hier thuis te voelen?” vroeg ik.

Jeff bedankte me voor de anekdote. Hij vond het een goede opmerking en zei dat hij er over ging nadenken: “Misschien is er een betere oplossing? Of misschien hadden we dit beter met de bewoners besproken. We hadden het thans met Woonhaven overlegd. Maar misschien hebben zij hun huurders niet bevraagd?”


Ik vertelde dat ik hier ook een mooie kans zag voor kunst.
“Kan er niet samen met een textielkunstenaar niet op zoek gegaan worden naar een oplossing waarbij de bewoners zelf ook een inbreng kunnen doen? Kan er niet samen met hen aan de slag gegaan worden om een afsluiting of een doek te maken in co-creatie?”
Dit vond Jeff een heel fijn idee. Hij zou het opnemen met het team.
Wanneer ik dit idee zou willen uitvoeren zou ik een ruimte van Triple Living kunnen gebruiken.


We dachten na over andere artistieke initiatieven die een plek zouden kunnen krijgen in de wijk. Ik sprak over dans en muziek. Jeff zag dat vormgegeven als festiviteit, ik eerder als vast aanwezig element. Ik gaf het voorbeeld van Atelier Léon van Seppe Baeyens in Molenbeek, waar iedere zaterdagochtend gedanst kan worden door iedereen, gratis en onder leiding van een professioneel workshopbegeleider.
Jeff vond het een fantastisch initiatief, maar vroeg zich af of het aan zijn bedrijf was om de organisatie van dit soort initiatieven te ondersteunen, of dat het district hier niet een betere en meer duurzame partner in kon zijn. Toch bevestigde hij dat dit soort impulsen heel belangrijk zijn voor de cohesie in de wijk. Hij nam het woord cohesie zelf in de mond en ik voelde dat hij dit niet als verkooppraatje klaar had.


Ik vroeg hem of hij wist wie het witte doek aan het schoolgebouw had weggehaald. Ik ging er eigenlijk van uit dat Triple Living dit had gedaan.
Het doek dat de werf omspande nam het zicht weg van de ravage die achterbleef na het instorten van het schoolgebouw.
Op het witte doek had iemand met een zwarte spuitbus in slordige letters “OLIE OP DOEK” geschreven.
Ik interpreteerde het als een kritische knipoog naar de drie grote kunstgalerieën die uitkijken op de ruïne van de school. Het contrast tussen de dure galerieën en het overblijfsel van een ramp waarbij vijf gastarbeiders het leven lieten en teintallen gewond werden, werd op deze manier pijnlijk duidelijk.
Twee maanden terug had iemand op een plek voor de “OLIE OP DOEK” “KLEUR” bijgeschreven op het doek. Maar nu is het doek verwijderd.
Jeff zei dat hij niet wist wie dit heeft weggenomen en dat hij het persoonlijk wel jammer vond. Niet alleen omdat de ruïne nu pijnlijk zichtbaar is in het straatbeeld, maar ook omdat hij de tekst zelf ook beschouwde als een artistieke daad.
We waren het eens over het manifest karakter en vonden beiden dat dit soort elementen zeker passen in de wijk.


Ik gaf aan dat ik wel initiatieven zag van Triple Living om beeldende kunst in het straatbeeld te brengen. Zo zijn er de Manimals van Randall Casaer. De wezens van de beeldend kunstenaar zijn op ramen in de wijk geschilderd.
Jeff zei dat kunst sowieso belangrijk is voor Triple Living en dat hij me volgde in de kansen die kunst kan creëren voor de wijk en haar bewoners.
“We hebben nog een andere wijk in opbouw, de slachthuissite, daar werken we samen met Rooftoptiger om een brug te bouwen tussen de nieuwe site en de bewoners. Het kan interessant zijn om hier iets gelijkaardigs te doen. Maar dan wil ik dat het van hieruit vertrekt.”

Hier ging ik volmondig mee akkoord, het werkt niet om een werking die ingebed is in een andere wijk hierheen te brengen. Zij hebben geen voeling met wat leeft in deze wijk.
“Als je nog ideeën hebt, geef het aan me door. Wie weet komen er wel mogelijkheden” ging Jeff verder.
“Waar woon jij?” vroeg hij. Ik antwoordde dat ik in de wijk Het Zuid woon. Hij lachte: “Dat is niet ver, dat valt al mee.”

“Projectontwikkelaars hebben een slechte naam, daar zijn we ons van bewust. Maar we doen er alles aan om onze bijdrage te leveren aan de bredere maatschappelijke context” vervolgde hij.
Het leek alsof Jeff zich wil excuseren voor zijn positie.


“Dans je iedere zondag in de wijk? Dan moet ik toch eens komen kijken.”

Ik wees hem op het onderzoekende karakter van het dansen in de wijk.
Hiermee probeerde ik het gesprek ook terug richting mijn onderzoek te trekken, want ik kreeg het gevoel dat er nu te veel focus ligt op een mogelijke samenwerking. Terwijl ik misschien niet echt ambieer om in die positie te komen staan.

Maar Jeff staat recht en geeft aan dat het gesprek afgerond wordt.

We hebben drie kwartier met elkaar gesproken.
Ik bedank hem voor zijn tijd en aandacht.
“Nee, alsjeblieft, jij bedankt! Ik vond het zeer interessant. Je hebt mijn contactgegevens, houd me op de hoogte. Wanneer je aan iets concreets denkt, laat het me zeker weten!”.
Ik antwoord dat dit ook in de andere richting geldt.
Hij schudt me stevig de hand en leidt me naar de uitgang.

ruimte 

verantwoordelijkheid

samenwerking

ongelijkheid

eigenaarschap

Het belang van een reeds aanwezig middenkader werd duidelijk in dit gesprek. Dit middenkader heeft ondersteuning nodig vanuit verschillende contexten. Zowel het privé initiatief kan niet ontbreken, omdat het dan de burgers zijn die zich verenigen, als ondersteuning vanuit beleidsdomeinen. Dit omdat private middelen ontoereikend zijn om een duurzame organisatie op te bouwen met ene blijvend karakter.

Uiteindelijk neemt dit middenkader een fundamentele taak van het stadsbestuur over inzake leefbaarheid.

De bewoners nemen hun 'samenleving' in handen.

Hier hebben de bewoners een gemeenschappelijke en neutrale ruimte nodig waar ze 'gelijkwaardigheid' kunnen be-'oefenen'.

 

 

 

 

middenkader

25/01/2023

Gesprek met V.

 


V. woont in Zuiderzicht, de hoogste wolkenkrabber van de wijk. Ze is een gepensioneerd projectontwikkelaar.

V. is erg enthousiast wanneer ik op gesprek kom.
Ze heeft lang uitgekeken naar onze ontmoeting.

V. vraagt me mijn onderzoek en het doel van het onderzoek nog eens helemaal uit te leggen.
Ik vertel de context en het opzet. V. wil vooral weten wat ik met de data ga doen. Want volgens haar heeft een onderzoek pas zin, als je weet waar je met de je bevindingen naartoe wil.

Ik voel dat vooral V. ergens naartoe wil. Ik nodig haar uit haar verhaal te doen.

 

V. vertelt.

“Jouw onderzoek, dat is volledig binnen mijn ‘thema’. Ik ben volop bezig met het oprichten van een buurtcomité. Ik wil een officiële vzw. (vereniging zonder winstoogmerk) Zodanig dat ik activiteiten kan organiseren, zoals buurtfeesten. Ik heb mensen die me helpen.

Ik wil ook Woonhaven betrekken bij de organisatie. Maar wat me opvalt is dat ik, tijdens het afgelopen buurtfeest in augustus bijvoorbeeld, maar heel weinig mensen van de woningen van Woonhaven heb gezien. Wanneer ik dan navraag deed bij enkele bewoners vertelde ze mij dat ze niet op de hoogte waren. Ik heb toen navraag gedaan bij alle betrokken partijen, Woonhaven en Triple Living. Triple Living ging de flyers drukken en verspreiden. Maar blijkbaar had hun medewerker er niet aan gedacht om de flyers ook te verspreiden bij de bewoners van Woonhaven.”

 

Ik bedenk me dat een bedrijf als Triple Living ofwel door een aanname besloten had om de flyers niet te verspreiden bij de bewoners van Woonhaven, ofwel door een bewuste keuze.

Of ze hebben toch een enorme blinde vlek en hierdoor onvoldoende oog voor wat er leeft in de wijk.

 

V. vertelt honderduit. Ik raak met mijn onderzoek een gevoelige snaar.

 

“Ja, dat was wel echt heel erg spijtig. Want er wonen wat kinderen in de woningen van Woonhaven. Maar die hebben we dus niet kunnen betrekken.

Nu heb ik mijn les wel geleerd. Bij de volgende activiteit ga ik de flyers zelf uitdelen aan de bewoners van Woonhaven.

We wonen hier nu eenmaal samen. We hebben elkaar nodig. We hebben dat gezien toen de school is ingestort. Iedereen kwam uit zijn huis om de getroffen bouwvakkers te helpen. Het deed er niet toe.

En ik wil dat de wijk de wijk blijft. We hoeven niet meteen met elkaar een koffie te gaan drinken. Maar we moeten wel leuk en fijn met elkaar kunnen samenleven. Ik zeg altijd goeiedag tegen iedereen.”

 

V. vertelt een anekdote over kattenvoer dat ze over had en dan aan iemand anders gaf. En ze heeft het over een interview dat ze gisteren gaf aan een journalist van Buurt Aan de Stroom. Kortom, V. is een sleutelfiguur in de wijk.

En ze is heel erg blij, want zo zegt ze; In jou vind ik een metgezel.”

 

Hierna vertelt V. dat ze in de wijk de kinderen niet samen ziet spelen.
De kinderen van Woonhaven spelen wel samen volgens haar. Maar andere kinderen, uit de woningen van Triple Living ziet ze niet buiten spelen. En dat vindt ze erg.

“Er wonen meerdere kinderen. Laat die toch allemaal samen spelen. Ik weet niet waar die andere ouders bang voor zijn.” V. doelt op de gezinnen die wonen in de woningen van Triple Living.

 

“Met Halloween was er een hele tour die de kinderen konden doen, om aan te bellen voor snoep. Dan zag ik weer enkel de kinderen die in de woningen van Triple Living wonen. Dan zag ik de kinderen van Woonhaven niet. Waarom niet? Durven die hier niet binnenkomen? Dat is toch ook heel erg?”

 

Ik krijg van V. geen ruimte om vragen te stellen. Ze blijft gepassioneerd haar verhaal vertellen.

 

“Ik heb die kinderen wel zien kijken. En ik wou de ouders wel aanspreken. Hen uitnodigen om te laten zien dat wij ons niet beter voelen. Maar dan merk je toch dat er een barrière is.

Pas op, er zijn wel eens problemen geweest met kinderen die beplanting stuk trapten. Maar ik heb hen daar op aangesproken. Ze hebben het daarna niet meer gedaan.

Ze speelden ook voetbal in de passerelle. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Hierna heb ik de deuren van de passerelle laten sluiten. Dat is jammer, maar ze maakten alles stuk.

Als ze nu rustig hadden gespeeld, zonder voetbal, dan had ik er misschien wel gezelschapsspelen en stripboeken gelegd. Maar helaas, het was niet oké.”

 

V. spreekt zichzelf hier wel een beetje tegen. Eerst zou ze de kinderen uitnodigen om te spelen, maar niet daar waar zij er last van heeft. Het doet me denken aan het gesprek dat ik had met de buurtregisseur. Die gebruikte de term NIMBY. ‘Not In My Back Yard.’

 

“Hoe komt het dat kinderen dat soort spel zoeken?” vraag ik V.
V. vertelt dat er kinderen van Woonhaven zijn die alleen worden gelaten.

“Het lijkt wel alsof die ’s ochtends buiten worden gezet en pas ’s avonds terug binnen mogen.”

“Hebben ze wel een plek waar ze naartoe kunnen?” vraag ik.

“Ze hebben een heel park!” antwoordt V.

“Wat hebben ze in het park?” vraag ik verder.

Ik hoop iets anders te horen te krijgen dan ruimte...

“Awel, daarom heb ik ja tegen je gezegd toen je belde voor een gesprek. Ik wist totaal niet waar je mee bezig bent, maar ik voelde dat we iets voor elkaar kunnen betekenen.

Ik had het idee om in de vakanties misschien een paar tafels te zetten. En misschien iemand er bij te halen die wat knutselopdrachten kan voorzien. Dan kunnen we de kinderen betrekken. En zo leren de kinderen ook zorg dragen voor materialen. We zouden dan ’s avonds alles tijdelijk in de passerelle kunnen zetten. Er wonen ook veel grootouders in de buurt. Die kunnen we ook betrekken. Die hebben tijd. En dat heeft dan op dat moment misschien ook wel een beetje met kunst te maken. Nee?”

 

Ik neem me voor hier niet meteen op in te gaan, maar vooral goed te blijven luisteren.

 

En dan denk ik terug aan je vraag of kunst iets kan betekenen in de wijk.

We hebben hier ook de grote kunstgalerijen. Maar betekenen die iets voor de bewoners van de wijk? Ze zorgen wel voor overlast. De bezoekers zetten hun auto’s overal.”

 

Ik vraag welke samenwerkingen volgens V. wel goed gaan in de wijk.

“De samenwerking met Triple Living gaat wel goed. Zij zijn de hoofdsponsor van veel initiatieven die ik neem. Zij organiseren in de zomer ook de boekenmarkt aan Circuit bijvoorbeeld. Ik zit zelf in ‘den bouw’, ik weet hoe dat dat gaat. En ik vraag hen dan ook om contact te leggen met de stadsdiensten. Omdat een projectontwikkelaar die een stuk wijkontwikkeling op zich neemt, via allerlei derden wel het een en ander gedaan krijgt.”

 

Ik vertel V. dat dit blijkbaar toch lastiger is dan gedacht.

V. haakt hier meteen op in.

“Ja, schijnbaar neemt de stad heel weinig initiatief om iets van de wijkontwikkeling over te nemen. De stadsdiensten zijn zelfs zo moeilijk...

Met al het gesukkel met de hackers [1] kon de Nieuwjaarsreceptie van het buurtcomité in de wijk niet doorgaan. Het materiaal kon niet gereserveerd worden. Dus ik ging naar Triple Living, want uiteindelijk ging de receptie doorgaan op hun plein. Maar daar kreeg ik te horen dat, hoewel het op hun eigen plein was, zij ook alles via de stadsdiensten dienden te regelen. Een ondernemer die goede samenwerkingsverbanden heeft met de stad kan dat omzeilen. Maar Triple Living dus niet.”

 

V. staat recht om een tas thee te halen. Hierdoor valt het gesprek even stil.
Ik neem de kans om terug over haar plannen met het buurtcomité te beginnen.

 

“Hoe inclusief zou je het buurtcomité willen? Wie kan er zich aansluiten?”

V. vertelt: “Iedereen zou zich kunnen aansluiten. Ik zou misschien wel lidgeld vragen, dan hebben we een buffer om zaken te organiseren. Maar dat zou dan laag zijn. 20 Euro of zo, voor een jaar.”

V. bedenkt niet dat 20 Euro al heel veel geld is voor bewoners van Woonhaven.

 

“Welke initiatieven zou je dan willen organiseren?” vraag ik.

“Gho, geef mij een ruimte en een bureautje en wat geld en ik verzin activiteiten waardoor mensen bij elkaar komen. Aan wat denk jij zelf?”
Ik word door V. uitgenodigd om na te denken welke activiteiten die zinvol zouden kunnen zijn in de wijk.

We pingpongen over en weer met ideeën.

Tai Chi lessen, yoga lessen, creative ateliers, dans workshops, handwerk lessen, lezingen over duurzaam wonen, een openbare ruimte…

“Ja alsjeblieft, ik zou niets liever doen!” zegt V. “Maar dat kost geld, dat moet ondersteund worden. We willen een krantje maken, een buurtkrant. Dan lezen de mensen dat en dan zien ze al die initiatieven. Maar dan heb je ondersteuning nodig van de stadsdiensten. Vroeger had je wel eens een workshop in Circuit, maar die maken daar dan geen reclame voor. Hoe weten de mensen dan dat daar dan iets plaatsvindt?”

 

Nu V. zelf over Circuit begint, zie ik mijn kans om haar hierover te bevragen.

“Wist jij dat Circuit eigenlijk een buurthuis zou zijn?”

“Een buurthuis? Dat loopt daar van geen kanten. Heb je daar al een contact?”

Ik vertel dat ik morgen een gesprek heb met een medewerker daar.

“Dan ga je nog verschieten. Dat is al lang geen buurthuis meer. Dat is een kringloopwinkel met een economisch belang. Enkel met de meneer van de plantenwinkel heb ik nog een goed contact. En met de dame die het koffiebarretje uitbaat. Maar de rest... Die hebben niets met de buurt. Dat is echt een gemiste kans. Er is een heel grote lege ruimte. Maar die mogen we enkel ‘savonds gebruiken, afhuren. Overdag is die niet vrij. Waarom? Daar gebeurt helemaal niks. Niks!”

 

V. heeft hier een sterk punt. De communitymanager van Circuit is ondertussen ook vertrokken en niet vervangen. De ruimtes staan leeg. Mits de nodige aanpassingen, i.v.m. toegankelijkheid, zou het gebouw wel ingezet kunnen worden als buurthuis. Er liggen mogelijkheden. Ze worden nu niet benut.

 

“En als ik iets zou willen organiseren in Circuit, dan moet ik dat acht weken op voorhand doorgeven. Maar zo werkt dat niet. Soms moet je twee weken op voorhand iets kunnen regelen, wanneer de nood zich voordoet. Circuit zou flexibel moeten zijn. Dat zou door de buurt inzetbaar moeten zijn. Door de buurt voor de buurt, dan zou dat een buurthuis zijn.”

 

V. heeft gelijk.

 

“Dus Anke, zeg het mij. Wat moeten we doen? Hoe krijgen we minstens van elke blok een paar mensen samen?

 

“Een ruimte, met een keuken.” Ik begin open en ruim.

V. springt er meteen op.
“Ja, laten we samen koken. Om elkaar beter te leren kennen.”

V. bedoelt de mensen in de wijk.

“Kansen” Ik maak het nog ruimer.

“Ik snap dat niet iedereen dezelfde kansen heeft gehad” zegt V.
“Daarom is het ook aan ons om kansen te creëren voor mensen die er minder hebben gehad. Maar dat kan ik niet aleen. Ik doe trouwens echt al heel veel hier in mijn eigen blok.”

 

V. verliest zich in anekdotes en verhalen over wat ze allemaal organiseert voor het gebouw waar haar woning deel vanuit maakt. Kerstversiering omhoog hangen aan de inkom van het gebouw, de hal ordelijk houden, mensen die verhuizen helpen, kleine gebreken melden bij de syndicus...

We wijken af van het onderzoek. Maar ik laat haar praten omdat ik wil luisteren.

 

In V. zit een zeer lieve vrouw. Maar haar verwoordingen zijn soms hard. Ze mist soms wat fijngevoeligheid naar de context van de Ander.

Ik voel dat ze samen ‘wijk’ wil maken. Maar ze is niet gewend rekening te houden met iedereen die daar deel van uitmaakt. En toch...

V. heeft wel een goede intentie.

Indien V. zou geholpen kunnen worden door de stad, zou ze waardevolle initiatieven kunnen starten.
Het voordeel is dat het dan start vanuit de buurt zelf. Het nadeel is dat V. in al haar enthousiasme en welwillendheid de tijd niet altijd neemt om vanuit verschillende perspectieven te kijken.

Kan ik V. in contact brengen met bewoners van Woonhaven?
Zou ik met hen samen een gesprek kunnen houden?
Zouden we in een neutrale ruimte misschien vorm kunnen geven aan de ‘ideale’ wijk? In beeld, in taal?
Door samen et dromen over de wijk en hoe ze zou kunnen zijn, zit misschien een deel van het perspectief dat V. nu nog mist.

Ik denk er aan om aan één van de kunstgalerijen te vragen of we een ruimte zouden kunnen gebruiken.
Of toch bij Circuit?


Na het gesprek merk ik op dat ik vergeten ben de klei te introduceren.
V. was zo overweldigend dat ik er gewoon niet aan had gedacht.
dat is jammer.
Misschien had dit gesprek wel helemaal anders verlopen...

 

Een foto op de deurmat hebben we wel nog gemaakt.
Toen ik vroeg om zo dicht mogelijk bij me te komen staan, zonder dat het onconmfortabel zou voelen voor haar, zette ze haar tenen tegen de mijne.

“Ik voel me heel comfortabel.”

 

We nemen afscheid met een warme handdruk.

“Nu weet je me wonen he. Je bent altijd welkom, mijn deur staat open.”

En ik geloof haar.



Wanneer ik enkele weken na het gesprek het artikel opzoek waar V. het over had, blijkt het (nog) niet gepubliceerd te zijn.

 


[1] Hackers kaapten de digitale omgeving van De Stad Antwerpen. Door de cyberaanval konden een heleboel stadsdiensten hun functie niet meer vervullen. Meer info: https://www.standaard.be/

empathie

gemeenschappelijke ruimte

ondersteuning

artistieke  ruimte

27/01/2023

Gesprek met H., vrijwilliger bij Bar Just in Circuit.

 

H. baat op vrijwillige basis de koffiebar uit in Circuit.
Ze woont in een gebouw van Triple Living binnen de noordkant van de wijk.
H. is in de wijk komen wonen nadat ze op pensioen ging, de kinderen het huis uit waren en zij een kleinere en energiezuinige woning zocht.

Ik ontmoet haar in de koffiebar. Ze maakt tijdens het gesprek het koffieapparaat schoon en wil aan de soep beginnen voor vanmiddag. Het balletje klei laat ik dus maar in mijn tas zitten.

Ik vraag wat H. aantrok om in deze wijk te komen wonen. Ze spreekt over het de ontwikkeling van de wijk met het oogpunt op circulair bouwen, het warmtenet en het groen in de buurt. Op drie kilometer afstand liggen de Hobokense Polders. Een klein natuurreservaat.

 

“Zijn je verwachtingen ingelost?” vraag ik.

“Nee, het appartement is wel energiezuinig. Dat vind ik goed. Maar het groen en het park dat ze ons beloofd hebben, daar zie ik nog niet veel van. Voor echt groen moet ik toch buiten de stad zoeken. Ze hebben me rond hun vinger gedraaid.”
H. bedoelt Triple Living die naast de projectontwikkeling ook voor de wijkontwikkeling instond.
“Ze beloven een gigantisch park, veel groen, veel natuur. Maar ze hebben maar een vierde van het park open gedaan. Ik heb wel wat frustraties naar Triple Living toe.”

 

Ik heb er zelfs niet achter moeten vragen. H. geeft het me op een dienblad.

“U bent neutraal, dus ik kan het u vertellen. Maar het waren allemaal verkooppraatjes.

Uiteraard gaan ze wel voor duurzaamheid. Daar hebben ze van de Europese Gemeenschap veel subsidies voor gekregen. En pas op, er staan hier wel enkel gebouwen die volgens de laatste normen qua duurzaamheid zijn opgebouwd. Maar als we kijken naar de omgeving...”

H. haalt haar schouders op en wijst met haar kin naar buiten.

Naast de koffiebar in Circuit ligt een enorme bouwput.
“Hier komt dus ook nog een gebouw he. We zitten nog maar aan de helft van wat er allemaal gebouwd gaat worden. Zo wordt het niet verkocht he, op plan. Maar bon, om binnen de stad te wonen, is dit toch nog wel echt een groene omgeving.”

 

Ik vraag haar of ze de wijk als deel ziet van de stad?

“De wijk ligt eigenlijk aan de rand, maar ik ben wel heel snel in het centrum. We liggen nog binnen de ring.”

De ring is de autostrade die rond Antwerpen ligt. De ring vertrekt van aan het viaduct van Merksem, in het Noorden van Antwerpen en loopt tot onder de Schelde door naar de linker oever van de rivier, waar de ring terug bovengronds komt in Zwijndrecht.

“Waar begint en eindigt de wijk voor jou?” vraag ik.
“Dat vind ik een moeilijk vraag. Er komen nog heel veel gebouwen bij. Waar de wijk zuidelijk begrenst wordt, dat weet ik eigenlijk niet. In het westen wordt ze begrenst door de kaaien van Schelde. En de noordelijke grens is voor mij... Allee, dat is eigenlijk geen grens , want ook daar gaan ze bijbouwen. Maar misschien dan waar de Colruyt ligt?”
De Colruyt is een supermarkt.

 

Ondertussen komt er een man een koffie drinken.
Ons gesprek wordt dus even onderbroken.

H. bedient de koffiemachine en de man zoekt een plekje om even te zitten.

 

“Komt u vaker in Circuit?” vraag ik de man.

“Nee, dit is de eerste keer.”

H. neemt ook deel aan het gesprek. “Ja, het is nog redelijk onbekend he?”

De man beaamd. “Ik woon hier wat verder op ’t Zuid. Ik heb het hier allemaal wel zien ontstaan, maar deze zaak had ik nog niet gezien. Het was ook moeilijk om te vinden. Er was ook geen richtingaanwijzer of zo.”

H. schudt haar hoofd. “Nee, ik weet het.”

De man gaat verder. “Ik heb het op de website moeten opzoeken, daar stond een plannetje bij. En het is ook eens op ATV geweest.”
ATV is de regionale televisiezender.

H. knikt terwijl ze het tasje koffie op de tafel van de man zet. “Ja, regelmatig is het er op geweest, maar ja...”

De man vraagt of hij meteen kan betalen.
H. zegt dat de koffie € 2,5 kost.

“Het is hier wel een moeilijke en verscholen hoek” zegt de man.
H. vertelt de man dat het nog moet groeien.
“En alles is van Oxfam?” vraagt hij.
H. lijkt blij de missie van de koffiebar te kunnen vertellen. “Ja, alles is duurzaam. Het moet natuurlijk passen in het duurzaamheidsverhaal he. Dat is wat Circuit voor ogen heeft. Fair trade, groene ketens, geen slavernij. Moesten we koffiebonen in België kunnen laten groeien, dan deden we dat ook...

Wilt u suiker? Wilt u een honingkoekje of een chocoladekoekje?”

De man lift zijn goudkleurige lepeltje op. “Die komen uit de hemel zeker?”
“Ja, dat zijn hemelse lepels, dat is om hemels te genieten van onze koffie”
grapt H.
Ik zie haar genieten van het ‘horeca-spel’.

 

Wanneer ze terug bij me komt zitten moeten we even recapituleren waar we gebleven waren in het gesprek.
“De zuidgrens van de wijk is eigenlijk nog in volle uitbreiding” zeg ik.
“Ja, tegen Oxfam, die eigenlijk eigenaar zijn van deze bar, hebben ze gezegd dat dit het centrum van de wijk zou worden. Dan komt er dus nog veel bij. Want voorlopig zijn wij het laatste gebouw aan de zuidrand. Maar ja, je ziet, ze zijn aan het bouwen he. De funderingen zijn gelegd. Het zal niet meer lang duren he. En dan zal het dubbel zo groot zijn als nu” vertelt H.

 

“Dat is wel redelijk groot” werp ik op.
“Dat heeft te maken met urbanisatie en de Stad he.”

 

Ik vraag hoe H. het leven ervaart binnen de wijk zelf.
“Omdat ik mij hier geëngageerd heb in de bar, ben ik redelijk veel terplekke. Omdat ik hier redelijk in het begin ben komen wonen, en anderen ook die in het begin hier zijn komen wonen, heb ik redelijk veel sociale contacten. Je bent dan samen toch een beetje de pioniers. Ik vind niet zo zeer de wijk, maar wel het gebouw waar ik woon, met meer dan honderd appartementen, dat vind ik een klein dorp. Daar ken ik redelijk veel mensen, ik zie mensen. Het is niet echt een ‘gemeenschap’, maar het heeft wel al een beetje een structuur van een dorp. In die zin dat ik nu in mijn gebouw meer mensen ken dan vroeger in mijn straat.”

 

“Aan wat zou je dat toeschrijven?” vraag ik.
“Awel, ik denk aan het feit dat we allemaal quasi tegelijk zijn toegekomen in de wijk. En dan zoek je elkaar en vind je elkaar wel. Er is ook een whatsapp groep van het gebouw. Zo sta je ook in contact met elkaar.”

“Sta je ook in contact met mensen van andere gebouwen?”

H. denkt na. “Eigenlijk heel weinig. Ik ken wat mensen die in het buurtcomité zitten. En ik ken Lili Caris, een dame die graag knutselt en ook op de kerstmarkt van Circuit wat zaken verkocht. Je kent haar misschien, zij maakte die kerststerren die je hier en daar zag in de buurt. Dat zorgde wel voor een zekere verbinding. Die verkocht ze ten voordele van een goed doel. En die zag je dan in de woningen hangen. Mooi zenne.” [1]

(Ik hoopte dat het goede doel binnen de wijk zou liggen. Maar na het gesprek zocht ik informatie op en stelde vast dat ze drie verschillende goede doelen had gekozen, alle drie buiten de wijk.)

“Zij woont aan de westkant van de wijk, in het gebouw aan de Scheldekaaien” zegt H. nog.

 

Ik vraag aan H. of ze de behoefte voelt om meer mensen in de wijk te leren kennen.
“Ja, maar dan vooral mensen die hetzelfde ecologische ideeëngoed delen. In het hele begin waren er hier allerlei initiatieven rond duurzaamheid en ecologisch verantwoord wonen, maar dat is doodgevallen. Zeker nu, nu Laura er niet meer is.”
Laura was de community manager van Circuit.
H. gaat verder: “Laura deed daar al heel weinig rond, maar nu is er echt niets meer. Daarvoor was er Jolien, en daarvoor was er een samenwerking met een andere organisatie. Maar nu... Nu is er eigenlijk niks meer.”

 

Ik vraag H. hoe ze het vrijwilligerswerk in Circuit ervaart.

H. vertelt dat ze dat wel heel fijn vindt en dat ze een hele goede vriend heeft aan de man van de plantenzaak. De plantenzaak maakt ook deel uit van Circuit. Hij woont zelf niet in de wijk.
Voorts vertelt H. me dat de koffiebar nog maar drie maanden open is. Wat ik raar vind, want ik ben al vaak in Circuit geweest de afgelopen twee jaar en zag daar van in het begin een koffiebar. Maar ik veronderstel dat H. bedoelt sinds Oxfam de concessie heeft.
“Wie ik ook leer kennen zijn de poel aan vrijwilligers die hier in de bar werken.”

“En klanten die iets komen drinken?”

“Er komen nog niet veel mensen, maar dat komt ook omdat het allemaal zo nieuw is. En we liggen hier in een uithoek. Mensen vinden ons moeilijk. Dat is een probleem.”

 

Ik merk op dat wanneer je winkelt in Circuit, je niet als vanzelf voorbij de koffie bar komt.
“Nee, dat klopt. Daarom hebben we al een bord gezet halverwege de winkel. Maar dat vinden de mensen van de winkel niet prettig, want dat zou in de weg staan.”

 

“Als je zou dromen, wat zou je dan veranderen?” vraag ik.

“Ik zou de beplanting rond de gebouwen veranderen. Meer bloemen weide-achtig. Nu is het vooral gras en eentonig. Bedoel je het uitzicht?”

“Nee, je mag echt dromen” verduidelijk ik. Ik ben al verrast dat ze haar droom buiten Circuit legt en terug in de wijk.
“In de zomer is er soms een boekenmarkt op het Panamarenko Plein. Dat vind ik echt fijn. Dat soort initiatieven mogen er meer zijn. Of zoals vroeger, creatieve workshops. Die waren er wel, ook voor kinderen. En die vonden hier plaats in Circuit. Maar dat gebeurt allemaal al lang niet meer. Dat vind ik jammer. Dat mis ik.”

 

H. wijst naar een verzameling handwerklapjes die met fijne draadjes aan het plafond hangen. Ik herken het werk van Mieke Smet. Hier hangen de lapjes die ze gemaakt heeft met de buurtbewoners bij Domitys. Mieke is inderdaad één van de initiatiefnemers in de wijk die handwerk inzet om mensen door middel van ontmoeting elkaar te leren kennen.

 

“Enig idee waarom zulke initiatieven niet meer genomen worden?” vraag ik.
“Eigenlijk niet. Ik denk dat het te weinig zichtbaar is. Er moet ook meer reclame zijn. En het heeft misschien ook te maken met de bewoners van de wijk. In die zin dat er veel bewoners zijn die hier wonen, maar waarvan hun leven zich niet afspeelt. En er zitten veel investeerders in de gebouwen. Die gaan ook snel weg. En er zijn veel expats, die niet Nederlandstalig zijn. Daar heb je geen cohesie door.”

Ook H. spreekt over cohesie nog voor ik er naar vraag.

“Er zijn ook heel veel grootouders die, net als ik, hier wel wonen. Maar die een leven hebben dat volledig op de kinderen en de kleinkinderen gericht is die hier niet in de wijk wonen. Hierdoor zijn die grootouders ook vaak buiten de wijk. En dan moet ik eerlijk zeggen dat het contact met de mensen van Woonhaven moeilijk verloopt. Ik weet dat die mensen daar wonen. En anderen hebben het daar moeilijk mee. Ik niet, maar anderen wel. De school zou ook een positief element zijn. Dan komen de kinderen met elkaar in contact. Maar nu is dat een wonde. Dat vind ik een groot tekort.”

 

H. geeft me heel veel informatie in één adem. Ik vraag haar terug even stil te staan bij het contact met de bewoners van Woonhaven.

“Gewoon, het is een vorm van discriminatie. Er zijn mensen die zeggen ‘dit is mijn levenstandaard en zij hebben die levensstandaard niet. Dus ik wil daar niets mee te maken hebben.’ Dat vind ik persoonlijk heel erg. Maar dan nog. Ik weet dat het buurtcomité probeerde om de mensen van Woonhaven uit te nodigen. Maar de schroom bij de mensen van Woonhaven is ook heel erg groot. Ze durven niet deel te nemen aan activiteiten.”

 

Ik vraag of H. zelf contact heeft met bewoners van Woonhaven.
“Nee, ik zeg wel vriendelijk goeiedag. Hier komen ze ook niet. Wel in de kringloopwinkel van Circuit. Maar hier in de koffiebar komen ze niet. Terwijl wij niet duur zijn.”

“€2,50 is ook niet heel goedkoop” zeg ik.

Wij zijn echt wel de goedkoopste. En het gaat waarschijnlijk geen €2,50 blijven. We gaan moeten stijgen.”

 

“Zou je zelf een betere sociale cohesie willen in de wijk?” vraag ik.

“Dat zou ik op zijn minst fijn vinden. Eigenlijk zou er nog veel meer een vorm van dorpsleven mogen komen. Dat mis ik nu. Niet in het gebouw, maar daarbuiten mag dat echt wel meer zijn. Er zijn ook nog geen wijkwinkels. En de restaurants zijn ook te elitair. Er wonen hier wel heel wat mensen die zich deel voelen van de elite. En elite, dat sluit zich af. Ik vrees dat dat toch ook echt meespeelt.”

 

H. houdt haar wijsvinger voor haar lippen. Alsof ze het bovenstaande niet mag zeggen.

Daarna gaat ze verder.

“Weet je wat er ook niet is? Een soort ontmoetingscentrum. Dat zou hier beneden in Circuit tot ontwikkeling kunnen komen. Maar dat gebeurt niet. Dat is toch jammer?”

Ik vertel dat Circuit in de markt wordt gezet als buurthuis.
“Ja, maar ze hebben niemand die er wat leven insteekt.” zegt H.

Ik vraag in wiens handen het nu ligt.

“Het ligt nu in handen van de grote baas van De Kringwinkel en De Stad. Want De Stad heeft hiermee toch wel... En ik weet niet in welke mate De Stad een contract heeft met Triple Living, maar gisteren zou er hier eigenlijk een Nieuwjaarsdrink plaatsvinden. Maar die is er niet geweest. Ik heb ze niet gezien zenne.”

 

Ik leg H. uit dat dit kwam door de cyberaanval eerder in december. Alle stads gerelateerde dienstverlening is erg verstoord.

“Dat wist ik nog niet. Maar goed , er zouden meer initiatieven moeten komen waarbij mensen uit de wijk misschien één of twee gratis consumpties kunnen krijgen en voor een volgende consumptie pas moeten betalen. Zo betrekken we ook gemakkelijker de bewoners van Woonhaven. Daarom is de medewerking van De Stad wel heel belangrijk.”

H. haalt hier een niet onbelangrijk punt aan. Wil een activiteit democratisch zijn, dan dient de organisator ook aan economische inclusiviteit te denken.

“De Stad is toch verantwoordelijk voor iedereen die er woont. Niet alleen voor de gegoede bewoners, want daar verdienen ze aan. Maar ze dragen ook een verantwoordelijkheid naar de andere bewoners.

Voor mijn part mogen ze hier nog sociale woningen zetten. Een wijk is mijn inziens toch best een doorsnede van de samenleving, van alle mensen die in Antwerpen wonen. Maar dat is niet helemaal zo. Het contrast is groot.”

 

Dit kan ik enkel bevestigen.

H. gaat verder. “Dat heeft ook te maken met de grootte van de gebouwen. Kleine appartementen zorgen er voor dat er weinig  gezinnen komen wonen. Bijvoorbeeld in mijn gebouw, wonen meer honden dan kinderen. Dat vind ik een heel triestige vaststelling.

Ook moet er in Vlaanderen nog meer inzicht komen dat mensen meer gebruik dienen te maken van gezamenlijke ruimtes. Maar die zijn er niet. Zeker niet hier in de wijk.”

 

Wat kan een kunstenaar betekenen voor de sociale cohesie in de wijk?” vraag ik haar.

“Volgens mij kan een kunstenaar veel betekenen. Maar dan zal die in de eerste plaats met de mensen en bewoners van Woonhaven aan de slag. Daar moet de kunstenaar iets mee op poten zetten. Zodanig dat die bewoners het gevoel hebben dat het van hen is. Op een later tijdstip kunnen ze dan ook de andere bewoners betrekken.”

H. verwoordt het heel helder.

 

“Wat ik wel heel fijn vind, is dat wanneer vrienden op bezoek komen, dat die niet zien dat de blokken van Woonhaven, dat dat sociale woningen zijn. Je ziet dat niet aan de buitenkant. Want eerlijk, dat had ook anders gekund. Je kan het wel zien aan de manier waarop de terrasjes aangekleed wordt.”
Het is interessant dat H. de terrassen aanhaalt. Ik vraag haar op welke manier ze bedoelt dat je kan zien aan de terrassen dat daar mensen wonen die recht hebben op een sociale woning.

“Rommel” zegt ze onomwonden. “Maar goed, bij ons in het gebouw zijn er ook mensen die rommel op hun terrassen hebben hoor. Maar wat me opvalt is dat de terrassen van Woonhaven met doeken worden overspannen, zodat je niet kan zien welke rommel ze op hun terrassen hebben.”
Ik vraag haar of ze het doek bedoelt van de tuinen aan het park.
Ze antwoord dat ze het inderdaad over dat doek heeft.

Ik vertel haar dat dat doek er gehangen is door Triple Living. Niet door de bewoners. En dat de bewoners dat eigenlijk helemaal niet zo fijn vonden. Triple Living vond hun tuintjes niet uniform genoeg.

“Het moet voor mij niet uniform zijn, maar het oog wil ook wat. Het moet wel netjes zijn en stijlvol.”

Stijlvol is een heel subjectief gegeven. En ik hier wil ik nu niet meteen op ingaan.

 

Ik vraag wat ze nog mist in de wijk.
“Een markt of zo. Iets waar de bewoners allemaal naar toe kunnen komen.”
Ik zeg dat ene markt van buitenaf komt. Dat zijn dan kramen die in de wijk komen staan. “Maar wat kan er van de bewoners zelf uit ontstaan?”

H. vindt dit een moeilijke vaag. “Want dan hebben we eerst een plek nodig, een ruimte, een gratis plek waar iedereen naartoe kan komen. En dan de kans dat daar iets kan worden georganiseerd Voor de bewoners, door de bewoners.”

 

Er komt een gezin met jonge binnen in de koffiebar.
“Hebben jullie ook warme chocolademelk?” vraagt de moeder.
Ik voel dat H. aandacht dient te leggen in haar horecataak.
Wanneer ze rechtstaat om alles in gereedheid te brengen, besluit ik om het gesprek af te ronden.
Ze heeft me heel veel informatie gegeven. En soms heeft ze zaken die ik voelde heel helder benoemd.

Voor een foto op de deurmat is er nu geen tijd.
Ik wens haar nog een prettige dag.

Ik laat mijn kaartje met de link naar het blog achter, samen met een doosje chocolade. Niet Fair Trade... Ik hoop dat ze me dat niet kwalijk neemt.



[1] Lilian Caris in een interview voor BAS, Buurt Aan de Stroom, een uitgave van Triple Living: https://www.buurtaandestroom.be/lifestyle/

Wanneer een wijkontwikkelaar een wijk ontwikkelt vanuit duurzaamheid, dient hij ook vanuit een menselijk en sociaal duurzaamheidperspectief te kijken. 

Hoe kunnen de bewoners zich verenigen om een duurzame gemeenschap te bouwen?

 

In dit gesprek kwam de urgentie voor een toegankelijke en democratische ontmoetingsruimte mooi op de voorgrond te liggen.

 

Het erkennen van ongemakkelijkheid en schroom als mogelijke emoties bij bewoners met minder middelen is een belangrijke vaardigheid.

Erg waardevol is hoe er gezocht wordt naar een strategie om vooral het eigenaarschap aan deze mensen toe te vertrouwen, zodanig dat zij zich als betekenisvol kunnen ervaren naar de andere bewoners van de wijk.

 

duurzaamheid

toegankelijkheid

pionieren

ontmoetingsruimte

demorcratische ruimte

ongelijkheid

schroom

29/01/2023

Blogpost 17:
gemeenschappelijk

 

 

Het is 1° wanneer ik op de fiets zit richting het Nieuw Zuid.

Ik kan de jas van mijn dochter niet gebruiken en ik maak me zorgen over de temperatuur. Maar wanneer ik in beweging kom, voel ik dat het wel meevalt. Soms voelt 1° graden heel koud aan, andere dagen niet.

Het aanvoelen van een temperatuur is een subjectief gegeven.

Ook al kan ik heel objectief aan jullie meegeven dat de buitentemperatuur exact 1° meet, toch vult ieder het gevoel en de ervaring rond die 1° anders in.


Het vermelden van de temperatuur lijkt een onbenullig detail. Maar dat is het voor mij niet. Deze temperatuur heeft een invloed op mij, op de wijk en op het onderzoek. Wanneer het heel erg koud is, of heel erg koud wordt aangevoeld, want hoe koud het aanvoelt is een subjectief gegeven, blijven er veel meer mensen binnen.

De kans elkaar te ontmoeten wordt gelijk al veel kleiner.

Dat mijn onderzoek plaatsvindt tijdens de koudste maanden van een kalenderjaar, heeft een enorme invloed op de data die ik genereer en later analyseer.


Ook het gemoed van de mensen die ik spreek wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur. Maar ook dat van mij, als onderzoeker. Ik kan niet ontkennen dat ik me beter in mijn vel voel wanneer de omgeving warmer aanvoelt. Het dansen gaat fysiek ook beter wanneer de omgeving warm genoeg is. Voor mijn persoonlijk is tussen de 12° en 21° ideaal. °1 komt niet in de buurt. Maar ook mentaal heeft het een invloed.

Een voorbeeld: Toen de afgelopen maanden de energieprijzen de hoogte inschoten, hebben ook wij de verwarming thuis naar beneden gedraaid. We probeerden eerst een kamertemperatuur van °16 in de woonkamer. Maar algauw kwamen we er achter dat dit geen aangename temperatuur was om in te verblijven. Veel hangt natuurlijk af van de ruimte en de isolatiemogelijkheden. Maar wij wonen in een oud huis waar er altijd wel ergens een zuchtje tocht is. Na twee weken hebben we de temperatuur op °18 gezet en dat voelde meteen veel beter. De 16° tastte ook ons gemoed aan. We werden norser en korter tegenover elkaar. De puber verdween ook uit de woonkamer en vatte post onder dekens van haar bed in de slaapkamer. Zij isoleerde zich dus ook echt fysiek. Dit had dan weer een gevolg op mijn mentale welzijn, want ik miste haar aanwezigheid.

Kortom, de koude doet wat met ons. Dat is niet gek. Er bestaat zelfs zoiets als een winterdepressie of 'seasonal affective disorder'.*

Meestal word een SAD (afkorting voor Seasonal Affective Disorder) gelinkt aan wat het ontbreken van licht doet met de hormonen in je lichaam. Maar volgens mij wordt er iets anders over het hoofd gezien. Iets heel menselijk essentieel.

Doordat het kouder is, kom je minder snel buiten. We isoleren onszelf niet enkel letterlijk tegen de koude, we isoleren onszelf ook van de aanwezigheid van de ander. Dit heeft als gevolg dat we eenzamer zijn.

Volgens Noreena Hertz, heeft eenzaamheid een invloed op hoe de wereld ervaren.**

Ik vertaal dat dan naar hoe we de wijk ervaren. We ervaren de buurt als minder vriendelijk en samenhangend.


Wanneer ik het pad op wandel zie ik de man met de hond al mijn in richting wandelen. Hij is erg vroeg vandaag. Ik kijk altijd zo uit naar onze kleine ontmoeting. Wanneer ik even op de bank ga zitten... vandaag had ik me voorgenomen om eerst even te gaan zitten en te observeren voor ik zou dansen... maakt hij een grapje. "Oei, het poppetje moet nog opgedraaid worden?"

Hij doelt hiermee naar het poppetje in een muziekdoosje. Je draait eerst aan de sleutel die de veer opwindt. Daarna doe je het deksel open. Pas dan klinkt de muziek en begint het poppetje in het doosje te dansen.

Ik kan er om lachen.

En zonder dat hij er zich bewust van is, is dit praatje inderdaad de sleutel die dit dansend poppetje opdraait om te kunnen dansen.

Want ik dans telkens veel vrijer en groter wanneer ik de man met de hond gesproken heb.


"Ge zijt zo vroeg vandaag?" werp ik op terwijl ik de hond aai. "Ja, hij kon nimmer wachten." doelend op de hond. En kort gesprek over het eet- en toiletritueel van de hond gaat moeiteloos over op het zondagsritueel van de man. Twee keer wandelen met de hond en dan boodschappen gaan doen in de supermarkt net buiten de wijk. "Commisjesh" Hij zegt het zo mooi.

We praten over mijn zondagsritueel op deze plek en het lijkt wel alsof we voor het eerst over mijn onderzoek praten. Hij reageert enthousiast. "Ja, dan zijn de wintermaanden niet ideaal he. De mensen blijven binnen. In de zomer zult ge wel meer mensen bij elkaar kunnen krijgen."

En hier raakt de man twee essentiële zaken aan. De winter heeft zeker een invloed op mijn onderzoek, maar ook op de wijk. De wijk mist een ruimte waar de bewoners elkaar kunnen ontmoeten, een vrij toegankelijke ruimte.

Zeker in de winter.


Dat tweede punt is iets wat vaak terugkomt tijdens de gesprekken die ik voer met de bewoners van de wijk. En dan maakt het niet uit of ze in de duurste woningen wonen, of in de sociale woningen. De wijk mist een gemeenschappelijke ruimte.

Een ruimte waar men onafhankelijk van zijn socio-economische status bij elkaar kan komen. Een ruimte waar men elkaar kan ontmoeten zonder dat er iets verwacht wordt.

Een ruimte waar niet geconsumeerd hoeft te worden, maar kan geconsumeerd worden aan zeer democratische prijzen. In de zomermaanden kunnen de bewoners elkaar ontmoeten in het park. Een picknick hoeft niet veel geld te kosten.

Een buurtvereniging zou ook een buurtfeest met een buffet kunnen organiseren. Maar dit soort initiatieven zijn dan afhankelijk van het seizoen en het weer. Terwijl er net in de wintermaanden meer nood is aan ontmoeting. V. die ik deze week sprak, is een vurige trekker van het buurtcomité dat ze wil opstarten in de wijk. Zij voelt de urgentie om activiteiten te organiseren waarbij alle buurtbewoners betrokken dienen te worden. En ze wil hier Woonhaven ook graag bij betrekken. Maar ook zij geeft aan dat ze niet ziet in welke ruimte dat zou kunnen gebeuren, buiten dan op het plein of in het park in openlucht.


Eerder deze week zat ik samen met de manager van Triple Living, de projectontwikkelaar van de wijk, in het kader van mijn onderzoek. Ik legde deze observatie aan hem voor. Hij antwoordde dat zoiets zou moeten ontstaan vanuit de bewoners. En ik geef hem daarin gelijk. Maar hij beschikt over lege ruimtes, de buurtbewoners niet.

Ik beargumenteerde dat een hechtere sociale cohesie in de buurt ook een meerwaarde zou betekenen voor hun project. En dat als Triple Living echt wil staan voor wijkontwikkeling en een duurzame leefomgeving, dat sociale contacten en menselijke verbindingen ook vanuit duurzaamheid bekeken dienen te worden.


Circuit, de kringloopwinkel aan de zuidrand van de wijk, had deze functie bij de opstart van het project, vertelde hij me. Circuit werd beheerd door Triple Living en zette in op buurtprojecten waar bewoners de kans hadden om elkaar te ontmoeten. Het gemeenschappelijke objectief was een duurzame buurt. Circuit werd eigenlijk opgestart als buurthuis. Later gaf Triple Living de concessie aan de stad Antwerpen en de organisatie achter de Kringwinkels. Sindsdien worden er nauwelijks nog bijeenkomsten georganiseerd.


We bespraken wiens verantwoordelijkheid het is om aan de sociale cohesie in de buurt te werken. En ik legde de mogelijkheden en de kansen van kunsteducatie in het midden. Wat zou kunst en kunsteducatie kunnen betekenen voor de buurt? Hierbij kwamen we op een gedeelde verantwoordelijkheid van de Stad, de bewoners en Triple Living als wijkontwikkelaar. Kunst- en kunsteducatieve initiatieven zouden een verbindende factor kunnen zijn. Hierbij bewandelden we twee pistes. Enerzijds zou Circuit terug een duidelijkere functie als buurthuis dienen op te nemen. Hier zijn ruimtes waar workshops of bijeenkomsten kunnen georganiseerd worden. Maar dan moet de Stad ook gemobiliseerd worden. Want het bestuur van Circuit ligt ook in hun handen. Anderzijds zou Triple Living voor concrete projecten rond kunsteducatie en sociale cohesie wel een ruimte ter beschikking kunnen stellen. Omdat de ruimtes binnen Circuit niet heel toegankelijk zijn voor alle bewoners die minder mobiel zijn. En omdat de ruimtes nogal prijzig zijn en de consumpties ook niet echt low-budget zijn.


En dan zou je jezelf kunnen afvragen, is het zo simpel?

Dit is wat de bewoners en de wijk mij aanreiken aan data.

De urgentie aan ontmoeting, de urgentie aan een toegankelijke en veilige ruimte.

Hoe die ruimte er dan uitziet?

Wat er nodig is in de ruimte?

Dat is een volgende stap.

Mag ik dromen?



Wanneer ik na deze danssessie ook naar de supermarkt ga, zie ik tegen de wand alle lege dozen staan.

Misschien kan ik de bewoners zelf vragen om de ruimte vorm te geven aan de hand van deze dozen en andere materialen? Misschien is dit wel een fijne gezamenlijke activiteit, en heeft het alles in zich om een start te vormen van een duurzaam community-project.


En ja, ik ben ver uit de buurt van de lichamelijke workshops gedwaald. Want in het begin van het onderzoek dacht ik nog dat ik workshops ging organiseren rond lichamelijkheid. Maar ondertussen is duidelijk dat om zulk werk te kunnen doen, er een veilige en gemeenschappelijke ruimte moet zijn. Waar we met ons allen aanwezig kunnen zijn. Om ons kwetsbaar en eerlijk en oprecht te kunnen voelen en ons te tonen aan elkaar. Opdat we gemeenschappelijke ervaringen kunnen opdoen waarin we onszelf en de ander herkennen en erkennen.


Bronnen:

* https://pure.rug.nl/ws/portalfiles/portal/41540991/Seasonal_affective_disorder_winter_type_current_insights_and_treatment_options.pdf

en

https://pure.rug.nl/ws/files/10517302/1999BiolPsychiatMersch.pdf



**

Hertz, N. (2020), De eenzame eeuw, Het herstellen van menselijk contact in een wereld die steeds verder ontrafelt. Spectrum, Amsterdam.

De urgentie aan een veilige gemeenschappelijke ruimte is duidelijk en wordt uitgedragen door de bewoners in de wijk.


Een ruimte waar het samen leven geoefend kan worden.

Waar ruimte, tijd en aandacht is voor elkaars verschillen en elkaars overeenkomsten. 

Waar de 'samen-leving' kan geoefend en beoefend kan worden.


Pas in de veilige haven van die gemeenschappelijke samenleving, kan de kunstenaar in alle veiligheid actief aan de slag om het lichaam in te zetten om de sociale cohesie te bevorderen.


Niet eerder.

veiligheid

aandacht

samen leven

ruimte

De wijk is architecturaal niet gecreëerd met het oog op verbinding. En al zeker niet met het oog op een menselijk netwerk.

Hier dienen de bewoners de eigen verantwoordelijkheid op te nemen en zelf een netwerk tot stand te brengen.

Maar, daar dienen ze in ondersteund te worden.

De kunstenaar kan hier van betekenis zijn wanneer die de noden van de bewoners goed aanvoelt en voorop stelt.

Enkel dan kan de kunstenaar, samen met het middenveld en met ondersteuning vanuit stadsdiensten, een antwoord bieden op de vraag hoe het lichaam in te zetten om de sociale cohesie te bevorderen.





5/02/2023

Blogpost 18:

ingepast niet aangepast



Het is 7° wanneer ik naar de wijk fiets. Ik voel meteen dat ik het niet koud zal hebben. Alleen die gedachte verwarmt me al. Ik fiets ook niet alleen vandaag. In mijn kielzog fietst Nele. Benieuwd naar mijn onderzoek en mijn artistieke onderzoeksmethode, komt ze eens kijken en ervaren. Mogelijks is ze zelfs nog meer benieuwd naar mijn onderzoeksonderwerp en de link tussen het onderwerp en de methode. Want Nele is architect.


Dit maakt dat ik me als subject en object eigenlijk helemaal niet bekeken voel. Gisterenavond bespraken we uitvoerig wat haar aanwezigheid zou kunnen betekenen vandaag.

Nele maakt al veertien jaar deel uit van mijn dichte vriendschappelijke netwerk. Haar aanwezigheid betekent in die zin natuurlijk warmte en herkenning. Toch beschouw ik Nele hier als expert. Zij kijkt anders. Door haar scholing en bekwaamheid als architect, kijkt zij vanuit een ander perspectief. Niet enkel kijkt ze dus vanuit een andere ooghoek naar mijn dansen, ze kijkt en bekijkt de wijk ook anders. De indruk die de omgeving op haar achterlaat heeft een andere vorm en inhoud dan de indruk die het op mij achterlaat door onze verschillende context.

 

Dit is uiterst interessante materie.

Want ik ben er van overtuigd dat Nele de omgeving ook ervaart met het hoofd en met het lichaam.

Waar ik dans, wandelen en gesprekken inzet om een wijk te begrijpen, zet zij haar deskundigheid en haar lichaam in.

Zintuigelijke waarnemingen, denkprocessen en het proberen inpassen in sociale mogelijkheden... Haar puzzel bestaat uit een ander materiaal dan de mijne. Toch onderzoeken we dus het zelfde soort onderwerp.

Haar expertise scherpt mijn data ook aan. Zo bespraken we gisteren het verschil in visie en intentie tussen een architect en een projectontwikkelaar. Een goede architect neemt steeds de leefomgeving en de sociale invulling van zijn ontwerp in beschouwing. Dit vanuit een politiek-maatschappelijk-sociologisch standpunt.

De architect weet welke invloed kan worden uitgeoefend op de samenleving door de constructie die hij inplant. Hij staat stil bij welke psychologische impact een constructie en een materiaalkeuze heeft op de bewoners, de gebruikers en de omgeving. In die zin lijkt er voor mij een overeenkomst te zijn tussen een architect en een choreograaf. Beide kunstenaars creëren een constructie die invloed heeft op de omgeving en alles en iedereen die deel uitmaakt van die omgeving. Natuurlijk is er dan nog een verschil tussen werken in opdracht, of een volledig autonome opdracht. Maar grosso modo valt er wel een lijn te trekken tussen deze twee artistieke beroepen.

 

Een projectontwikkelaar heeft een visie die een duidelijk economisch perspectief omhelst. Kort door de bocht zou je kunnen stellen dat het aantal units dat kan afgeleverd worden primeert op de levenskwaliteit of de impact op de omgeving. In die zin is een projectontwikkelaar eerder een programmator die zo veel mogelijk dansvoorstellingen tegelijk wil kunnen laten plaatsvinden tijdens een dansfestival. Want dit rendeert op een hoger tempo. Een architect kan in opdracht van een projectontwikkelaar creëren. Een choreograaf kan in opdracht van een dansfestival creëren.



Dat Nele ervaart met haar lichaam is niet uit de lucht gegrepen. Ik zie haar op verschillende banken plaatsnemen, ik zie haar fietsen en wandelen. Het voelt heel aangenaam om de fascinatie voor de omgeving te kunnen delen met iemand anders. En we slagen er heel erg goed in om elkaar los te laten en elk onze waarneming te starten.

 

De man met de hond komt pas halverwege mijn sessie het pad opgewandeld. De hond geeft blijk van herkenning. Hij loopt vooruit en trekt aan de leiband om sneller bij me te kunnen zijn. Het weerzien is hartelijk. "Het gaat precies goed vandaag?" werpt de man op. Precies draagt in Antwerpen eerder een schijnbetekenis. In het Nederlands zou je zeggen dat het lijkt alsof het goed gaat. Ik antwoord dat het vlot gaat. "'t Is ook niet zo koud." zegt de man. "Nee, maar de wind is verraderlijk." zeg ik, terwijl ik net mijn jas heb uitgedaan.

 

Deze grappige tegenstelling vormt de basis voor een kort gesprek over nog meer tegenstrijdigheden. Ontevredenheid van bewoners wordt vanuit verschillende oogpunten bekeken. Netwerken binnen bepaalde gebouwen worden nuttig en onnuttig bevonden. Te zware entreedeuren vormen een gevoel van frustratie bij de bewoners, zorgen voor een gevoel van onverschilligheid bij de huismeester van het gebouw. De aanwezigheid van talrijke bedrijvige bouwwerven en de daarbij horende geluidsoverlast, en ook de opwinding en de uitgelokte nieuwsgierigheid.

Maar een onderwerp dat ook weer tijdens dit gesprek aan de oppervlakte komt en niet vanuit tegenstrijdigheid kan bekeken worden is het gebrek aan informele ruimte. Want binnen de opwinding en nieuwsgierigheid schuilt ook de mogelijke teleurstelling wanneer zou blijken dat er in het nieuwste deel van de wijk weer geen ontmoetingsruimte ontstaat of is is ingepland. En dat is wat het is, angst en teleurstelling.

Maar ondanks dit zwaarmoedige besluit, nemen we in alle vrolijkheid afscheid en wensen we elkaar toe dat we elkaar volgende week opnieuw kunnen treffen. Hierna gaat de dag van de man met de hond verder het eigen verloop. En herstart ik het onderzoek dat ik twintig minuten geleden begon.

 

Het zal de invloed van Nele haar aanwezigheid zijn, maar ik voel de urgentie om de gebouwen fysiek op te meten. Hoogbouw, horizontale lijnen, de puntdaken van het justitiepaleis. De structuur van de wijk loopt verder door mijn lichaam en vertaalt zich in bewegingen. Op die manier ervaar ik de bouwlagen, de blokken, de inplanting. En het voelt fijn om met een soort werkelijkheid aan de slag te gaan.

Het is concreet en grijpbaar. Grip, dat is wel een woord met een betekenisvolle inhoud. Het kan ten onrechte zijn, maar ik ervaar het gevoel een bepaalde grip te krijgen op de zaak.

Wat tegelijkertijd niet van mijn schoenen kan gezegd worden wanneer ik bijna uitglijd in de modder. Misschien is tegenstrijdigheid wel een thema vandaag?

 

Wat me ook tot het volgende brengt: Tijdens het uitmeten van de wijk neem ik waar dat Mevrouw W. aan haar raam zit om naar buiten te kijken. Mijn eerste reflex is om de beweging die ik aan het uitvoeren was af te maken en hierna de aandacht op Mevrouw W. te vestigen door haar te groeten. Maar de bewegingen leiden me naar de andere kant van het pad. Wanneer ik terug met mijn aangezicht in de richting van Mevrouw W. sta, merk ik op dat ze zich heeft verplaatst. En ik voel meteen dat ik dus de verkeerde keuze heb gemaakt. Ik had de beweging kunnen onderbreken om Mevrouw W. te groeten. Uiteindelijk gaat mijn onderzoek in eerste plaats over het sociologische karakter van de sociale cohesie in de wijk, waar de architectuur maar een deel van uit maakt. Dus bij deze: "Mevrouw W. als u dit leest, mijn welgemeende excuses. En ik hoop van ganser harte dat we elkaar volgende week kunnen begroeten." Ik vind het oprecht nodig om dit te communiceren.

 

Na de sessie en de observatie komen Nele en ik elkaar terug tegemoet om onze waarnemingen met elkaar te delen. Nele geeft heel heldere inzichten weer. Ze ziet weinig verbindingen. De architectuur is volgens haar waarneming bijna uitsluitend individualistisch. Wanneer ik vraag wat ze hiermee bedoelt, zegt ze dat ze heel veel individuele gebouwen ziet die zijn ingepast op de beschikbare oppervlakte van de wijk. Maar er zijn geen fysieke, noch psychologische verbindingen te bespeuren tussen de verschillende constructies en hun functies. Ik vraag haar of je dit als mens onbewust ook fysiek en psychologisch zou kunnen ervaren? Daar is ze zeer zeker van. Ze merkt op dat de wijk een gestapelde wijk is. Mensen wonen naast en boven elkaar. In mijn verbeelding zie ik een blokkendoos met blokken die elk uit een andere set afkomstig zijn.

Ook ziet ze dat er gedacht is vanuit een economisch standpunt. De torens zijn zo hoog omdat er dan meer units kunnen gestapeld worden en dus meer mensen op een beperkte oppervlakte kunnen wonen.

Ze ziet ook weinig woonkwaliteit. Ik vraag of ik dit mag interpreteren als leefkwaliteit? Dat kan volgens haar. Ze toont dat er wel voldoende aandacht is gegaan naar buiten-leefruimte door grote terrassen en balkons te voorzien. Maar die hebben elk een individualistisch privé karakter. Er zijn weinig deel-ruimtes, zowel binnenin de gebouwen als in de openbare ruimte. En er is weinig informele, semi-openbare, niet-omheinde ruimte. Dit is volgens haar ook een gemiste kans, of een keuze.

Een andere observatie is dat het kleurenpallet weinig verrassend is en de identiteitsvorming van de wijk niet echt bevordert. Er wordt duidelijk gekozen voor wit, grijs en zandkleur. In de zomer heeft dit een warm effect door het contrast met de blauwe hemel. Maar in de wintermaanden gaat de architectuur naadloos over in de grijze, sombere omgeving. De beplanting is niet gevarieerd genoeg om dit te verhelpen.

Kortom, ze ziet gemiste kansen en potentiële verhelderende kansen. De wijk is op dit moment duidelijk niet ontworpen vanuit een sociaal standpunt, maar vanuit een economisch standpunt. En mijn hart maakt een sprongetje, want wat mijn lichaam intuïtief heeft aangevoeld wordt bevestigd door een expert. Plus dat ze me nog meer informatie, data en inzichten schenkt. Tegelijkertijd besef ik dat de bewoners een moeilijke weg wacht op hun zoektocht naar verbindingen en netwerken, omdat het ontwerp van de wijk hen hier niet bij helpt.

Integendeel.


Volgens Nele heeft een onderzoek als het mijne wel een potentiële impact op de ontwikkeling van wijken en buurten. Nele zetelt in GECORO, een Antwerpse adviesraad die ruimtelijke ordeningsplannen en stedenbouwkundige plannen onderzoekt en mogelijke aanpassingen formuleert.

Veelal bekeken vanuit een duurzaamheidsprincipe. Volgens haar zou het interessant kunnen zijn voor zo'n adviesraad om ook een artistiek onderzoeker te betrekken bij het team.

En ik voel dat ik hierdoor bij een volgende vraag binnen mijn onderzoek ben aangekomen.

Wie is mijn doelgroep?

 

In de eerste plaats de bewoners van de wijk, die baat hebben bij een breder netwerk en een hechtere sociale cohesie. Maar sociale cohesie stopt niet aan de rand van de wijk.

Aan wie communiceer ik binnenkort mijn onderzoek? Tot wie richt ik mij? Wie heeft baat bij mijn bevindingen?

De bewoners, de samenleving, de wijkontwikkelaars, de stadsontwikkelaars, de artistiek onderzoekers, de sociologen, de architecten, dansers...

 

Wij?

omgeving

deel-ruimte

verbinding

netwerk

8/02/2023

Nele Samson beschrijft wat ze gezien heeft wanneer ze mee de wijk bezocht op 5/02/2023.


Ik had de eer om Anke Zijsltra’s artistiek onderzoek over/van/voor/in/met/... de nieuwbouwwijk Nieuw Zuid te Antwerpen van dichtbij gade te slaan.

Anke onderzoekt de (niet)bebouwde ruimte en het cement van de sociologische bouwstenen via haar métier als danseres. Een toevallige passant zou kunnen denken dat zij niet zo'n liefhebber is van joggen, maar haar gezondheid wel op peil wenst te houden en er daarom op zondagochtend voor kiest om haar lichaam te stretchen en haar energie te laten stromen door zich toe te leggen op een aaneenrijgen van vloeiende bewegingen.

Ze doet echter veel meer dan dat. Ja, ze warmt zich op en ze danst, maar ze kijkt ook, observeert, is kritisch, stelt vragen, gaat dialogen aan, leest zich in en graaft dieper. Ze legt zaken bloot, zet dingen op scherp, schopt daarmee misschien hier en daar ook al wel eens met een ongetwijfeld sierlijke en uiterst zorgvuldig uitgevoerde beenbeweging zachtjes tegen een geweten, maar tracht bovenal ook te verbinden.

Zelf architect zijnde ben ik uiteraard overtuigd van het belang van de gebouwde ruimte. Ik houd van mooie materialen en juiste proporties. Ik houd van schoonheid. Maar architectuur is veel meer dan een esthetische vertaling van een fysieke behoefte naar beschutting. Het is ook het herbergen van activiteiten. En activiteiten behoren toe aan mensen. Architectuur dient dus meer dan 'mooi' te zijn. Architectuur staat immers niet gelijk aan beeldhouwen op grote schaal. Architectuur is er om mensen en hun activiteiten te dienen.

Architectuur staat derhalve ten dienste van het samenleven en dus ook de samenleving. Architectuur en bij uitbreiding ruimtelijke ordening zijn enerzijds een spiegel van de samenleving van vandaag, maar geven anderzijds ook de samenleving van morgen vorm.

Dat brengt me terug bij het begin van dit korte opstel, waarbij ik schrijf dat Anke artistiek onderzoek doet over/van/voor/in/met/... Het juiste voorzetsel laat zich ook bij architectuur, de samenleving en mensen niet kiezen. Het is bijna een kip-of-het-ei-kwestie. Wat was er eerst ? En doet dat eigenlijk (nog) ter zake ? Mijn inziens is het correct om te zeggen dat architectuur gecreëerd wordt door/voor/met/in/... mensen en de samenleving.

Men zou kunnen stellen dat architectuur een eerder absoluut karakter heeft. We noemen het ook een 'onroerend goed'. Uiteraard klopt dit. Toch kan men ook stellen dat ook architectuur voortdurend in 'beweging' is. Bij dat in beweging zijn, kunnen we vanzelfsprekenderwijze denken aan de hoeveelheid werven van zowel nieuwbouw-, heropbouw- als renovatieprojecten, maar de beweging gaat veel verder dan dat, want zelfs als het onroerende goed onaangeroerd blijft, is het toch ook steeds in beweging dankzij de veranderende bewegingen van de bewoners, gebruikers of passanten in/op/rond/langs/... het gebouwde. Dankzij de veranderende invullingen van die bewoners, gebruikers en passanten. Dankzij de evoluerende noden, verlangens, verwachtingen van die mensen en hun samenleving. Dankzij...

En zoals architectuur over veel meer gaat dan pakweg een hoop gestapelde stenen, is dans veel meer dan het aaneenschakelen van wat arm- en beenbewegingen. (De beperking van het aantal fysieke elementen in voorgaande stelling doet mij als architect en een grote liefhebber van dansen ook zo al heel erg pijn, maar dat geheel terzijde.) De tegenstelling tussen het roerloze en het bewegende karakter van beide disciplines zou onnoemelijk groot kunnen lijken, maar is in werkelijkheid misschien wel veel kleiner dan ze op het eerste zicht lijkt. Architectuur kan overigens best zonder het bestaan van dans overeind blijven, net zoals dans perfect kan bestaan zonder de aanwezigheid van architectuur, maar ze hebben in ieder geval wel een hele grote gemene deler: de ruimte. Geen van beide bestaan zonder ruimte. Beide bakenen ze ruimte af, al dan niet tijdelijk.

Anke doet dat heel schoon, de ruimte afbakenen, zich de ruimte toe-eigenen, de ruimte innemen, de ruimte verkennen, ...

Anke doet ook meer met haar dansen. Ja, ze is een artistiek onderzoeker die met haar dansen onderzoekt. En al onderzoekend dansend/dansend onderzoekend geeft ze vorm aan de samenleving. Ze geeft iets (terug) aan de samenleving, waarvan die zelf niet wist dat het ontbrak, maar het misschien wel aanvoelde... Net zoals Anke het ook niet helemaal weet wat er allemaal mist en net zoals ik het ook niet helemaal zie.

En laat dat niet weten een uitnodiging zijn om nieuwsgierig te blijven en samen te onderzoeken.

Voor mij smaakt dit in ieder geval naar meer. Toegegeven, dat vroege opstaan op een zondagochtend prikte wel een beetje, maar met een slimme life hack (ik nodigde mezelf uit op een sleepover bij Anke, ook al woon ik zelf amper 3 km van haar vandaan) was dat ook wel iets bijzonders en allerminst onaangenaam. Dus ja tegen meer. Meer onderzoek, meer samenleven, meer onopgeloste vraagstukken die meer aandacht verdienen, meer begrijpen, meer ontdekken, meer...

Voelen jullie het ook al ?

Ik weet in ieder geval dat ik, wanneer ik opnieuw in de wijk zal belanden, anders zal kijken. Of nee, misschien niet anders zal kijken, maar wel anders zal zien. En me zal blijven verwonderen. Over die grote zwerm duiven bijvoorbeeld die juist die dakranden van dat ene dakvolume van dat ene gebouw uitkozen.

Ik besef nu ook dat architectuur, zoals ik hierboven reeds aanhaalde, perfect kan bestaan zonder dans, maar dat het toch gebaat zou zijn bij meer dans. Gewoonweg omdat het kan. Omdat het schoon is. Omdat het fijn is. Omdat het leven zonder dans toch ook wel ondenkbaar is, niet ?


Bron: persoonlijke mail op 8/02/2023

Deze tekst verscheen ook op Nele Anna Maria Samson. (2023, 8 februari).  Facebook. Geraadpleegd op 8 februari 2023 van https://www.facebook.com/nele.samson


EPILOOG

Na deze zorgvuldige observatie van Nele, voelt het alsof ik een nieuwe fase in het onderzoek ben binnengestapt.

Er liggen verscheiden mogelijkheden op het pad:


De mogelijkheid om dit onderzoek in andere wijken toe te passen en te ervaren of ik andere wijken ook zou kunnen 'lezen'.


De mogelijkheid om alle elementen die ik binnen deze wijk verzameld heb op- en naast elkaar te passen om zo een community-project op te starten. In samenwerking met mogelijke partners als Circuit, Mieke Smet, Triple Living, Woonhaven, de kunstgallerijen in de wijk, de ondersteunende dienst vrije tijd en samenleving van de Stad Antwerpen, ....

Ik zou dan eerst een ronde-tafel-gesprek willen organiseren met enkele actoren uit dit onderzoek om onze boodschap zo helder mogelijk te krijgen. Maar ook om te ervaren hoe actoren tegenover elkaar staan of met elkaar staan.

En dan begint eigenlijk vanaf hier 'het project'.


Wat zeker is, is dat ik blijf dansen op zondag. Om aanwezig te zijn in de wijk. Om te luisteren, om te voelen, om te ontvangen en om terug te geven.

De dialoog met de wijk zal voor onbepaalde tijd verder gaan.

Maar de wijk is niet afhankelijk van mij.


Het netwerk waar ik nu deel van uitmaak, zal blijven groeien, ook wanneer ik vanop afstand mee-'maak'.

Want het zijn de bewoners die het netwerk vormen.

En langzaam, in een traag tempo, maar in de diepte vormt zich een warmtenet in de wijk.

Ook in de winter.


 





Hier ligt de grens.